Vrouwelijke academici getuigen over vooroordelen: ‘Zolang ze je niet schatje noemen, is het toch goed?’

© iStock
Catherine Vuylsteke
Catherine Vuylsteke Journalist, auteur, filmmaker en sinoloog

Gendervooroordelen zijn de academische wereld nog lang niet uit, zeggen jonge vrouwelijke wetenschappers. ‘Als je er te goed uitziet, word je niet ernstig genomen.’

Als de helft van alle doctoraatsstudenten in Vlaanderen een vrouw is, waarom geldt dat dan voor amper een kwart van de professoren? De Jonge Academie, een interdisciplinaire en interuniversitaire groep van jonge onderzoekers en kunstenaars, schrijft de moeilijkheden om door te groeien toe aan implicit gender bias of onderhuidse gendervooroordelen. Met de campagne ‘Excellente wetenschap = M+V+X’ wil ze die bespreekbaar maken. Eenvoudig is dat niet, zegt Kristien Hens (43), bio-ethicus aan de UAntwerpen. ‘Er wordt makkelijk geringschattend over gedaan. Zolang ze je niet schatje noemen, is het toch goed?’

Impliciete gendervooroordelen mogen dan geen #MeToo-verhalen voortbrengen, hun impact is onmiskenbaar. ‘Het gaat over kleine dingen waar je soms moeilijk de vinger op kunt leggen’, legt VUB-kankerimmunoloog Damya Laoui (33) uit. ‘Onlangs gingen we bij een farmabedrijf op bezoek. Alle mannen in het gezelschap werden als professor voorgesteld, mij noemden ze bij mijn naam. Als ze van mannen niet weten of ze professor zijn, zullen ze het zekere voor het onzekere nemen. Voor vrouwen geldt het omgekeerde. En als je daar iets over durft te zeggen, vragen ze smalend of je echt zo veel belang hecht aan je titel.’

Vrouwen hebben veel vaker last van het impostor-syndroom: ze zijn ervan overtuigd dat ze hun succes niet verdienen.

Nele Wynants

‘Kijk ook wie ze sturen voor de opleiding met een nieuwe machine, en wie de laboratoriumworkshop voor kinderen mag verzorgen. In het eerste geval wordt het een man, in het tweede een vrouw.’

Kunstwetenschapper Nele Wynants (UAntwerpen/ULB) treedt haar bij. ‘Als een panel georganiseerd of een tekst nagelezen moet worden, word ik gauw gevraagd. Om het inhoudelijke debat te voeren of een lezing te geven wordt sneller aan mannen gedacht.’

‘Het heeft ook met zelfvertrouwen te maken. Vrouwen hebben veel vaker last van het impostor-syndroom: ondanks externe bewijzen van hun competentie zijn ze ervan overtuigd dat ze hun succes niet verdienen. “Heb ik wel de juiste expertise? Er zijn vast betere kandidaten.” Dat beïnvloedt hun sollicitatiegedrag. Uit onderzoek blijkt dat mannen zich al kandidaat stellen voor een job als ze voor 60 procent aan de criteria beantwoorden. Veel vrouwen doen dat pas als ze aan álle criteria voldoen.’

Daarom moeten vacatures genderneutraal zijn en moeten alle criteria uitdrukkelijk vermeld worden, klinkt het. ‘Ik weet niet of we met quota moeten werken om meer vrouwelijke professoren te krijgen’, zegt burgerlijk ingenieur Sofie Verbrugge (UGent). ‘Maar vrouwen aanmoedigen om zich kandidaat te stellen en actief op zoek te gaan naar vrouwen is van groot belang.’

Kankeronderzoeker Evelien Smits (UAntwerpen) gelooft wel in quota. ‘Alleen die werken écht. De nood aan gelijke vertegenwoordiging is niet alleen een principiële zaak, het gaat ook om de gevolgen ervan. Kijk naar de klinische onderzoeken met nieuwe medicijnen: daarvoor worden veel vaker mannen geselecteerd, terwijl we ondertussen weten dat de impact op mannen en vrouwen kan verschillen (zie ook: ‘De medische wereld blijft blind voor genderverschillen’, blz. 48).’

Ik vs. wij

Veel vrouwelijke academici zien ook dat hun verwezenlijkingen anders worden uitgelegd dan die van mannelijke collega’s. Kristien Hens: ‘Ik haalde een belangrijke beurs binnen en kreeg te horen dat ik dat helemaal verdiende, ik had er tenslotte “erg hard voor gewerkt”. Was ik een man geweest, dan zou de toekenning zijn uitgelegd als een vanzelfsprekendheid. Je ziet het ook in de referentiebrieven die worden geschreven. Bij mannen wordt de excellentie benadrukt, bij vrouwen de werkkracht.’

Als een vrouw vroeger vertrekt uit een vergadering, denkt iedereen dat ze haar kinderen gaat ophalen. Doet een man dat, dan veronderstellen ze dat hij nog een afspraak heeft.

Damya Laoui: ‘Om me staande te houden in de academische wereld moet ik veel harder zijn dan ik zou willen. Je moet je stem laten horen en overkomen als een sterke vrouw. Je moet jezelf goed kunnen verkopen. Mijn mannelijke studenten zullen gemakkelijk zeggen: ” Ik vind…” De vrouwelijke studenten neigen naar: ” Wij menen dat…” Zo krijg je de indruk dat die jongens helemaal alleen handelden, terwijl de meisjes zich op groepswerk baseerden, wat hen zwakker doet overkomen.’

Hens: ‘Je ziet hetzelfde bij publicaties met coauteurs. Als de hoofdauteur een man is, gaat iedereen ervan uit dat hij de pen heeft gevoerd. Is het een vrouw, dan hebben de coauteurs haar zogezegd enorm geholpen.’

Vrouwelijke academici voelen zich bovendien afgerekend op hun fysieke verschijning. Hens: ‘Wij hebben een lichaam, mannen schijnbaar niet. Als een mannelijke professor in een tv-programma slecht in het pak zit of een ietwat onverzorgde indruk maakt, versterkt dat zijn imago van eruditie en vakgerichtheid. Als vrouw kun je je dat niet permitteren.’

Laoui: ‘Het werkt ook in de andere richting. Word ik als spreker gevraagd op een conferentie – wat in essentie een mannenzaak is – dan verschijn ik onopgemaakt en nooit in een jurk. Als je er te goed uitziet, word je niet ernstig genomen.’

Evelien Smits: ‘Het is stuitend hoezeer de mannen domineren. In mijn veld is het gros van de researchers vrouwelijk, terwijl op conferenties zeven op de acht sprekers doorgaans mannen zijn. Ik maak daar telkens weer een opmerking over. Dan krijg ik van het organiserende comité te horen dat daar “niet bij stilgestaan” is.’

Niet zelden gaan impliciete vooroordelen ten slotte over de balans tussen werk en privéleven. Sofie Verbrugge: ‘Als een vrouw vroeger vertrekt uit een vergadering, denkt iedereen dat ze haar kinderen gaat ophalen. Doet een man dat, dan veronderstellen ze dat hij nog een afspraak heeft.’

Laoui: ‘Vrouwen maken zich evengoed schuldig aan zulke aannames. Onlangs vroeg een medewerker of hij vroeger naar huis kon om met zijn zoontje naar de tandarts te gaan. Mijn eerste gedachte was: wat zit die onder de plak!’ Hens: ‘Precies. Toen ik een pas bevallen vrouw in dienst nam, dacht ik dat ze wellicht liever parttime zou werken. Op zulke momenten spreek ik mezelf streng toe.’ (lacht)

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content