Pieter-Paul Verhaeghe en Koen Van der Bracht

‘Waar wacht de overheid nog op om zelf praktijktesten uit te voeren in de strijd tegen racisme?’

Het Interfederale Gelijkekansencentrum heeft een nieuwe naam: Unia. Pieter-Paul Verhaeghe en Koen Van der Bracht vragen zich af of de naamsverandering ook zal leiden tot een nieuw beleid. ‘In de strijd tegen discriminatie op de woon- en arbeidsmarkt volstaat de zachte aanpak niet altijd.’

Met veel tromgeroffel is de nieuwe naam van het Interfederale Gelijkekansencentrum gelanceerd: Unia. De naam stamt af van het Latijnse ‘unio’ en verwijst naar mensen verbinden in plaats van te verdelen op basis van afkomst, leeftijd, handicap of seksuele geaardheid. Twee dagen later maakte Unia haar jaarcijfers van 2015 bekend: er werden maar liefst 1596 nieuwe dossiers over discriminatie geopend. Een groot deel ging over discriminatie op de woning- en arbeidsmarkt. De cijfers sluiten aan bij ons eigen onderzoek, waaruit blijkt dat ongeveer 1 op 3 personen met een handicap of van een vreemde herkomst door verhuurders worden gediscrimineerd.

Men kan zich afvragen of Unia over voldoende instrumenten kan beschikken om tot haar doel Unio te komen? Tot nu toe zet ze voornamelijk in op informatie- en sensibiliseringscampagnes. Ze informeert burgers en bedrijven over de anti-discriminatiewetgeving en roept slachtoffers op om melding te maken van (vermeende) discriminatie. Maar wat doet Unia achteraf met die meldingen? Doorgaans wordt er ingezet op bemiddeling tussen beide partijen. Daar is op zich niets mis mee. Daders via een goed gesprek of training tot inkeer brengen, geniet inderdaad de voorkeur. Alleen volstaat deze ‘zachte’ aanpak niet altijd.

Rotte appels

Terug uit eigen onderzoek blijkt dat voornamelijk een kleine minderheid van de makelaars voor de meeste discriminatie zorgt. Het zijn deze rotte appels die de ganse sector een slechte naam geven en voor heel wat frustratie en leed bij de slachtoffers zorgen. Deze malafide vastgoedmakelaars weten maar al te goed dat ze niet mogen discrimineren, en toch doen ze het. Waarom? Omdat het hen een oneerlijk concurrentievoordeel oplevert. Alle makelaars (en op de arbeidsmarkt interimkantoren) worden met discriminerende vragen van klanten geconfronteerd, genre: “Ik wil geen Afrikanen in mijn appartementsblok” of “Toch geen blinde met een assistentiehond.” Veel makelaars reageren hierop afwijzend, waarop de klant dan naar de minderheid van makelaars stapt die wel wil discrimineren. Dat is oneerlijke concurrentie.

Waar wacht de overheid nog op om zelf praktijktesten uit te voeren in de strijd tegen racisme?

Informatie- en sensibiliseringscampagnes brengen hier geen soelaas. Het enige wat kan werken is het oneerlijke concurrentievoordeel economisch afstraffen. Sleep malafide makelaars voor de rechter, geef ze een boete en trek desnoods (tijdelijk) hun erkenning in. Unia maakt slechts zeer zelden van deze economische logica gebruik. Terwijl ze vorig jaar 1596 nieuwe discriminatiedossiers opende, stapte ze slechts in 14 dossiers naar de rechter.

Moeilijk te bewijzen

Eén van de oorzaken hiervoor is dat het moeilijk is om de discriminatie overtuigend aan te tonen. Omwille van de anti-discriminatie wetgeving zijn verhuurders en werkgevers minder openlijk gaan discrimineren. De tijd van huuradvertenties met ‘Geen vreemdelingen’ zijn we gelukkig voorbij. Malafide verhuurders pakken het nu slimmer aan. Ze antwoorden kandidaat-huurders van vreemde origine dat de woning reeds verhuurd is of geven helemaal geen antwoord op een vraag om de huurwoning eens te mogen bezichtigen. Slachtoffers en bijgevolg ook Unia kunnen hierdoor moeilijk de discriminatie bewijzen.

Is het dan echt onmogelijk om discriminatie te bewijzen? Nee, sinds de jaren zeventig gebruiken wetenschappers de techniek van praktijktesten om discriminatie te onderzoeken. Bij praktijktesten stellen twee quasi-identieke fictieve personen – bijvoorbeeld de ene met een Vlaamse naam en de andere met een Arabische naam – zich kandidaat om een woning te huren. Achteraf wordt er nagegaan of er gediscrimineerd werd: de Vlaamse kandidaat werd bijvoorbeeld uitgenodigd om de woning te bezichtigen, terwijl de Arabische kandidaat werd verteld dat de woning reeds verhuurd is.

Staat de nieuwe naam ook voor een nieuw beleid? Of is het enkel oude wijn in nieuwe zakken?

Praktijktesten zijn niet enkel geschikt om discriminatie in de rechtbank te bewijzen. Wanneer ze effectief tot een veroordeling leiden, hebben ze ook een afschrikkend effect voor de ganse sector. Terwijl het effect van bemiddeling en verzoening een specifiek discriminatiedossier niet overstijgt, hebben praktijktesten dus een veel bredere impact.

In de Verenigde Staten laat de overheid sinds de jaren negentig dergelijke praktijktesten uitvoeren op de huisvestingsmarkt. En met resultaat: het racisme tegen Afro-Amerikanen is er op de huurwoningmarkt de voorbije decennia meer dan gehalveerd. Uit een eigen experiment in Gent blijkt verder dat makelaars die weten dat ze gecontroleerd kunnen worden via praktijktesten opmerkelijk minder gaan discrimineren. Geen enkele informatie- en sensibiliseringscampagne kan zo’n spectaculaire resultaten voorleggen. Waar wacht de overheid op om Unia ook proactief praktijktesten te laten uitvoeren? Staat de nieuwe naam ook voor een nieuw beleid? Of is het enkel oude wijn in nieuwe zakken?

Pieter-Paul Verhaeghe en Koen Van der Bracht werken als socioloog aan de UGent. Verhaeghe schrijft ook regelmatig voor de onafhankelijke denktank Poliargus

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content