Tom Lemahieu

‘Vrijwilligerswerk: Wat is de waarde van een statuut dat voor iedereen anders is?’

Tom Lemahieu Lector sociaal-cultureel werk

‘Vrijwilligers verdienen – allemaal en zonder uitzondering – een helder statuut’, schrijft Tom Lemahieu naar aanleiding van de recente wijzigingen in de regels voor onkostenvergoedingen.

Toen de Federale regering in volle zomer besliste om uit te pakken met een persbericht over enkele aanpassingen aan de vrijwilligerswet, was dat vooral de uitvoering van enkele uitgangspunten die ze eerder al lanceerde: de term ‘onkostenvergoeding’ fixeren, een verduidelijking van de positie van bestuursvrijwilligers, het vrijstellen van onkostenvergoedingen voor loonbeslag, enzovoort. Op zich stuk voor stuk ingrepen die het vrijwilligerswerk konden verstevigen, die het statuut van de vrijwilliger verduidelijkten.

Behalve één ingreep: een aanpassing van de manier waarop vrijwilligers die personen vervoeren de forfaitaire onkostenvergoeding kunnen combineren met een vergoeding voor reiskosten. Deze ingreep zette de deur op een kier voor verrommeling. En zie: amper anderhalve maand verder is de kier al groter geworden, net als de verrommeling, want recent besliste de ministerraad dat sommige vrijwilligers een hogere forfaitaire onkostenvergoeding kunnen ontvangen dan andere vrijwilligers.

Vrijwilligerswerk: wat is de waarde van een statuut dat voor iedereen anders is?

Laat ons eerst even terug gaan naar de kern van de zaak: ‘Vrijwilligers zijn mensen die buiten de familiekring onbetaald activiteiten verrichten die anderen of de samenleving ten goede komen’. Zo ongeveer staat het in de wet. In die wet staat verder ook dat de vrijwilligers een onkostenvergoeding kunnen ontvangen: hetzij een reële onkostenvergoeding op basis van bewijsstukken (ticketjes, zeg maar), hetzij een forfaitaire onkostenvergoeding. Die laatste is zowel voor de vrijwilliger als voor de organisatie een vermindering van de administratieve last: een vrijwilliger kan per dag tot € 34,03 en per jaar tot € 1 361,23 onkosten terug betaald krijgen zonder daarvoor ticketjes te moeten voorleggen.

Forfaitair dus, maar beperkt per dag en per jaar, niet-combineerbaar met andere terugbetalingen. Twee systemen dus, redelijk tot zeer glashelder naast elkaar. Tot 2009, want toen besliste men om de het systeem van de forfaitaire onkosten – laat ons dat even ‘systeem 2’ noemen – uit te breiden: bovenop het forfait konden vrijwilligers ook tot 2000 km reiskosten aangeven. ‘Systeem 3’ was geboren.

Ik kom regelmatig in aanraking met organisaties die met vrijwilligers werken en stelde vast dat vanaf dan aardig wat onduidelijkheid rees, dat er zelfs heel wat fouten gemaakt werden. (Toegegeven: bewust en onbewust, maar laat ons het daarover even niet hebben.) Hoewel systeem 3 op zich niet onduidelijk is, zorgde het voor een vreemde evolutie: forfaitaire en werkelijke onkosten met elkaar combineren is een contradictio in terminis. En daarvan is geweten dat het enkel tot verwarring kan leiden.

Dat was de situatie tot 20 juli. Niet langer glashelder, maar beheersbaar. En met een beetje goede wil nog uit te leggen ook.

Als niémand twijfelt aan het maatschappelijke belang van de inzet van àlle vrijwilligers, is het onverklaarbaar dat één groep vrijwilligers een aangepast statuut krijgt.

Op 20 juli zette de ministerraad de deur evenwel op een kier voor verrommeling: in een persbericht kondigde ze aan dat de beperking van 2000km reiskosten binnen systeem 3 op termijn geschrapt zal worden voor vrijwilligers die personen vervoeren (zieke mensen, kinderen…). Wat ik hier schrijf heeft niets te maken met een gebrek aan waardering voor de vrijwilligers-chauffeurs, maar bij iedereen die hier even op doordenkt, roept dit vragen op. Eenvoudig gesteld: als niémand twijfelt aan het maatschappelijke belang van de inzet van àlle vrijwilligers, is het onverklaarbaar dat één groep vrijwilligers een aangepast statuut krijgt. ‘Systeem 3.1’ dus.

En zie, nog voor die woorden koud waren, besliste de minsterraad onlangs, op 14 september, om nog maar eens te tornen aan de regeling: in de toekomst wil men de forfaitaire onkostenvergoeding voor een aantal soorten vrijwilligers uitbreiden van € 1.361,23 naar € 2 500. Ook hier: niet voor iedereen, maar enkel voor nacht- en dagoppassers bij hulpbehoevende personen, vrijwilligers bij niet-dringend liggend ziekenvervoer en sporttrainers (coaches, jeugdsportcoördinatoren, scheidsrechters, juryleden van sportwedstrijden, terreinverzorgers, materiaalmeesters en seingevers).

Deze keer dus geen uitbreiding van systeem 3, maar een aanpassing van systeem 2. Systeem 2.1 als het ware.

Ik betreur dit. Niét omdat de regering hiermee onvoldoende waardering toont voor vrijwilligers, wél omdat die waardering niet voor alle vrijwilligers geldt. En ook: omdat al te veel aanpassingen die voor beperkte doelgroepen gelden de regelgeving op termijn bijzonder onduidelijk zullen maken. Wat ooit twee regelingen waren (systeem 1 en 2), groeide via systeem 3 uit naar systeem 3.1 en 2.1.

In alle openheid: wat zal het morgen zijn? En wie – welke vrijwilliger – zal dit nog begrijpen? Hoe lang zal het duren voor vrijwilligersorganisaties fouten maken? Zal het feit dat sommige organisaties hogere vergoedingen mògen betalen op termijn een invloed hebben op organisaties die dat niet mogen of niet kùnnen? Zullen verschillende regelingen geen negatieve impact hebben op het wezen van het vrijwilligerswerk? Wat is de waarde van een statuut dat voor iedereen anders is?

In aanvang was de regeling helder: men koos voor een reële kostenvergoeding (systeem 1) of voor een forfaitaire onkostenvergoeding (systeem 2). Systeem 2 had het voordeel van de administratieve lastenbeperking, maar als de maxima daar te klein waren, kon men kiezen voor systeem 1. Systeem 3 heb ik persoonlijk altijd een ongelukkige uitbreiding gevonden. Maar waar de uitbreidingen van de voorbije maanden op termijn toe zullen leiden, doet het ergste vermoeden, zeker als je ervan uitgaat dat binnenkort ook andere doelgroepen met recht en reden de kat de bel zullen aanbinden.

Beleidsmakers kunnen nooit overdrijven als ze het belang van vrijwilligers benadrukken. Men kan ook nooit genoeg ondersteuning bieden aan vrijwilligers. Zonder overdrijven: vrijwilligers zijn het cement van de samenleving. Ze moeten gewaardeerd worden. En net daarom verdienen ze – allemaal en zonder uitzondering – een helder statuut. Cement waar je teveel uitzonderingen op toestaat, wordt los zand.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content