Voorpublicatie: ‘Ge zijt de moordenaar van mijn zoon!’

De schaduwjaren

Francis Weyns schreef met De schaduwjaren een werk over zijn grootvader, Gaston Delbeke, die gefusilleerd werd wegens collaboratie in Wereldoorlog II. Knack biedt u een voorpublicatie aan.

‘Nog steeds het onmesch Delbeke’

Op maandag 16 december 1946 verschenen onder grote publieke belangstelling 15 van de 23 beklaagden van de Gentse Sipo-SD voor de Krijgsraad. Peskens, Schieffer en Francq bleven in de Nederlandse gevangenis opgesloten. Maene, De Moor, De Bondt, De Gendt en Wauters waren nog steeds voortvluchtig. De Rijkslandbouwhogeschool aan de Coupure was voor de gelegenheid omgebouwd tot rechtszaal. Er zou dagelijks een lange wachtrij van mensen aan de ingang wachten om het proces, dat drie weken in beslag zou nemen, bij te wonen. De Gentenaar, Vooruit en Het Laatste Nieuws brachten dagelijks een uitgebreid verslag van het proces.

Naast Gaston, die voor de gelegenheid gekleed ging in een maatpak met lange regenmantel, zaten Marcel Opdebeeck, Firmin Van Laere, Julien Verbesselt, Alfons Verbeke, Gustaaf Horemans, Willem Lauwaert, Charles Lorrez, Jozef Keyl, Walter Tinel, Florimond Lauwaert, Oscar Tempels en de secretaresses Yvonne Premereur, Helena De Vijnck en Maria De Backer in de beklaagdenbank. Op de eerste ochtend van het proces werden de vijftien beklaagden om beurt door de auditeur-generaal voorgesteld. Gaston kwam als derde beklaagde aan de beurt, waarbij de auditeur onmiddellijk naar de kern van de zaak ging door mijn grootvader als ‘iemand die zich bijzonder brutaal toont als hij dronken is – wat dikwijls voorvalt’ te omschrijven.

Na de voorstelling van de beklaagden las de auditeur de beschuldigingsakte voor. Er werden in totaal elf beschuldigingen ten laste aangeduid. Elke beschuldiging werd met een hoofdletter aangeduid. Gaston werd beticht voor verraad, de wapens tegen België en haar bondgenoten te hebben opgenomen (A), met kwaad opzet ’s vijands politiek in de hand te hebben gewerkt (B), deel te hebben uitgemaakt van staatsvijandige groeperingen (C), onrechtmatige aanhoudingen en mishandelingen te hebben gepleegd (I), onrechtmatige en vrijwillige slagen of verwondingen met werkonbekwaamheid op verschillende personen te hebben gepleegd (J en I), onrechtmatige huiszoekingen te hebben verricht (L) en als dader of mededader aan diefstallen te hebben deelgenomen en doodsbedreigingen te hebben geuit.

De eerste getuigen kwamen in de namiddag aan bod en werden gehoord in de zaak tegen Marcel Opdebeeck. Elke getuige vertelde om beurt wanneer en waarom hij door Opdebeeck aangehouden was geweest en beschreef hoe de ondervraging was verlopen. Henri De Klein vertelde dat hij in Eeklo door Julien Verbesselt en Marcel Opdebeeck gearresteerd was. Tijdens de ondervraging werd De Klein een uur lang in een ijskoud bad gedompeld, waarna zijn lichaam met een brandende sigaret werd verbrand. De verzetsstrijder Pieter Roelant getuigde vervolgens hoe zijn vriend Sylvain De Becker door Charles Lorrez was neergeschoten, waarna Opdebeeck met een breinaald in de wond had geroerd om het slachtoffer te doen spreken. De gemoederen raakten tijdens de zittingen meer dan eens verhit. Het Laatste Nieuws noteerde dat, toen Maria Dermulle vertelde over de arrestatie van haar man door Opdebeeck, die ontkende aan de arrestatie te hebben deelgenomen. De weduwe sprong daarop recht en sloeg Marcel Opdebeeck in het gezicht ‘niettegenstaande de tusschenkomst van de agenten’. Ook Firmin Van Laere, Charles Lorrez en Gaston zouden tijdens het proces rake klappen te verduren krijgen, zodat de voorzitter van de rechtbank herhaaldelijk zou dreigen om de zaal te ontruimen.

Op woensdag 18 december was het de beurt aan Gaston. In een nokvolle zaal getuigden de slachtoffers gedurende twee dagen hoe ze door Gaston mishandeld of bestolen waren geweest. De krant Vooruit kopte na de eerste dag als titel ‘Nog steeds het onmensch Delbeke’. Als eerste kwam volksvertegenwoordiger Heyndrickx aan de beurt, die getuigde dat Gaston aanwezig was toen het hele gezin Heyndrickx in de nacht van 22 op 23 maart 1944 gearresteerd was geweest. Gaston ontkende met klem en antwoordde dat hij op dat moment bij de Sipo-SD in Brussel in dienst was, maar de zoon van de volksvertegenwoordiger bevestigde dat hij Gaston diezelfde nacht had gezien. Het bleek later in het proces dat de feiten zich in maart 1943 hadden afgespeeld. In dat jaar werkte mijn grootvader inderdaad voor de Gestapo. De prefect van het college van Melle, Henri Verbist vertelde dat mijn grootvader hem met zijn matrak had geslagen tot hij op de grond was neergevallen. Ook Adrien Declercq, Petrus De Smet, Marcel Mathieu en Hubert Gybels getuigden dat Gaston hen met de matrak had afgeranseld. Hector Bruyneel verklaarde dat Gaston met zijn matrak de beide benen van Marcel Lagache had gebroken.

Lucie Lamon getuigde hoe ze na haar arrestatie in augustus 1944 voortdurend door Gaston geslagen was geweest en hoe ze had gezien dat hij andere vrouwen die op dat moment aangehouden waren, had geklemd en gebroken. Henselin wilde na zijn getuigenis Gaston te lijf gaan en diende door de agenten tegengehouden te worden. Jozef De Moor vertelde hoe Alfons Verbeke en Gaston hem tijdens zijn ondervraging tot drie keer in een nauwe kast, waarin hij nauwelijks kon ademhalen, opgesloten hadden. Gaston De Bruyne verklaarde dat hij tijdens zijn verhoor zo zwaar door Gaston mishandeld was geweest, dat hij nog steeds niet volledig hersteld was.

Ook Frans Wille, die in augustus 1944 in Aalst door Gaston en Hensinger gearresteerd was geweest, wilde Gaston slaan, maar de aanwezige rijkswachters konden op tijd tussen komen. Mevrouw Boeykens, wiens zoon in Wolfenbüttel onthoofd was, riep naar Delbeke: ‘Ge zijt de moordenaar van mijn zoon!’ Ook Victorine Lambert uit Lebbeke getuigde dat haar man aangehouden en gefolterd was geweest door Gaston. De man was nadien naar Wolfenbüttel gedeporteerd en daar onthoofd. Gaston ontkende de feiten, waarop de weduwe naar de voorzitter schreeuwde: ‘Ik vraag maar één ding, dat men Delbeke martelt, zooals dit gebeurd is met mijn man.’

Ook Clara Rotsaert, wiens man in Dachau stierf, richtte zich tot Delbeke en zei dat het zijn schuld was dat haar man overleden was. Irma Jacobs werd in totaal drie keer aangehouden en bij haar laatste aanhouding was ze door Gaston ondervraagd en gefolterd. Ze werd gedeporteerd en verbleef 29 maanden in een concentratiekamp. Gaston stond recht en loochende alle feiten. Irma Jacobs trok in een razernij haar schoen uit om op Gaston te slaan, en de rijkswachters hadden alle moeite om haar te bedwingen. De voorzitter maande tot kalmte aan, waarop Irma Jacobs antwoordde: ‘Meneer de voorzitter, deze lafaard heeft mij zoo gefolterd, dat ik tot op heden nog niet goed kan gaan. Ik vraag dat hij zijn verdiende straf niet zou ontloopen.’

De weduwe van Armand Govaert, wiens man door Gaston was aangehouden en gefolterd en die na zijn deportatie in Brandenburg onthoofd werd, vroeg aan de voorzitter of ze nog een laatste woord tot Gaston mocht richten: ‘Ik vraag de doodstraf tegen dien moordenaar; hij moet den kop af.’ Josephina De Man werd met haar echtgenoot op 24 augustus 1944 aangehouden. Toen haar man geweigerd had om te spreken werd hij door Gaston geschopt en geslagen. Hij werd kort daarop naar een concentratiekamp gedeporteerd, waar hij overleed. Toen Gaston ontkende iets met de ondervraging te maken te hebben, kreeg de vrouw een zenuwtoeval en diende ze uit de rechtszaal te worden geleid. Toen ten slotte Florent Van Landuyt vertelde hoe hij door Gustaaf Horemans verklikt en vervolgens door Gaston aangehouden was geweest, antwoordde mijn grootvader: ‘Ik heb enkel een order uitgevoerd

De advocaten kregen elk 15 minuten tijd om de beklaagden, tegen wie de doodstraf was geëist, te verdedigen.

van de overheid.’ Het antwoord van de rechter was kort: ‘Deze overheid was den SD, onze vijanden.’

Nadat alle beklaagden aan bod waren gekomen, somde de auditeur-generaal op 3 januari 1947 in zijn requisitoir alle feiten op en eindigde met de vaststelling dat ‘de beklaagden (…) niet meer waardig [zijn] om den naam van mensch te dragen’. Hij eiste de doodstraf voor Gaston Delbeke, Marcel Opdebeeck, Charles Lorrez, Alfons Verbeke, Josef Keyl, Firmain Van Laere en Julien Verbesselt.

De advocaten kregen elk 15 minuten tijd om de beklaagden, tegen wie de doodstraf was geëist, te verdedigen. Voor de andere beklaagden kregen ze elk 10 minuten. Jozef Raes, de advocaat van Gaston, voerde aan dat mijn grootvader een ‘slachtoffer van de omstandigheden’ was geweest en dat Gaston door de huwelijksmoeilijkheden met zijn vrouw Rachel naar de drank en zo naar de Sipo-SD gedreven was: ‘Deze moest dan onmiddellijk geld verdienen. Daartoe was dan maar één uitweg: werken voor den bezetter.’ Gaston kon, volgens zijn advocaat, niet volledig verantwoordelijk worden gesteld voor de mishandelingen en diefstallen waar hij zich tijdens zijn dienst bij de Sipo-SD en GFP schuldig aan had gemaakt: ‘Zijn verantwoordelijkheid is deswege is heel wat verminderd door de aangehaalde redenen: verdriet om zijn gebroken huiskring en vergetenheid die hij in den drank zocht.’ Met andere woorden, niet Gaston, maar zijn vrouw was de schuldige in het verhaal. Meester Raes ontkende zeker niet dat Gaston bij de Sipo-SD en de GFP had gewerkt, maar hij beklemtoonde dat hij ‘niet zo gehandeld [had] als de andere beklaagden’. Gaston had niet alleen alle diefstallen bij de huiszoekingen ontkend, hij ontkende meerdere keren dat hij gevangenen had mishandeld. Meester Raes besloot zijn pleidooi met een emotionele oproep: ‘Zijn vroegtijdige dood zou de dood kosten zijner moeder die er thans wroeging over heeft haar zoon uit het huis te hebben gewezen en zo de aanleiding te zijn geweest van zijn misstap over welke hij gruwt en die hem zo erg spijt. Hier hoeven geen twee doden te zijn!’

Ook de andere beklaagden ontkenden de ‘overdreven getuigenissen’. Ze gaven toe af en toe ‘eens een oorvijg te hebben uitgedeeld’, maar beklemtoonden dat hun taak vooral een ‘burgerlijke opdracht’ was. Toen de advocaat van Lorrez de beschuldigingen aan het adres van zijn cliënt overdreven noemde en aanhaalde dat Lorrez alleen de leden van zijn verzetsgroepering verklikt had, herinnerde de voorzitter hem aan de eerdere woorden die Charles Lorrez in de rechtszaal had gezegd: ‘Ik ben een lafaard, ik heb gansch het verzet, waarin ik heb gediend, verklikt. Ik verdien doodgeschoten te worden.’

Op 9 januari 1947 werden Opdebeeck, Lorrez, Keyl, Verbesselt, Verbeke, Van Laere en mijn grootvader tot de doodstraf veroordeeld. Marcel Peskens, Frans De Moor, Albrecht Maene, Emiel De Gendt, Louis Schieffer, Kamiel Wauters en Robert Francq werden eveneens bij verstek tot de doodstraf veroordeeld.

Gaston ging met zeven andere beklaagden in beroep tegen het vonnis maar dat werd op 14 mei 1947 opnieuw bevestigd. Enkel Florimond Lauwaert zag zijn straf gehalveerd, maar die veroordeling werd op 21 augustus 1947 opnieuw verworpen. Vervolgens gingen acht betichten in verbreking, maar ook hier bleef de eerdere strafmaat voor de terdoodveroordeelde Sipo-SD-leden gehandhaafd. Enkel Willem Lauwaert en Gustaaf Horemans zagen hun doodstraf in een levenslange hechtenis omgezet dankzij het genadebesluit van 30 april 1948. Horemans geraakte in 1948 weliswaar gedeeltelijk verlamd en zou zeven maanden later in de gevangenis overlijden. Ook Louis Schieffer werd als Rijksduitser op tegenspraak op 10 november 1948 vrijgesproken. Voor Gaston bleef er alleen het verzoek tot genade over. Dat werd op 19 december 1947 afgewezen omdat de auditeur-generaal geen aanwijzingen vond ‘van nieuwe gegronde omstandigheden’. Op 14 mei 1948 werden de zeven ter dood veroordeelde Sipo-SD’ers op de hoogte gebracht dat hun terechtstelling twee weken later zou worden voltrokken. Rachel zou in het begin van 1948 een aanvraag tot echtscheiding indienen. Gaston werd hiervoor op 22 mei 1948, een week voor zijn terechtstelling opgeroepen, maar weigerde te verschijnen. In een brief aan de hoofdgriffier schreef hij: ‘Daar ik weet dat die zitting slechts aan de kwestie van verzoening zal worden gewijd, laat ik u weten dat ik daar absoluut niet naar toe wil.’ Hij besloot zijn brief met ‘(…) ik weiger in verzoening te verschijnen’.

Uit de bezoekerskaart die ik kon inkijken, zag ik dat Rachel haar man nauwelijks nog had bezocht. Irma bezocht haar zoon in 1947 wekelijks en dikwijls nam ze mijn moeder mee, terwijl Rachel tussen juni en mei 1948 slechts twee keer op bezoek was gekomen. Op 28 mei kreeg Gaston voor de laatste keer bezoek van zijn ouders Irma en Emiel, zijn tantes Josephine en Germaine, zijn schoonzus Eugénie, zijn neef Gaston en van Rachel. Vervolgens tekenden Irma en Gaston een lijst af met kleren, wasgerief, foto’s, boeken, een gebedenboek en brieven tot zelfs een zwembroek toe, die aan hem toebehoorden en die haar een week later zouden worden overhandigd. Mijn moeder zag haar vader volgens de bezoekerskaart voor de laatste keer op 6 mei 1948, drie weken voor Gaston gefusilleerd zou worden. Haar verhaal dat ze op de avond voor zijn terechtstelling bij hem op bezoek was geweest en dat hij haar een afscheidsbrief had meegegeven, bleek niet te kloppen.

Gaston werd, net zoals de andere terdoodveroordeelden, op de avond voor zijn terechtstelling in een aparte cel afgezonderd en bleef onder voortdurend toezicht van een cipier. Om zelfmoord te vermijden werd de deur van de cel opengelaten en bleef ze voortdurend verlicht. Na het laatste bezoek kreeg Gaston zijn laatste ‘galgenmaal’. Wat Gaston at of zei, is niet bekend, maar een toenmalige cipier van de Nieuwe Wandeling, Gaston Pion vertelde in een interview dat in 2004 verscheen over Charles Lorrez: ‘Wat me steeds is bijgebleven, is de kranige houding van die man toen hij de dood tegemoet ging. De vooravond van zijn executie vroeg hij als galgenmaal een steak met frietjes en een pilsje. En toen hij de volgende ochtend werd weggebracht richting vuurpeloton, was hij rustig en kalm. ‘Tot later eens, in het hiernamaals’, zegde hij tot de enkele aanwezigen.

Het waren zijn laatste woorden…’

Terechtstellingen waren openbaar. Tot mei 1945 hadden de executies op de binnenplaats van de Nieuwe Wandeling plaatsgevonden. Maar omdat de terechtstelling van vader Lampaert en zoon op 7 mei 1945 volledig uit de hand was gelopen, waarbij gedetineerden uit alle gevangenisvleugels samen met het publiek dat op afstand werd gehouden voortdurend tegen elkaar riepen, werd er beslist om de terechtstellingen in het vervolg op de militaire schietbaan aan De Sterre aan De Pintelaan te houden.

Allen zouden geblinddoekt en aan een paal vastgebonden en in de borst geschoten worden door telkens twaalf rijkswachters aangevoerd door een officier.

De zeven terdoodveroordeelden werden op 29 mei 1948 om drie uur ’s nachts naar de militaire schietbaan overgebracht. Volgens de krant De Gentenaar stonden er al honderden nieuwsgierigen op de executie te wachten. Twee aalmoezeniers, vijf jezuïeten en de rijkswachters die het executiepeloton vormden, stonden de gevangenen op te wachten. Verbeke, Verbesselt en Lorrez werden in het openbaar militair gedegradeerd. De zeven gevangenen werden in drie groepen ingedeeld. Allen zouden geblinddoekt en aan een paal vastgebonden en in de borst geschoten worden door telkens twaalf rijkswachters aangevoerd door een officier. Alleen Alfons Verbeke zou in de rug geschoten worden. Om 4.07 uur werden Joseph Keyl, Firmain Van Laere en Charles Lorrez als eerste gefusilleerd en onmiddellijk gekist. De tweede groep, met Marcel Opdebeeck, Jules Verbesselt en Gaston Delbeke volgde een halfuur later. Alfons Verbeke werd als laatste om 4.58 uur terechtgesteld. Gaston Delbeke, Charles Lorrez en Alfons Verbeke dienden nog een genadeschot te krijgen. Een legerofficier die eertijds door Gaston gedeporteerd werd, had van het Krijgsauditoriaat de toestemming gekregen om hem als officier van het strafpeloton het genadeschot te mogen geven. Volgens De Gentenaar riep Marcel Opdebeeck net voor het salvo afgevuurd werd: ‘Alles Voor Vlaanderen – Vlaanderen voor Christus!’ Charles Lorrez schreeuwde: ‘Mijn laatste gedachten zijn gewijd aan mijn vrouw en kinderen’ en ‘Vaarwel, ik wil ervoor boeten!’ Jules Verbesselt jammerde de hele tijd en leek half in coma aan de paal te hangen.

De grafkist van mijn grootvader werd in het familiegraf van mijn overgrootouders op de Westerbegraafplaats in Gent bijgezet, maar werd kort nadien weer ontgraven en op een onbekende plaats herbegraven. Mijn grootvader was net 35 jaar geworden. Op zijn doodsprentje stond een fragment uit het gedicht ‘O liefste Jesu zoet’ van Guido Gezelle: ‘En sterven zal ik onversaagd, zoo gij mij in uw harte draagt, en nimmermeer daaruit en doet, O Jesu, Jesu zoet.’ Hij richtte zich ook naar het gerecht dat hem ter dood had veroordeeld en wilde ‘aan de beulen in wier hart de goddelijke zin voor liefde en barmhartigheid is gedoofd, een les (…) geven van grootmoedige vergiffenis’. Die vergiffenis zullen we hem nooit schenken.

De Schaduwjaren werd uitgegeven door Borgerhoff&Lamberigts en is vanaf 4 mei te koop. Francis Weyns (°1965) studeerde in 1992 af als historicus aan de Universiteit te Gent.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content