Fernand Keuleneer

Strijd tegen terreur: ‘Welke bedoelingen gaan er schuil achter de oorlogsretoriek die nu de kop opsteekt?’

Fernand Keuleneer Advocaat bij de balie in Brussel

De nieuwe voorstellen die de afgelopen dagen gelanceerd werden in de strijd tegen het moslimterrorisme zijn niet enkel retoriek, schrijft advocaat Fernand Keuleneer. ‘Hier wordt hoog spel gespeeld, op een weinig transparante wijze.’

De oorlogsretoriek die in buiten- en binnenland de voorbije dagen en weken gebruikt werd in verband met (naar believen) ISIS, zijn sympathisanten, het moslimextremisme, het islamfundamentalisme… is weloverwogen en heeft een precieze bedoeling. Het is dus niet enkel retoriek.

N-VA-voorzitter Bart De Wever laat het af en toe zelf doorschemeren, zoals bijvoorbeeld hier:

‘President Hollande zegt dat wij in oorlog zijn’, redeneert hij in De Morgen. ‘Als dat zo is, moet je consequent zijn en vijandelijke strijders effectief in hechtenis nemen. Maar ook sympathisanten van de vijand moet je beteugelen. Niemand zou een vijfde colonne toestaan in een oorlogssituatie. Daarom moeten mensen die sympathie uiten strenger worden aangepakt.’

De Wever wil “vijandelijke strijders” (en hun collaborateurs) effectief in hechtenis nemen, niet op basis van het Belgisch strafrecht, maar op basis van het nieuwe internationale (beter “globale”) oorlogsrecht, buiten de procedures en beperkingen van het Belgisch strafrecht om. Met andere woorden: voor alle genoemde categorieën wordt het Belgisch (straf)recht buiten werking gesteld.

‘Welke bedoelingen gaan er schuil achter de oorlogsretoriek die nu de kop opsteekt?’

De juridische basis die De Wever en zijn souffleurs pogen in te roepen, vooralsnog zonder het uitdrukkelijk te zeggen, is artikel 51 van het Handvest van de Verenigde Naties, dat voorziet in het “inherente recht tot individuele of collectieve zelfverdediging in geval van een gewapende aanval tegen een Lid van de Verenigde Naties, totdat de Veiligheidsraad de noodzakelijke maatregelen ter handhaving van de internationale vrede en veiligheid heeft genomen.

Wat vroeger “oorlog” heette, is nu “een gewapende aanval” tegen een Lid van de VN. Systematisch wordt gepoogd om de “oorlog tegen het terrorisme” voor te stellen als individuele of zelfs collectieve zelfverdediging tegen een gewapende aanval door “terroristische organisaties”. (Dat blijkt ook uit deze tussenkomst van de Franse ambassadeur.) Zodoende poogt men het conflict te globaliseren, en vooral, het te onttrekken aan het interne recht van staten. Er ontstaat een nieuwe supranationale veiligheidsorde die primeert op nationale politiek en nationaal recht.

Opgeheven soevereiniteit

In de klassieke interpretatie van artikel 51 diende de gewapende aanval door een staat te zijn uitgevoerd. Acties van “non-state actors” golden niet als “gewapende aanval” in de zin van art. 51.

Hiertoe bestonden zeer goede redenen. Aan niet-statelijke entiteiten en actoren eenzelfde statuut verlenen als aan staten, heeft tot gevolg dat het internationaal systeem, gebaseerd op soevereine staten, getransformeerd wordt tot een globaal systeem.

Een globaal systeem is niet langer gebaseerd op soevereine, gelijkwaardige staten. In naam van, bijvoorbeeld, de collectieve verdediging tegen een aanval van een niet-statelijke actor (een geradicaliseerde versie van Responsibility to Protect, als het ware) wordt de soevereiniteit opgeheven.

Concreet, we sturen, zonder toestemming van de Syrische regering, (grond)troepen naar Syrië (bijvoorbeeld) als verdediging tegen ISIS. De Wever gaf reeds aanduidingen in die zin. Maar ook: andere staten (zoals bijvoorbeeld Israël of de Verenigde Staten), zouden op basis van dit globale recht hun zelfverdediging tegen “moslimextremisten” op ons grondgebied kunnen uitoefenen.

Gewapende aanval

Sinds de aanslag van 11 september in New York is de VN-Veiligheidsraad gedeeltelijk meegestapt in een gelijkschakeling van staten en niet-statelijke actoren voor de doeleinden van art. 51, vooral onder druk van de unipolair denkende en handelende Verenigde Staten. “9/11” werd door de Verenigde Naties en door NAVO erkend als gewapende aanval van Al Qaeda, maar wel nog steeds in verbinding met de (Taliban-)regering van Afghanistan. Het Internationaal Gerechtshof neemt daarentegen nog altijd een veel strikter en klassieker standpunt in wat betreft gelijkschakeling van staten en niet-statelijke actoren.

Zelfverdediging tegen een gewapende aanval maakt het mogelijk, op basis van het oorlogsrecht dat dan in werking treedt, om vijandelijke strijders in hechtenis te nemen voor de duur van het conflict. Er bestaan een aantal criteria om te bepalen wie als vijandelijk strijder beschouwd moet worden, maar die criteria zijn veeleer algemeen en flexibel, en de concrete bepaling en beslissing liggen niet bij justitie maar bij de bevelhebber van het leger, die deze beslissingen kan delegeren, bijvoorbeeld aan de militaire commandanten “op het terrein”.

‘De inzet van de oorlogsretoriek is dus, zoals steeds, een machtsvraag. Wie controleert de strijd tegen het u0022terrorismeu0022?’

Concreet zou dit betekenen dat de Koning, d.i. de regering (premier, minister van defensie) kan bepalen wie precies in hechtenis genomen kan en moet worden, buiten alle gerechtelijke, inhoudelijke en procedurele waarborgen, mogelijkerwijze voor de duur van het conflict.

Verder wordt dan een onderscheid gemaakt tussen lawful combatants en unlawful combatants. In hechtenis genomen rechtmatige strijders genieten de volle bescherming van de Conventies van Genève over het humanitair recht dat toepasselijk is in gewapende conflicten. Krachtens de Derde Geneefse Conventie worden zij beschouwd als krijgsgevangenen, en dienen ze als krijgsgevangenen behandeld te worden.

Onrechtmatige strijders daarentegen, zoals “terroristen” die behoren tot een niet-statelijke actor, worden niet als krijgsgevangenen beschouwd, en genieten slechts de minimale bescherming onder de Conventies van Genève.

De inzet van de oorlogsretoriek is dus, zoals steeds, een machtsvraag. Wie controleert de strijd tegen het “terrorisme”? Houden we die onder eigen controle, of hevelen we de controle over naar een nieuwe globale veiligheidsorde, met dito apparaat ? En vertrouwen we beslissingen over te nemen maatregelen toe aan een uitvoerende macht, die nog slechts de uitvoerende macht van een nieuw supranationaal beslissingsapparaat zal zijn? En wie bepaalt dan eigenlijk onze buitenlandse politiek? Kunnen we dan eigenlijk nog wel een eigen buitenlandse politiek voeren ?

Er wordt hoog spel gespeeld. Op een bijzonder weinig transparante wijze. Tijd om paal en perk te stellen aan de nieuw-globalistische alliantie.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content