Stijn Tormans neemt afscheid van de oranje lamp: ledlicht verovert de stad

© Saskia Vanderstichele
Stijn Tormans

De komende jaren wordt er gewerkt aan de straatverlichting: de oranje lamp is uit de gratie, alles wordt wit. Lang niet iedereen is fan. ‘We denken dat we beter licht kunnen maken dan de natuur. Wat een arrogantie.’

Die middag stopte er een bestelwagen voor ons appartementsblok. Een paar werkmannen klommen op een ladder.

‘U krijgt mooier licht’, riepen ze toen ik het raam opendeed.

Ze haalden de armatuur van de straatlantaarn van de muur. En de natriumlamp die me ontelbare uren gezelschap gehouden had. In oranje: de kleur waarin alle nachtherinneringen in België zich afspelen.

Al gaat dat veranderen, want nachten krijgen een andere kleur. De lampen van snelwegen, gewestwegen en pleinen worden de komende jaren vervangen. De toekomst heet led en ziet er wit uit. ‘Het oude licht was te oubollig. Alsof het permanent herfst was’, hoorde ik politici zeggen. ‘Het nieuwe straatlicht is niet alleen witter, maar ook beter en mooier. Je ziet ’s nachts meer kleuren en het is ook nog eens zuiniger.’

Euforie heeft sinds kort een naam: light-emitting diode.

Toch mis ik de oranje lamp. Met het nieuwe ledlicht heb ik alleen een verstandshuwelijk. Het is te wit, te fel. Vooral in de late uren stoort het. Niet alleen in mijn straat, ook de nieuwe bussen, trams en treinen lijken ’s nachts wel rijdende mortuaria. Ik val er nooit meer in slaap – alsof het een complot is van Club Insomnia.

Ik ben niet de enige met klachten. De Franse rapper Youssoupha mokte laatst over het ledlicht op de Eiffeltoren. Ook hij kan de slaap niet vatten. ‘Gelieve mijn werkuren te respecteren’, riep hij in een interview. ‘Sommige mensen moeten werken, verdorie! Zet dat licht af.’

Gebouwen uit de 15de of 16de eeuw worden met toeters en bellen opgepimpt. De Grote Markt in Antwerpen lijkt ’s nachts wel Tomorrowland. En straks krijgt ook de kathedraal een botoxkuur

Het was geen grap.

Zelfs de Gezondheidsraad heeft twijfels bij al dat witte ledlicht. Vorig jaar stuurde hij een paar bedenkingen rond. ‘Ledlicht bevat relatief veel blauw. Blauw licht maakt mensen meer alert, wat afhankelijk van het tijdstip van de dag gunstig, of juist ongunstig kan zijn. (…) Licht in de donkere uren kan de biologische klok van mensen verstoren en zo ongunstige effecten op hun gezondheid en welbevinden hebben. (…) Er zijn wetenschappelijke aanwijzingen dat ledlicht dit sterker doet dan ander licht.’

Ik vraag Koen Broos om me door de nacht te loodsen. Hij is fotograaf, zoekt elke dag naar het juiste licht. ‘Er hangt nu een algemene hoerastemming rond leds omdat ze weinig verbruiken’, zegt hij. ‘Daarom wil iedereen ze. Op zich is er niets mis met led, al is het wel een jonge technologie die zich nog aan het ontwikkelen is. Veel ledlampen geven heel wit licht, te hevig voor de late avonduren.’

‘De lichtsterkte wordt uitgedrukt in graden kelvin. Overdag is het meestal 5500 kelvin. De gemiddelde ledlamp haalt 4000 kelvin. Ter vergelijking: een gloeilamp is 2400 kelvin, kaarslicht 1800. Er zijn al wel warme leds, maar helaas is dat nog een kleine markt.’

‘De euforie rond led doet me denken aan de beginjaren van Windows. Toen dachten we ook allemaal dat we konden ontwerpen. Nu beseffen we dat het niet zo simpel is. Met ledlampen is dat net zo: de technologie moet zich niet alleen nog ontwikkelen, wij moeten er ook mee leren omgaan.’

Dat gebeurt niet overal zonder slag of stoot. In Rome brak er dit voorjaar een lichtopstand uit. Het begon met een aanklacht ‘contro le luci a led’ in La Repubblica. Later volgden de sociale media en petities. In Trastevere zetten mensen dan weer een kandelaar voor het raam, als stil protest tegen de ledprofeten. ‘Moordenaars van de ziel van Rome’ werden ze genoemd. De Romeinen willen de oranje lamp terug, de gloed van de Eeuwige Stad. De dienst Monumentenzorg probeert nu te bemiddelen: het ledlicht blijft, maar ze zoeken naar warmere lampen.

Koen Broos begrijpt het protest van de Romeinen. ‘Straatverlichting moet niet alleen licht geven, maar ook gezelligheid creëren. Niemand wil in zijn huiskamer alleen wit hel licht, waarom dan wel op straat of in de trein? Zeker in de late uren hebben we minder behoefte aan licht. Het is geen stom idee om in die uren wat te dimmen.’

We beseffen het niet, zegt Broos, maar licht brengt ons in een bepaalde stemming. ‘Ik verzorg het licht voor Graindelavoix, een ensemble dat eeuwenoude muziek brengt en vaak in kerken optreedt. Daar probeer ik het licht altijd zo te plaatsen dat het lijkt alsof er geen ingreep heeft plaatsgevonden. Het moet natuurlijk overkomen. Dat werkt ook. Mensen komen heel vaak gestrest binnen – omdat ze lang in de file stonden of geen parkeerplaats vonden. Maar als ze eenmaal in de kerk zijn, lijken ze alles vergeten. Die uitwerking heeft licht op ons.’

Eigenlijk is die discussie rond led geen nieuws: er zijn in het verleden nog lichtopstanden geweest. In oude kranten vond ik heel wat oude artikels terug over straatverlichting. Het is altijd breaking news geweest. En, tot mijn verrassing, ook een beetje politiek. Dat was een eeuw geleden al zo.

Stijn Tormans neemt afscheid van de oranje lamp: ledlicht verovert de stad
© foto’s Saskia Vanderstichele

Op 7 juni 1895 kopte Gazet van Antwerpen: ‘LICHT! IMMER LICHT!’ ‘Men verzekert ons dat de vreemdelingen, die ’s avonds te Antwerpen afstappen, zeer ontgoocheld zijn als onze stad niet electrisch verlicht is. We gelooven het geerne. Zelfs een gemeente met lummels als Brecht heeft zijne electrische verlichting! Maar te Antwerpen… Ach, spreekt ons daar niet van. Ondanks zijn 25 jarenlange liberale regencie, zijn wij hier 50 jaar achteruit. Weet gij hoe dat komt, Brecht wordt bestuurd door ploegen die in God gelooven!’

Het ongeduld van de Gazet was begrijpelijk. Tot een stuk in de achttiende eeuw was het donker geweest ’s nachts. Op straat komen zonder een kaarslantaarn was verboden en ook niet echt een aanrader: in de nacht liepen verkrachters en ander schorremorrie dat niet in God geloofde.

Alles veranderde na de uitvinding van de petroleumlamp en later de gaslamp. Het volk eiste openbare verlichting en kreeg ze ook. Eerst de gegoede burgers, later de rest.

Het zorgde voor jobs. Bij valavond trok een lantaarnaansteker de stad rond. Met een ladder, een emmer, een zeemlap en vuur. Hij was een bekend figuur, waakte ook over de stad. In die dagen bestond er zelfs een bekend lied over hem: ‘Hij komt aan, hij zet neer, hij gaat op, hij steekt aan, hij doet toe, hij komt af, en hij loopt, hij loopt.’

Later mocht de lantaarnaansteker zijn ladder thuislaten. Hij kreeg een fiets en een lange stok om het gas te laten branden. Toch verloor hij de strijd tegen de tijd. Zijn gaslantaarns verdwenen een voor een. ‘De vermenigvuldiging der electrische lampen gaat nu in snel tempo’, schreef een journalist in 1936. ‘Onderweg stellen we met elke vernieuwing een gedeelte romantisme en gemoedelijkheid te loor gaat. Voor verliefde paren brengt de nieuwe klaarte die alom heerst een moeilijkheid, waarvoor zij geen oplossing weten. N.v.d.r. Dit artikel heeft niets met de komende verkiezingen te maken.’

Elektrisch licht bestond toen al lang. Op de wereldtentoonstelling van Parijs in 1889 had Gustave Eiffel het volk nog geleerd wat het was: toen hij de lichten van zijn toren aanstak.

Ook architecten begrepen wat de kracht van licht kon zijn. In Gent ontwierp Fernand Brunfaut de drukkerij en het redactielokaal van de socialistische krant Vooruit. De verlichte gevel aan de Sint-Pietersnieuwstraat nummer 128 werd een icoon, een lichtbaken van het socialisme in Gent. Het gebouw heette ook Het Licht. Dat was meer dan een naam: arbeiders werkten voortaan niet meer op het ritme van licht en donker, maar hadden vaste uren. Sommigen werkten zelfs ’s nachts. In Het Licht in Gent, maar ook in Parijs. De Hongaars-Franse fotograaf Brassaï, bijvoorbeeld: elke nacht was hij aan de zwier. Vierentwintig foto’s maakte hij per ronde – meer konden er niet op zijn glazen fotoplaten.

Het waren the roaring twenties, de wonderjaren van het elektrisch licht. Brassaï fotografeerde de nacht zoals niemand dat gedaan had. Een lichtekooi op de hoek van de straat, een branieschopper in een café, een lantaarnaansteker op de Place de la Concorde … Op zijn beelden waren het allemaal schimmen, figuranten in een spel van licht en donker.

Ik ben zeker dat de bedenkers van de lichtplannen na een tijd mea culpa zullen slaan: “We hebben ons vergist, dit klopt niet.

Zijn boek Paris de nuit is zoveel jaar later nog altijd even mooi: de sensatie die hij gevoeld moet hebben, is intact. Ook toen was het boek een groot succes. Brassaï werd het ‘oog van Parijs’ genoemd, zijn foto’s werden miljoenen keren afgedrukt op postkaarten. Het mythische, nachtelijke Parijs was geboren. Iedereen wilde de lichtstad zien en het woord ’toerist’ werd uitgevonden: het waren niet langer ‘vreemdelingen die afstapten’, maar mensen die dag en nacht het geld lieten rollen.

Ook de middenstand in België begreep het economische belang van een verlichte stad. Ze wilden ’s nachts ook een feeërieën en magie zoals op de ansichtkaarten van Brassaï.

In 1930 werd België honderd. In Luik en Antwerpen werden wereldtentoonstellingen georganiseerd, maar er was nog een verjaardagsfeest. ‘Illumination de la Belgique entière’ door de Société d’Électricité et de Mécanique.‘De antieke monumentenrij van onze steden zal met diffuus licht bestraald worden’, schreef De Volksgazet in januari 1930.‘De schoonheid van de drie torens in Gent zullen blinken met onvergetelijke grootschheid.’

De verlichting van België werd een succes. ”s Nachts reden van alle kanten nog volgepropte trams’, meldde Gazet van Antwerpen een paar maanden later. ‘’t Ging erom de verlichting te zien, die waarlijk een sprookje uit de tooverwereld voorstelt.’ Zelfs koning Albert I deed dat jaar een paar nachtelijke citytrips in zijn rijk, om het licht te zien.

Tot het in 1940 op veel plaatsen uitviel. Na de aanval op Pearl Harbor doofden zelfs de lichten van het Vrijheidsbeeld in New York, vier jaar lang. Een jaar na de bevrijding, op 12 september 1945, schrijft De Frut, zoals de Gazet ook genoemd werd: ‘Iedere Sinjoor zal voorzeker opgemerkt hebben dat voornaamste straten van de stad terug verlicht worden door electrische lampen. (…) Optimisten door dik en dun beweren dat dit verschijnsel een geleidelijke terugkeer is naar de normale straatverlichting. Laat het ons hopen, want het zal noodig blijken.’

In de jaren vijftig beslist het stadsbestuur, op vraag van de handelaars, om de monumenten van mei tot oktober ’s nachts te verlichten.

Vandaag heeft elke stad een lichtplan: daarin staat wat er ’s nachts verlicht wordt, en hoe. Het is een document waar lang over onderhandeld wordt door Jan en alleman, van politici tot de middenstand. Een paar jaar geleden klaagden die dat de Grote Markt in Antwerpen te donker was, te oubollig. De oranje lamp moest weg, zoals in Mechelen en Brussel.

Zoals bekend regeert de middenstand nog altijd het land. Niet veel later werden er 1300 ledlichten geïnstalleerd op de Grote Markt. Toen burgemeester Bart De Wever ze aanstak, zei hij: ‘Vorige week leek dat hier nog een autostrade, met dat vale licht. Nu zie ik alle geveltjes. Ik word er stil van, ik ben diep ontroerd.’

Het stadsbestuur kondigde meteen aan dat ook de kathedraal in 2018 dezelfde witte ledkuur krijgt, een investering van bijna 2 miljoen euro. Zelf waren ze lyrisch over hun plannen. In de kranten zeiden ze toen: ‘Eindelijk zal de kathedraal ’s nachts tot zijn recht komen, letterlijk elk ornament zal te zien zijn. (…) Het gebouw heeft veel architecturale kwaliteiten die meer dan de moeite waard zijn om ze in ledlicht uit te lichten. (…) Daarna kan de kathedraal ook een rol spelen bij evenementen en krijgt ook de rest van de binnenstad een ledbehandeling. Het wordt allemaal magisch en feeëriek.’

Lantaarnaansteker op de Place de la Concorde, in 1933. 'De foto's van Brassaï schiepen het beeld van het mythische, romantische Parijs.'
Lantaarnaansteker op de Place de la Concorde, in 1933. ‘De foto’s van Brassaï schiepen het beeld van het mythische, romantische Parijs.’© © Centre Pompidou, MNAM-CCI, Dist. RMN-Grand Palais / G. Meguerditchian © Estate Brassaï – RMN-Grand Palais

Het zijn dezelfde vreugdekreten, met bijna letterlijk dezelfde woorden, die ik ook las in de kranten van januari 1930. Net voor de grote verlichting van België.

Koen Broos is geen fan van de plannen. ‘Dit gaat niet over led, over smaken of kleuren. Wel over gebouwen uit de 15de of 16de eeuw die met toeters en bellen opgepimpt worden. Ze proberen nu tijdens de nacht de dag te imiteren. De Grote Markt baadt in het licht. “Je kunt nu ’s nachts alle details zien”, zeggen politici. Maar waarom is dat nodig? Als je die details wilt zien, ga dan overdag kijken. De nacht is een ander verhaal.’

Soms, zegt Broos, is het belangrijker om dingen niet te doen.

‘We beseffen het niet, maar er zijn weinig plaatsen op aarde waar het licht zo ongelofelijk mooi kan zijn als hier. Zelfs bij slecht weer. De zon die achter de wolken komt loeren: dat levert meestal fenomenaal licht op. Heel wat van onze kunstenaars, zoals Rembrandt of Jacob Jordaens, hebben dat licht geschilderd. En dan vinden wij dat we moeten ingrijpen. Wat een arrogantie om te denken dat we beter licht kunnen maken dan de natuur. Terwijl we het licht van Vlaanderen net zouden moeten koesteren. Zoals pakweg de IJslanders ook moet leren omgaan met de donkere winters en het noorderlicht.’

Broos is niet tegen monumentenverlichting, benadrukt hij. Bright lights, big city: ook hij ziet de romantiek wel er van in. ‘Onlangs was ik in Venetië. Het mooiste moment is rond negen uur ’s avonds. Iedereen zit op restaurant. Sommige straten zijn verlicht, andere niet. Je wordt er constant verrast. In het centrum van Antwerpen niet: dat is gewoon een zee van licht. Het doet me denken aan een tandarts die een lamp zet op een gebit.’

‘Van mijn part mag je die monumenten verlichten ’s nachts, maar niet op zo’n kitscherige manier. Doe het subtiel, op een verrassende manier. Licht bepaalde lijnen uit, zodat ’s nachts andere dingen opvallen dan overdag: dan krijg je een verhaal, een dramaturgie zoals in een theaterstuk. Als je daarentegen een scène helemaal belicht, heb je een show. Dat is wat de Grote Markt vandaag geworden: een soort Tomorrowland. Een pretpark. En straks krijgt de kathedraal ook een botoxkuur.’

‘Ik heb nog geen enkele inhoudelijk argument gelezen om die ledkuur door te voeren. Het kost minder, zeggen ze. Dat is waar, maar níét verlichten kost nog minder. Dat zou pas wereldnieuws zijn: de stad Antwerpen die zijn grootste monumenten ’s nachts laat rusten. Horden toeristen zouden daarop afkomen. (lacht)

Ze doen het allemaal voor hen, zegt Broos. ‘Ze zijn ervan overtuigd dat zij die verlichting mooi en leuk vinden. Zoals kinderen van vier die verrukt naar een prinsessenkasteel kijken. “Oooh! Kijk, mama, allemaal roze.” Onlangs was ik aan het praten met een vrouw die een winkel heeft in het centrum. “Dit is mijn stad niet meer”, zei ze, “maar universeel toeristengebied.” Door je centrum op zo’n manier te verlichten, versterk je dat nog.’

Ik heb nog geen enkele inhoudelijk argument gelezen om die ledkuur door te voeren. Het kost minder, zeggen ze. Dat is waar, maar níét verlichten kost nog minder.

‘Natuurlijk worden die monumenten al honderd jaar verlicht. Maar vroeger was dat toch anders: men zette er een of twee grote lichten op, zodat er automatisch schaduwen vielen. Een kathedraal was toen ook nog het hoogste gebouw van de stad. Dat is vandaag niet meer zo, door alle hoogbouw die erbij is gekomen. Die blokken maken ook licht, hè.’

‘Laat de mensen die de lichtplannen verzinnen daar eens een jaar gaan wonen. Zoals elke architect dat zou moeten doen in zijn eigen ontwerp: veel gebouwen zouden niet meer gebouwd worden. Hetzelfde geldt voor de lichtplannen. Ik ben zeker dat de bedenkers na een tijd mea culpa zullen slaan: “We hebben ons vergist, dit klopt niet.”‘

Ik kijk opnieuw naar de oude foto’s van Brassaï. Hij heeft in de Parijse nacht niet alleen lantaarnaanstekers en hoeren gefotografeerd. Ook vaak de Eiffeltoren: soms met lichten, soms zonder. In de jaren twintig kon dat blijkbaar nog: een niet-verlichte Eiffeltoren, ’s avonds. Vandaag gebeurt dat alleen als de IS weer eens gemoord heeft.

En toch is het toverachtig mooi. Zo’n lang donker silhouet dat uittorent boven de stadslichten. Een monument dat slaapt. Misschien heeft Broos gelijk, over dat ingrijpen.

Het mooiste licht zag ik vorige zomer in de trein, ergens tussen Parijs en Lyon. Toen het licht in onze wagon uitviel. Het gepraat verstomde. Op de achtergrond murmelde een treinconducteur excuses door de parlofoon, maar niemand luisterde. Daarvoor was het gezicht buiten te opwindend: een nachtelijk berglandschap met duizenden sterren. Alsof we door Gods donkere kamer reden.

Het was de eerste keer dat ik de Melkweg zag. Helaas zit die niet in het Lichtplan van de stad Antwerpen. Nochtans feeëriek, magisch en echt licht, dat mijn werkuren respecteert.

N.v.d.r. Dit artikel heeft niets met de komende verkiezingen te maken.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content