Waarom zijn er zo weinig talentrijke jonge trainers? ‘Het gemiddelde trainersontslag is zinloos’

THOMAS PEETERS: 'Volgens onze data bevindt Francky Dury zich ongeveer op hetzelfde niveau als Hein Vanhaezebrouck.' © Jelle Vermeersch

Veel Pep Guardiola’s lopen er niet rond in de Belgische voetbalcompetitie. En dat is niet alleen een kwestie van geld, beweert sporteconoom Thomas Peeters.

Als een voetbalploeg er niets van bakt, is de schuldige snel gevonden. De trainer! Die kent er niets van en moet zo snel mogelijk zijn biezen pakken. Probleem opgelost. Alleen, zijn opvolger brengt vaak niet veel beterschap. En diens opvolger ook niet. Hoe komt dat? De Finse econoom Marko Terviö heeft daar een verklaring voor. In 2011 lanceerde hij zijn theorie van de ‘middelmatige superster’. Toen professor sporteconomie Thomas Peeters Terviö’s paper las, wist hij meteen: dit gaat over voetbaltrainers.

‘Eigenlijk beschrijft Terviö een vorm van marktfalen’, zegt Peeters. ‘In een vrije markt zou je verwachten dat de besten de top bezetten, en dat wie niet erg goed is, vervangen wordt door jong, nieuw, talent. In veel sectoren werkt het ook zo. Maar volgens Terviö bestaan er ook beroepsgroepen waar dat niet zo is. Het gaat vaak om jobs met een groot maatschappelijk prestige, waarin je van tevoren onmogelijk kunt aantonen dat je er goed in bent. Stel dat een bedrijf een nieuwe ceo zoekt. Dan heeft het twee opties: het plukt een ceo weg bij een ander, meestal kleiner bedrijf, of het probeert iemand nieuw. Rijkere bedrijven zullen altijd de eerste optie kiezen, want een slechte ceo kan grote schade aanrichten. Ze willen iemand die zich min of meer al bewezen heeft, alleen zijn er niet zo veel kleinere, vergelijkbare bedrijven. De pool om uit te kiezen is dus klein. Nu zou je denken dat armere, kleinere bedrijven wél een risico durven te nemen wanneer ze hun ceo zoeken, maar ook voor hen wegen de voordelen niet op tegen de nadelen. Wanneer zij een goede ceo ontdekken, zijn ze hem of haar snel weer kwijt aan een rijker bedrijf. Is de ceo een ramp, dan dreigt het faillissement. De slotsom is dat er weinig wordt geëxperimenteerd. Modale presteerders verkassen van bedrijf naar bedrijf en maken erg lange carrières, die op basis van hun kwaliteiten niet te verklaren vallen: zij zijn de middelmatige supersterren. Talent blijft onontdekt, want het krijgt nooit een kans.’

Bij Vincent Kompany komen onze modellen stilaan op het punt dat ze kunnen concluderen: oké als trainer, maar meer ook niet.

Vervang nu ‘bedrijf’ door ‘voetbalclub’, zegt Peeters. ‘Wat doet Club Brugge, de grootste en rijkste club van België? Ze stelt Philippe Clement aan, nadat die zich eerst had bewezen bij Waasland-Beveren en Racing Genk. Club heeft het risico als het ware uitbesteed. Waasland-Beveren ontdekte de toptrainer Clement, maar won daar weinig mee, want hij werd meteen weggeplukt. Mislukken met Clement had voor Waasland-Beveren nochtans ernstige gevolgen gehad: misschien waren ze gedegradeerd, wat in het voetbal haast neerkomt op een faillissement. Als kleine club wil je niet de testcase zijn. Je wilt een trainer van wie je bijna zeker weet dat je er niet mee degradeert, ook al is hij geen topper. Je neemt Dennis van Wijk. Niemand zal beweren dat hij de volgende Pep Guardiola is, maar hij is voldoende vakman om een ploeg erin te houden.’

‘Voetbal is de ideale proeftuin om de theorie van de middelmatige superster wetenschappelijk te bewijzen’, vervolgt Peeters. ‘We hebben er zeer veel data op los gelaten, waaronder een gigantische gegevensbank van alle Engelse voetbalclubs sinds 1973, met jaarrekeningen, rangschikkingen en trainersontslagen. Er is geen twijfel: bij voetbaltrainers klopt de theorie van de matige superster als een bus. We maakten een kwaliteitsranking van voetbaltrainers op basis van hun resultaten en stellen vast dat trainers die altijd gemiddeld presteren, toch lange loopbanen hebben. Clubs weten dat ze geen topper aantrekken, toch blijven ze hen kansen geven.’

Hoeveel middelmatige trainers zijn er in de Belgische eerste klasse?

Thomas Peeters: Die cijfers hebben we, maar namen noemen zou onvriendelijk zijn.

Voetbal is een genadeloze meritocratie: één slechte match en een speler vliegt naar de bank. Een slecht jaar en de carrière is gebroken. Maar voor trainers is men minder streng?

Peeters: Het hangt ervan af hoe je het bekijkt. Een voetballer die tegenvalt, zal een nieuwe kans krijgen. Een trainer die tegenvalt, wordt ontslagen. Op een manier is men juist strenger. Het punt is dat ontslagen trainers vlot elders aan de slag kunnen, zelfs wanneer hun palmares mager is en er weinig redenen zijn om te denken dat ze het bij hun nieuwe club beter zullen doen.

De beste illustratie van hoe meritocratie werkt in het voetbal, vind je in een paper van de bekende sporteconoom Stefan Szymanski. Hij onderzocht de verspreiding van spelers met een migratieachtergrond. Tot eind jaren negentig vond Szymanski veel zwarte spitsen, een behoorlijk aantal zwarte middenvelders, een paar zwarte verdedigers maar geen enkele zwarte doelman. Welke positie bleef dus het langst een blank bastion? De positie waar de prestatie het moeilijkst te beoordelen valt. Een keeper komt weinig in beeld, en als hij een doelpunt binnenlaat, is het discutabel of het wel zijn fout is. Trainers zijn keepers maal tien. Je kunt moeilijk zwart op wit aantonen dat het aan de trainer ligt als de ploeg niet wint.

Verklaart dat waarom er zo weinig trainers met een migratieachtergrond zijn – en al helemaal geen vrouwen?

Peeters: Ik wil niet gezegd hebben dat onze voetbalbestuurders racisten of seksisten zijn, maar discriminatie komt vaker voor wanneer het lastig is om kwaliteit te meten. Als Romelu Lukaku 25 doelpunten per seizoen scoort, kan niemand beweren dat hij een sukkelaar is. Maar bepaal maar eens het aandeel van de trainer in het succes van de Rode Duivels. De theorie van de middelmatige superster verklaart waarom de gemiddelde trainer een blanke vijftiger is, en in de regel een ex-voetballer. Talent krijgt niet de kans zich te bewijzen, vandaar het gebrek aan diversiteit.

U bent niet de eerste die vaststelt dat er altijd uit hetzelfde kransje trainers gekozen wordt. Het voetbal is een klein wereldje met een ons-kent-onsmentaliteit, luidt de verklaring dan, en clubbesturen blinken niet altijd uit door vakkennis.

Peeters: Die factoren spelen mee, maar het is ingewikkelder. Ik ben supporter van Antwerp, dat met de Deen Brian Priske een trainer aanstelde die niet uit de kleine vijver van Belgische doorsneecoaches komt. Ik kan u zeggen dat de fans die verrassende keuze niet in dank afnemen. Als je populair wilt blijven bij de eigen achterban, is het niet onlogisch om risico’s uit de weg te gaan.

Wanneer het met Franky Vercauteren mislukt, krijgt de trainer de schuld. Faalt Brian Priske, dan heeft het bestuur de boter gegeten. Zit daar het verschil?

Peeters: Juist. Ons-kent-ons komt in het voetbal zeker voor. De sector kent veel nepotisme: de zoon van de voorzitter blijkt de briljantste kandidaat om hem op te volgen. De beter georganiseerde clubs zijn zich goed bewust van de gevaren van die mentaliteit. Dat hij er kind aan huis is, verklaart mogelijk waarom Philippe Clement niet direct zijn kans kreeg bij Club Brugge.

Het is moeilijk om van een clubidool af te raken, kijk naar Vincent Kompany bij Anderlecht: zo populair bij de supporters dat hij gewoon niet valt te ontslaan. Je zou verwachten dat een club als Anderlecht kiest voor een trainer die bewézen heeft dat hij goed is, en hem dan wegplukt bij Waasland-Beveren, Oostende of Union. Experimenteren is moedig, maar op een dag wegen de resultaten door. Bij Kompany komen onze modellen stilaan op het punt dat ze wel weten wat ze van hem kunnen verwachten: oké als trainer, maar meer ook niet.

De theorie van de middelmatige superster verklaart waarom de gemiddelde trainer een blanke vijftiger is, en in de regel een ex-voetballer.

Philippe Clement heeft in België alles gewonnen wat er te winnen valt. Toch is het niet zo dat hij de buitenlandse aanbiedingen van zich af moet slaan.

Peeters: Dat is het effect van de middelmatige superster op internationale schaal. Buitenlandse trainerscarrières verlopen via geijkte paden. De Bundesliga rekruteert bijvoorbeeld vaak in Nederland. Belgische coaches moeten hopen dat er in Frankrijk interesse voor hen ontstaat, maar er bestaan niet veel Franse teams die voor Clement een promotie zouden betekenen. De enige topcompetitie die zijn trainers zowat overal ronselt, is de Premier League, maar Belgen staan daar niet op de radar. Naar Amsterdam verhuizen, zou ideaal zijn: vanuit Ajax ligt de wereld aan je voeten. Maar het zal niet gebeuren. Ajax trekt haast nooit een niet-Nederlander aan, en zelden een trainer die de stijl van het huis niet kent.

Aan de top zijn er opvallend veel trainers met een bescheiden carrière als speler. Dat is vreemd, want 90 à 95 procent van de trainers was vroeger topvoetballer. José Mourinho was tolk, bevond zich toevallig op de juiste plek toen een vacature niet ingevuld raakte en groeide uit tot een van de beste trainers ter wereld. Wie geen naam heeft gemaakt als speler moet erg veel geluk hebben om zo’n kans te krijgen.

Van de 18 trainers in de Belgische eerste klasse heeft de helft nooit op het hoogste niveau gespeeld. Is dat veel?

Peeters: Uitzonderlijk veel. België verdient op dat vlak alle lof. Wij geven kansen aan Slovenen, Duitsers en Fransen, zelfs zonder palmares. Ik denk dat het komt omdat onze clubs niet vasthangen aan één taal of één voetbalcultuur, maar je kunt het ook beschouwen als een gebrek aan voetbaltrots. België haalde Dick Advocaat om onze nationale ploeg te trainen. Niet dat hij een slechte coach is, maar het is ook geen Louis van Gaal. De Nederlanders die Oranje in handen geven van een trainer uit een ander land, die niet eens tot de supertop behoort? Dat is gewoon ondenkbaar.

Vooral clubs met een buitenlandse eigenaar kiezen voor onbekende trainers.

Peeters: Waarom zouden ze voor de gevestigde namen gaan als de eigenaar die Belgische coaches niet eens kent? Belgische clubs leunen ook sterk op hun netwerk van huismakelaars. Die bezorgen hen spelers, de trainer is dikwijls inbegrepen.

Het Belgische voetbal koos voor een open systeem: de vrije markt, bijna alles mag en kan. Een buitenlandse eigenaar kan de lokale verankering zo opblazen, als hij wil. Dat heeft zeker nadelen, maar het geeft ook een zekere schwung. Af en toe zien we uitzonderlijk talent ontbolsteren. Herinner je de Ivoriaanse invasie bij SK Beveren. Gervinho, Yaya Touré en Emmanuel Eboué: wereldsterren in het Waasland.

Sommigen willen alles reguleren, met Nederland als rolmodel. Het zal u niet verrassen, maar als econoom ben ik niet zo gewonnen voor regels, zeker als niet duidelijk is wat je ermee wilt bereiken. Het Nederlandse model levert Ajax op, één geweldig succesvolle club. Maar de middenmoters in de eredivisie? Die proberen niet eens om Ajax uit te dagen. Ze stellen teams op met afdankertjes van Ajax.

Zouden transfersommen voor trainers verandering kunnen brengen? Dan heeft de club die het risico neemt er ook iets aan.

Peeters: Ik ben een koele minnaar van het transfersysteem voor voetballers, dus laten we dat niet uitbreiden naar trainers. Een spelerstransfer is letterlijk mensenhandel. Ik licht nu de boekhoudingen van Italiaanse clubs door. Voetballers worden omschreven als assets, die een x-aantal euro’s waard zijn en afgeschreven zijn tegen het jaar y. Alsof het om de verwachte levensduur van een machine in een fabriek gaat. Pervers, toch?

Mijn tweede bezwaar tegen het transfersysteem is dat het zo vernuftig wordt gemanipuleerd dat er eigenlijk amper risico bestaat. Ajax haalt elke goede voetbaltiener van Nederland in huis. Op de 5 procent die doorbreekt, behaalt het een fabelachtige winst. Dat er minstens een paar zullen doorbreken, is een zekerheid, dankzij de macht van het getal. Wat met de 95 procent anderen gebeurt, lijkt niet van tel. Dat systeem genereert reusachtige bedragen, die voor een groot stuk blijven plakken bij tussenpersonen. Dat is bizar, want voetbalmakelaars dragen niet bij aan de opleiding van jonge spelers en ze ontdekken ook geen talent.

Uit onderzoek blijkt dat een trainer ontslaan zelden rendeert. Vloekt dat met de theorie van de middelmatige superster?

Peeters: Nee, want hun vervangers zijn vaak trainers van hetzelfde niveau of zelfs minder, geven onze data aan. De meeste trainersontslagen vallen midden in het seizoen. Dan moet er binnen de twee weken een vervanger in de dug-out zitten en hebben clubs weinig opties. Ze kiezen een trainer zonder werk of een coach die het elders goed doet en desondanks bereid is om van club te veranderen. De kansen op beterschap zijn klein en daarom is het gemiddelde trainersontslag zinloos. De beste aanstellingen gebeuren wanneer een club de tijd heeft om te zoeken.

Misschien is het slimmer om nooit een trainer te ontslaan? Francky Dury zit aan zijn twintigste seizoen bij Zulte Waregem. De club komt nooit in de problemen, en speelde één keer bijna kampioen.

Peeters: Zulte Waregem presteert voor een club in die markt zeer behoorlijk. Met Dury weten ze waar ze aan toe zijn: een seizoen in de middenmoot. Dat is ook waar de club op mikt, vermoed ik, dus dan is dat slim beleid. Alleen komen er wel voortdurend jonge trainers bij, die gemiddeld gesproken beter zijn. In het begin van je carrière ben je de hemelbestormer, na een tijd hebben de anderen je door en word je zelfs voorbijgestreefd. José Mourinho maakt hetzelfde mee. Dat effect zie je glashelder in onze data. In onze kwaliteitsranking bevindt Dury zich ongeveer op hetzelfde niveau als Hein Vanhaezebrouck. Hij kent een carrière met meer ups-and-downs dan Dury. Hij speelde wél kampioen, maar het ging ook een paar keer spectaculair mis.

Wat is de rol van toeval, geluk of de omstandigheden? Mbaye Leye haalde bij Standard 1,47 punten per match en werd ontslagen. Je kunt je afvragen of die score wel zo slecht was.

Peeters: Wij gebruiken de loonsommen als bijkomende parameter, omdat die doorgaans goed voorspellen hoe een ploeg zal presteren. Nu kan het uiteraard dat de lonen bij Standard zeer hoog zijn, en de club toch met een matige spelerskern zit.

Niet de schuld van Leye.

Peeters: Natuurlijk niet, maar je kunt wel afwegen hoe zijn voorgangers het deden bij dezelfde club, met ongeveer gelijke loonlasten.

In die redenering is Laszlo Bölöni een veel betere trainer dan Mbaye Leye. Bölöni speelde kampioen met Standard, maar hij kon rekenen op Axel Witsel, Steven Defour en Milan Jovanovic.

Peeters: In die periode had Standard waarschijnlijk betere voetballers dan hun salarissen lieten vermoeden. Toch geven spelerslonen de beste indicatie om te meten met welk materiaal de trainer werkt. Leye zat negen maanden bij Standard en na die tijd kan ons model de kwaliteiten van een trainer vrij goed inschatten. 80 tot 95 procent van het traject dat hij de rest van zijn carrière loopt, zal in lijn liggen van wat Leye tot nu toe heeft laten zien. Wie Leye in de toekomst een job aanbiedt, weet wat hij kan verwachten.

Thomas Peeters

– 1985: geboren in Merksem

– 2011: wint de Young Economist Award

– 2014: doctoreert aan de UAntwerpen, docent sporteconomie aan de Erasmus School of Economics in Rotterdam

– 2016-2020: lesgever aan het International Football Business Institute

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content