Toezichthouder hekelt beperkt zicht van inlichtingendiensten op extreemrechts

Neonazi's op een herdenkingsplechtigheid in Lommel © Belga

Volgens het Comité I is er bij de Belgische inlichtingendiensten een gebrek aan kwantitatieve gegevens over hoe groot de dreiging is die uitgaat van extreemrechts in België. Dat blijkt uit een nieuw toezichtsonderzoek dat Knack en Le Soir konden inkijken.

Naar aanleiding van de Pano-uitzending over Schild&Vrienden opende het Comité I op 6 mei 2019 een toezichtsonderzoek naar de manier waarop de inlichtingendiensten de bedreiging van extreemrechts opvolgen en erover rapporteren aan de autoriteiten. Het rapport is maandagnamiddag 26 april achter gesloten deuren besproken in de parlementaire begeleidingscommissie van de Comités P en I. Knack en Le Soir konden het document van 68 pagina’s inkijken.

Het Comité I stelt vast dat er ‘een gebrek is aan kwantitatieve gegevens over hoe groot de dreiging is die uitgaat van extreemrechts in België. Het kon tijdens het onderzoek geen duidelijke cijfers verkrijgen van de betrokken inlichtingendiensten.’ De politiediensten worstelen met hetzelfde probleem.

‘De effectieve omvang en evolutie van het fenomeen blijft hierdoor moeilijk in te schatten en daardoor zijn ook vaak de middelen om het te volgen bijgevolg moeilijk te bepalen’, aldus de toezichthouder. Die beveelt aan om de bedreiging van extreemrechts kwantitatief af te bakenen en de ‘hoegrootheid’ te bepalen. Samenwerking met politie en parket is daarbij nodig.

Nood aan duidelijke definities

Het Comité I stipt voorts aan dat er vooral nood is aan een duidelijke definitie van het fenomeen extreemrechts. De wetgever heeft de termen ‘extreemrechts’ of ‘rechts-extremisme’ immers niet nader bepaald. Ook de Nationale Veiligheidsraad of de bevoegde ministers geven daarover geen richting aan. ‘De diensten zoeken naar best vermogen steun in academische bronnen of in hetgeen hun buitenlandse zusterdiensten hierover aanbrengen,’ schrijft het Comité I, ‘maar dit is niet voldoende’.

De toezichthouder beveelt aan dat de verschillende diensten die zich bezighouden met de opvolging van extreemrechts/rechts-extremisme komen tot het gebruik van een gemeenschappelijke, uniforme terminologie, en de ontwikkeling van zo objectief mogelijke criteria. Het initiatief daarvoor kan komen van de wetgever, de Nationale Veiligheidsraad of de ministers van Justitie en Defensie.

Die sturing blijkt nodig aangezien de betrokken diensten er zelf niet uit raken. Het Orgaan voor de Coördinatie en Analyse van de Dreiging (OCAD) stelde in 2020 een studie op om duidelijkheid te scheppen in het begrippenkader rond extreemrechts. Voorstel van het OCAD is om de termen ‘radicaal-rechts’ of ‘extreemrechts’ te gebruiken voor actoren die de democratie respecteren, en de term ‘rechts-extremistisch’ voor hen wier acties en opvattingen de democratische grenzen overschrijden. Maar de Staatsveiligheid is het niet eens met die terminologie. Ze vindt het onderscheid tussen extreemrechts en rechts-extremisme een veeleer ‘lexicaal dan inhoudelijk onderscheid’.

Staatsveiligheid: ‘Goede informatiepositie’

De Staatsveiligheid besteedde in verschillende jaarverslagen al aandacht aan extreemrechts. De dienst stelde onder meer vast dat het extreemrechtse milieu in België de voorbije jaren een ‘fundamentele transformatie’ heeft ondergaan. Traditionele verschijningsvormen van extreemrechts zoals neonazisme en de skinheadcultuur zijn op hun retour, terwijl het anti-islam en antimigratieactivisme de belangrijkste thema’szijn geworden voor extreemrechts. Verder schreef de Staatsveiligheid dat in België de grootste dreiging die uitgaat van rechts-extremisme de zogenoemde ‘lone actors’ zijn, die op eigen houtje radicaliseren en gewelddadige acties beramen.

Volgens het Comité I besteedt de Staatsveiligheid bij de opvolging van rechts-extremisme aandacht aan zowel de activiteiten van groeperingen als van individuen. Bijzondere aandacht gaat naar ‘individuen met rechts-extremistische opvattingen die tegelijkertijd een fascinatie voor wapens tentoonspreiden en/of hebben deelgenomen aan paramilitaire trainingen’.

De Staatsveiligheid zelf is van oordeel dat ‘de informatiepositie van de dienst binnen het extreemrechtse milieu momenteel goed te noemen is, en dat de dienst daardoor in staat is om een correcte inschatting te kunnen maken van de dreiging’.

Het Comité I stelt vast dat de Staatsveiligheid analyses uitvoert, maar dat die ‘vooral gericht zijn op het opsporen van mogelijke dreigingen van geweld door extreemrechtse middens. Wanneer er geen zichtbaar geweld aanwezig is, maar eerder (enkel – sic) haat en extremisme krijgen de betrokken groeperingen of personen minder aandacht. Algemene fenomeenanalyses, die tot hypotheses en scenario’s en tot “voorspellende inlichtingen” leiden, komen daardoor ook zelden aan bod.’

Toch is er sprake van een inhaalbeweging. Nadat extreemrechts tijdens de periode van de terreuraanslagen minder aandacht had gekregen, is het aantal menselijke bronnen die bij de Staatsveiligheid info aanbrengen over het fenomeen de voorbije twee jaar verhoogd. Verder heeft de inlichtingendienst in 2019 en 2020 de collectediensten versterkt die de opvolging verzekeren van ideologische extremisme. Dat resulteerde in een aanzienlijke toename van het aantal informatierapporten. Wel stelde de dienst tussen 2015 en 2020 geen specifieke strategische analyses aangaande extreemrechts op voor de politieke overheden.

ADIV: ‘Zeer weinig menselijke bronnen’

Philippe Boucké, topman van de militaire inlichtingendienst ADIV, gaf in februari toelichting in Knack en Le Soir bij extreemrechts in het leger. ‘We volgen een dertigtal militairen van zeer nabij op, vanwege hun sympathieën voor of duidelijke banden met extreemrechtse groeperingen’, aldus Boucké. ‘Binnen het leger is het fenomeen wel vrij stabiel. We monitoren het nauwgezet, met diverse middelen, overal in België.’

Binnen ADIV worden extreemrechts en -links opgevolgd door het analyseplatform Niet-Religieuze Ideologische Dreigingen. Het team werd de voorbije jaren versterkt met een aantal medewerkers – zij het grotendeels stagiairs-analisten die een zekere inwerktijd nodig hadden. Volgens medewerkers van het platform waar het Comité I mee sprak, is de huidige personeelsbezetting ‘nog steeds ontoereikend om een voldoende opvolging van de materie te verzekeren’.

Het Comité I stelde in zijn onderzoek bovendien vast dat het aantal menselijke bronnen (HumInt in het 007-jargon) dat de ADIV informatie kan verschaffen over het rechts-extremistische milieu ‘zeer beperkt’ is.

‘De informatiepositie van de ADIV berust grotendeels op de traditionele militaire kanalen (S2- officieren) binnen de operationele eenheden van de Krijgsmacht. De ADIV is daarvan zeer afhankelijk, terwijl de dienst voor het overige over zeer weinig andere HumInt-bronnen beschikt.’ De toezichthouder schrijft dat de ADIV ‘moeilijk zelf gevallen van rechts-extremistische infiltratie binnen de strijdmacht (kan) detecteren’.

Het Comité I stelt ook vast dat ADIV niet toekomt aan het maken van eigen analyses over de eventuele evolutie van het fenomeen, specifiek binnen defensie. De analisten richten zich ‘wegens tijdsgebrek reactief op ad hoc dossiers van rechts-extremistische militairen die zij krijgen van interne of externe partners. Zij voeren geen algemene fenomeenanalyses uit over extreemrechts bij Defensie. Niettemin lijkt ook dat noodzakelijk.’

OCAD: ’29 extreemrechtse haatpropagandisten’

De opvolging van extreemrechts door het OCAD was niet de focus van het Comité I-onderzoek. Toch vroeg het ook bij het OCAD informatie op. In een nota uit 2020 schetst het OCAD drie voorname voedingsbodems voor extreemrechts: bepaalde trigger events (zoals de aanslagen in Parijs en Brussel), specifieke maatschappelijke context (zoals een migratiecrisis, nvdr), en (socio)psychologische motieven. Het OCAD stelde ook vast dat rechts-extremisten vooral gebruikmaken van gecrypteerde chatsoftware als Discorden internetfora als 4chan en 8chan om met elkaar te communiceren.

De offlineactiviteiten (manifestaties, concerten, vandalisme, geweldpleging) van rechts-extremisten zijn volgens het OCAD wel beperkt in België. ‘Er is in het verleden al wel sprake geweest van materiële vernielingen, maar in tegenstelling tot in bepaalde andere Europese landen (Denemarken, Noorwegen, Duitsland, Italië, Verenigd Koninkrijk) vonden er de voorbije jaren in België geen aanslagen plaats gericht tegen personen vanwege rechts-extremisten.’

In de dynamische Gemeenschappelijke Gegevensbank (GGB) die in 2016 werd opgericht na het vertrek van Syriëstrijders, staat ook informatie over extreemrechts.

Uit OCAD-cijfers van 10 november 2020 (geciteerd in het Comité I-rapport) blijkt dat 81 personen als haatpropagandist worden beschouwd, waaronder 29 personen uit de rechts-extremistische scene. 67 personen stonden bekend als potentieel gewelddadige extremisten, waarvan 19 personen gelinkt aan het rechts-extremisme.

Het Comité I bezorgde de begeleidingscommissie nog recentere OCAD-cijfers, van eind februari. Toen stonden in de GGB 27 rechts-extremistische haatpropagandisten en 22 potentieel gewelddadige extremisten. Ter vergelijking: voor links-extremisme gaat het om 8 haatpropagandisten en 9 potentieel gewelddadige extremisten.

Staatsveiligheid steeds intrusiever

De begeleidingscommissie van de Comités I en P besprak maandagnamiddag ook nog enkele andere rapporten van het Comité I. Eén daarvan bundelt cijfers en statistieken over de inzet van zogenoemde ‘bijzondere inlichtingenmethoden’ (BIM) door de diensten in 2020. Belangrijkste vaststelling daarbij is dat de Staatsveiligheid vorig jaar vaker een beroep deed op ‘uitzonderlijke methoden’ dan ooit tevoren. Het gaat om de meest intrusieve vorm van informatieverzameling. Denk aan afluisterapparatuur plaatsen, stiekem plaatsen doorzoeken, post openen, bankgegevens verzamelen, binnendringen in een informaticasysteem en natuurlijk afluisteren.

In 2020 gaf de Staatsveiligheid 511 toelatingen voor zo’n uitzonderlijke methoden, een stijging in vergelijking met de voorgaande jaren (449 in 2019, 344 in 2018 en 210 in 2017). ‘Deze stijging is volledig te wijten aan een meer dan verdubbeling van de inzet van de methoden tot verzamelen van gegevens betreffende bankrekeningen en bankverrichtingen (van 95 in 2019 naar 186 in 2020) en het binnendringen in een informaticasysteem (van 48 in 2019 naar 74 in 2020)’, aldus het Comité I.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content