Tuinbouwkundige Bart Backaert: ‘Een gazon is een ecologische ramp’

Bart Backaert: 'Je moet de biodiversiteit op zo'n manier in een park toelaten dat het er verzorgd uitziet.' © foto Lies Willaert

Het gemiddelde stadspark ziet er voor Bart Backaert veel te saai uit, dus pioniert de tuinbouwkundige in Aalst met een nieuwe aanpak: hij creëert oases van biodiversiteit, laat omgevallen bomen liever liggen en smokkelt zo veel mogelijk groen tussen het stadsbeton. ‘Niets doen is het moeilijkste beheer dat er is.’

Aalst floreert dankzij de experimenten van de chef van de groendienst: hij heeft een hekel aan bladblazers, grasmaaiers en adepten van Peter Wohlleben.

De plaats van afspraak is een natuurhuisje aan de ingang van het stadspark. Bart Backaert, de geboren en getogen Aalstenaar die al twintig jaar hoofd van de groendienst is, heeft er lang gewoond. Hij moest verhuizen omdat hij te veel natuur had toegelaten. Het huisje was al lang verdwenen onder de klimplanten, maar toen schimmels zijn boeken binnendrongen, was de maat vol. Nu woont hij in een arbeiderswoning uit de jaren dertig, waarvan hij de tuin heeft omgetoverd tot een pluktuin: een goed deel van het jaar hangt er iets aan de bomen wat zo geconsumeerd kan worden. Vogels mogen mee-eten.

Van kinds af was Backaert een bevlogen natuurliefhebber. Zijn ouders wisten niet goed wat ze met hem aan moesten en lieten hem de tuinbouwschool volgen. ‘Ze deden dat met de beste bedoelingen’, zegt Backaert, een goedlachse man met een oor voor sappige verhalen. ‘Maar ze wisten niet dat een tuinbouwschool in de jaren zeventig de grootste vijand van de natuur was. Pesticiden waren een gewoon gebruiksmiddel. Ik zat daar als natuurliefhebber niet op mijn plaats, maar ik heb er veel geleerd: ik heb er mijn belangrijkste vijand leren kennen.’

Voor veel mensen herleidt natuur zich tot bomen, behalve als ze voor hun huis staan.

Hoe bent u dan zo snel bij de groendienst terechtgekomen?

Bart Backaert: Nadat ik de school verlaten had, werkte ik als vrijwilliger in het Osbroek, een natuurgebied van 60 hectare dat tegen het stadspark aanleunt. In die tijd begonnen steden en gemeenten milieudiensten op te richten. Voordien was de groendienst iets waar je terechtkwam als je niet meer achter de vuilniswagen kon lopen. Veel expertise was er niet, dus als jonge snaak was ik er eenoog in het land der blinden. Ik kreeg veel autonomie. En ik begon te pionieren met een nieuwe aanpak.

Wanneer kwam u op het idee om gazons te vervangen door iets natuurlijks?

Backaert: Ik vond in de stadsarchieven documenten waaruit bleek dat boeren in de jaren veertig betaalden om het hooi van het stadspark te mogen oogsten. Het park is aangelegd in 1915 om mensen in de Eerste Wereldoorlog werk te geven. Het is 13 hectare groot, dus er was veel mankracht nodig om het te beheren. Vanaf de jaren zestig kwamen er machines om te maaien, waardoor plantsoenen op veel plekken gazons werden. Wij besloten die trend om te keren en te kijken waar we uit zouden komen als we het meer zoals vroeger zouden doen, want een doorsneepark ziet er saai uit. Het eerste jaar was een ramp, maar we leerden uit onze fouten. Nu vragen steeds meer steden en gemeenten ons om eens bij hen te komen kijken en toelichting te geven over onze aanpak.

Uw parken zijn in het bloeiseizoen bloemenweiden.

Backaert: We hebben zelfs vijf soorten wilde orchideeën. Dat krijg je aan bijna iedereen verkocht. We hadden het voordeel dat we wisten dat de gazons nooit bemest waren, waardoor ze een schrale bodem hebben die geschikt is voor bloemenweiden. Zo is tuinieren geleidelijk natuurbehoud geworden, wat het veel aantrekkelijker maakt dan wekelijks een grasveld maaien.

Vanwaar komt het absurde concept van het gazon eigenlijk?

Backaert: De rijke klasse kon het zich vanaf de 17e eeuw veroorloven om grote grasvelden aan te leggen en te laten onderhouden. Het was een statussymbool om te illustreren dat ze geld had. Maar toen er vanaf de jaren vijftig op grote schaal grasmaaiers geproduceerd werden, kon iedereen een gazon onderhouden. Het werd een succes.

Hoe verklaart u de fascinatie voor iets saais en onnatuurlijks als een gazon?

Backaert: Het moet iets psychologisch zijn. Je kunt veel over een mens leren door naar zijn tuin te kijken. Je kunt een tuin volledig controleren en verzorgen. Je hoeft zelfs niet creatief te zijn om dat te doen. Je kunt hem voedingssupplementen geven in de vorm van kunstmest, en als hij ziek is ga je hem sproeien. Een verzorgingscultuur is het ergste wat een tuin kan overkomen. Toen de stad veertig jaar geleden het Osbroek kocht, heb ik meteen gezegd: we gaan daar niets mee doen. Het is nu een oerbos in Oost-Vlaanderen. De wandelpaden houden we proper, maar elders blijven omgevallen bomen liggen. Zelfs in het stadspark laten we omgevallen bomen liever liggen. Niets doen is wel het moeilijkste beheer dat er is. Een deel van mijn mannen heeft nog altijd de neiging overal te willen ingrijpen. Ze kunnen het niet laten.

Ik ben bang dat een deel van mijn mensen toch weer zou gaan maaien als ik morgen met pensioen zou gaan.

U hebt zomereiken laten planten als compensatie voor het eikenhout dat naar de stadsbibliotheek ging?

Backaert: Klopt, helaas zijn ze in de zomer gestorven door de droogte. Ik overweeg om ze te vervangen door moseiken uit het Middellandse Zeegebied. Die zijn beter bestand tegen de klimaatopwarming en hebben de potentie om op eigen kracht hier te raken. Ik ben ook gecharmeerd door de montpellieresdoorn, die in Spanje groeit in kurkdroge steenmassieven. Hij lijkt een perfecte boom voor een stedelijk milieu dat als gevolg van de klimaatopwarming steeds warmer wordt.

Voor u is dat niet hetzelfde als de Amerikaanse eik?

Backaert: Nee, dat is een echte exoot die hier nooit op eigen kracht zou raken. Als parkboom is hij geen probleem, zeker niet op de zware leemgronden die wij hebben, maar op zure zandgronden zoals in de Kempen kan hij een pest zijn. Ik begrijp dat veel bosbouwers hem graag kwijt willen.

Is het grote publiek van Aalst mee met uw aanpak?

Backaert: (licht zuchtend) Ik heb niet het gevoel dat de meerderheid mee is. De meeste mensen zijn het gewoon geworden. Ik ben bang dat een deel van mijn mensen toch weer zou gaan maaien als ik morgen met pensioen zou gaan, orchideeën of niet. Vooral de tuiniers in mijn ploeg dromen nog altijd van ‘de boel proper zetten’. Maar ik hoop dat ik nog een tijdje kan doorgaan met mijn werk.

Er is niet echt weerstand tegen uw concept?

Backaert: Dat niet, nee. Ik heb er altijd goed over nagedacht. Op het eerste gezicht zie je een gewoon stadspark met goed onderhouden paadjes. Je moet de biodiversiteit op zo’n manier toelaten dat het er verzorgd uitziet. Zo zijn de oevers van de vijvers vroeger versterkt met tropisch hardhout, dat stilaan begint te degraderen. Tropisch hardhout gebruiken is vandaag natuurlijk uit den boze, maar we zagen dat er aan de rand van het water zaailingen van een inheemse boom, de zwarte els, begonnen te schieten. We laten ze staan, want ze verstevigen de oevers. Voor de esthetiek snoeien we ze elk jaar – een beheerstechniek die ik nergens in de vakliteratuur heb teruggevonden. Het had een groot effect op een diertje dat uit het niets opdook. Een leraar biologie van het lyceum in de stad is een echte insectenfreak, en hij ontdekte dat er op de stompjes van de gesnoeide elzen zeldzame elzenwespvlinders leven. Het blijkt de grootste populatie van Vlaanderen te zijn. Je wilt niet dat je park verwildert tot een natuurgebied, maar je bent wel blij als er veel biodiversiteit in zit.

U moet fan zijn van de Duitse boswachter-bomenknuffelaar Peter Wohlleben.

Backaert: Nee hoor. Ik vind het fantastisch dat hij de bomenproblematiek bij het grote publiek heeft gebracht, maar de manier waarop hij over bomen schrijft doet mijn tenen krullen. Hij schrijft sterk vanuit het standpunt van de mens. Ik merk dat veel mensen zijn romantische beeld overnemen en zich verzetten tegen elke vorm van boomkap.

Er is zelfs een groepje gepensioneerden dat systematisch procedeert tegen boomkappingen.

Backaert: Het is een ramp. Bosbouwers komen zo echt in de problemen. Ze kappen met de beste bedoelingen. Als je het schimmelsysteem onder de grond dat bomen aanstuurt intact laat, is wat er boven de grond gebeurt van ondergeschikt belang.

Voor veel mensen beperkt natuur zich tot bomen.

Backaert: (schamper) Behalve als ze voor hun huis staan! Elke herfst ontploft mijn mailbox met klachten over afgevallen bladeren. Je ziet ook dat mensen met een bladblazer de bladeren van hun eigendom de straat opblazen en dan naar de stad bellen met de vraag of ze niet stante pede kunnen worden opgeruimd.

Aha, dat belachelijke instrument: de bladblazer!

Backaert: Ik noem hem de e-sigaret van de tuinman die net is afgekickt van het feit dat hij geen Roundup (een populair pesticide, nvdr) meer mag gebruiken. Daar moet ook iets psychologisch bij komen kijken. Wij zijn onlangs overgeschakeld van bladblazers op vervuilende tweetaktolie naar machines met een accu. Mijn mannen zeiden me dat ze te weinig vermogen hadden om efficiënt te zijn, maar volgens de technische beschrijving zijn ze net krachtiger. Wat bleek? Omdat ze minder lawaai maken, gingen mijn mannen ervan uit dat ze minder goed werken. Ik heb lachend gezegd dat ik hun een walkman met motorgeluiden zou meegeven. Voor ons beheer hebben wij bladblazers nodig, maar ze zouden verbannen moeten worden uit tuincentra, net als pesticiden.

Bart Backaert: 'Ik zie de beuken in het stadspark kreunen onder de opwarming.'
Bart Backaert: ‘Ik zie de beuken in het stadspark kreunen onder de opwarming.’© foto Lies Willaert

Waarom gebruiken jullie ze? Afgevallen bladeren vormen toch voeding voor bomen en bodems?

Backaert: Onze paden en grasperken moeten bladvrij blijven. De bodems van onze hooilanden mogen niet te sterk verrijkt worden. Wij brengen onze bladeren samen op plekken zonder gras in het park, waar meestal groepjes bomen staan. Zo krijgen ze een groot humuspakket.

Klopt het dat u gepleit hebt voor de invoering van een gazontaks?

Backaert: Daarmee heb ik ooit een knuppel in het hoenderhok gegooid, naar aanleiding van de ontwikkeling van een klimaatplan voor Aalst en Dendermonde. Elke week je gras maaien draagt bij tot de klimaatopwarming en andere vormen van vervuiling. Je gebruikt vervuilende brandstoffen. Gazonmaaisel composteert slecht, dus moet het door de vuilnisdienst van de stad worden opgehaald. Kunstmest loogt uit en besmet het grondwater. Veel tuiniers gebruiken chemische ontmossers en andere bestrijdingsmiddelen. Alles bij elkaar is een gazon gewoon een ecologische ramp. Maar op sociale media was het kot te klein, nadat het idee in de plaatselijke pers was gekomen.

Er zijn burgemeesters die gasboetes willen voor mensen die hun voortuin laten verwilderen.

Backaert: Dat is absurd. In het zuidoosten van de Verenigde Staten krijgen mensen subsidies als ze hun gazon opgeven. Het is een maatregel om het dreigende watertekort tegen te gaan, want een gazon moet er systematisch bewaterd worden. Je ziet bij ons in droge zomers ook veel gazons met grote bruine plekken. Ach, gazons zijn een vergissing uit de 20e eeuw waar we zo snel mogelijk een eind aan moeten maken.

U zet in Aalst bomen in bloempotten in het stadscentrum.

Backaert: Als het gebeurt, is het noodgedwongen. Een ontwerper vond dat een naakt plein in de stad een architecturale zegen zou zijn. Ik was ertegen, maar als hoofd van de groendienst heb je niets te zeggen tegen een ontwerper. Nadien begonnen de mensen te klagen, omdat het geen gezicht was. Omdat er zo veel nutsvoorzieningen onder het plein zaten, konden we niet in het beton gaan boren om er bomen te planten. Dus moesten we het met bomen in bloembakken doen, hoewel het veel kost en ik er een hekel aan heb.

U hebt de stad ooit als ‘uw speeltuin’ omschreven.

Backaert: Dat is waar. Ik experimenteer graag. We hebben een prachtige nieuwe bibliotheek, Utopia, een architecturaal pareltje. Voor de groenvoorziening hebben we voor het eerst gewerkt met voorgezaaide bloementapijten. Het is een Engels concept, waarbij er op tapijten van – helaas – nylonvezels veertig wilde plantensoorten zijn gezaaid. Wij hebben die platte tapijten slechts enkele dagen voor de opening van de bib op een bodem van boomgrond kunnen leggen, maar op de opening was het warempel al een weelde van koekoeksbloemen. Je moet het natuurlijk niet gebruiken voor natuur of parken – daar is het ook te duur voor – maar voor pleinen is het ideaal. We gaan hetzelfde doen voor een rotonde boven op een tunnel die onder de N9 naar Gent gaat.

Baart de klimaatopwarming u zorgen?

Backaert: Ik prijs ons allemaal gelukkig dat de natuur enorm flexibel is. Ik heb de tijd gekend dat de Dender die door Aalst loopt zo vervuild was dat er geen leven meer in zat. Maar vorig jaar zag ik er bevers in zwemmen. We zien nu visetende vogels zoals aalscholvers en futen in de stad. We hebben een reigerkolonie in het stadspark – ze vangen graag mollen op de voetbalvelden, wat nuttig is voor het beheer. In het Osbroek komen weer reeën voor, en er broeden zeldzame slechtvalken in de stad. Vroeger manifesteerden milieuproblemen zich vooral lokaal, en kon je ze lokaal aanpakken, maar de klimaatopwarming is een mondiaal probleem. Iedereen moet mee in de oplossingen. De stad, de tuin, zelfs de bloembak moet zo klimaatvriendelijk mogelijk worden. Ik word zenuwachtig van de vele mensen die halsstarrig de verkeerde richting blijven uitkijken. Als je constant in de natuur staat, zie je de gevolgen al overal. Ik zie de beuken in het stadspark kreunen onder de opwarming en langzaam sterven. En dat is nog maar het begin van wat ons te wachten staat. Maar ik wil geen doemdenker worden. Ik blijf optimistisch hopen dat er een kentering komt en we ook dit probleem zullen oplossen. Het zit in mijn natuur.

Bart Backaert

– 1962: geboren in Aalst

– Studie: tuinbouwschool in Melle

– 1979: begint bij de groendienst van Aalst

– 1999: wordt hoofd van de groendienst

– Volgde veel cursussen over natuur en bosbouw

Partner Content