‘De maatschappelijk werkers van de OCMW’s staan de komende jaren voor de bovenmenselijke taak om een antwoord te vinden op een van de meest complexe vraagstukken in de geschiedenis van onze welvaartsstaat’, schrijft Peter Raeymaeckers (Universiteit Antwerpen).
Er komt een storm op ons af. En deze keer hebben we deze wél zelf veroorzaakt. Op het moment van schrijven valt er bij duizenden mensen in Vlaanderen een brief in de postbus met de boodschap dat ze hun werkloosheidsuitkering verliezen vanaf januari 2026. Dit zijn mensen die al 20 jaar leven van een schamele uitkering. De boodschap komt in golven. In de maanden die volgen krijgen steeds meer werklozen een gelijkaardige brief aan.
Ondertussen kijken lokale bestuurders lijdzaam toe. Ze weten immers dat de OCMW’s op hun grondgebied een grote toestroom van gedupeerden zullen te slikken krijgen. Hun vrees is terecht. Het water staat de OCMW maatschappelijk werkers nu al aan de lippen en de grote stormloop moet nog beginnen.
Hier en daar merken we een sense of urgency en wordt er ingezet op proactieve communicatie en de aanwerving van extra medewerkers. Maar in sommige lokale besturen blijft het nog erg stil. Een reflectie over hoe OCMW’s de opdracht verankerd in artikel 1 van de OCMW-Wet kunnen blijven uitvoeren dringt zich op.
Dit artikel 1 van de OCMW Wet van 1976 schrijft immers voor dat de Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn verantwoordelijk zijn voor het garanderen van een maatschappelijke dienstverlening om “iemand in staat te stellen een leven te leiden dat beantwoordt aan de menselijke waardigheid”.
Het is moeilijk om betrouwbare cijfers te krijgen over de impact van de maatregel. Veel is immers afhankelijk van de snelheid waarmee mensen onafhankelijk van het OCMW een inkomen verwerven.
Zo hoopt menig lokaal bestuurder dat veel van deze mensen snel werk vinden of een andere mogelijke uitkering kunnen verkrijgen. Ze kunnen wel eens bedrogen uitkomen. Bij evenveel lokale besturen leeft de frustratie dat ze blind varen.
We weten uit onderzoek dat hulpverleners in zulke stressvolle situaties een onbewust, maar soms ook bewust triagesysteem ontwikkelen dat doet denken aan hoe verplegers en artsen bij rampen tewerk gaan om de minst erge situaties te selecteren boven de meest uitzichtloze gevallen. Anders dan bij deze verpleegkundigen zoeken maatschappelijk werkers naar diegenen die zich het best een positie kunnen veroveren op de arbeidsmarkt. Want, wie kan werken hoeft geen leefloon aan te vragen.
Maatschappelijk werkers moeten snel en efficiënt oordelen. Wie kan werken – zoekt werk! Wie ziek is – gaat naar de huisarts. Wie er het ergst aan toe is en de steun verdient – komt mogelijks in aanmerking voor een leefloon.
De maatschappelijk werkers van de OCMW’s staan de komende jaren dus voor de bovenmenselijke taak om snel een antwoord te vinden op een van de meest complexe vraagstukken in de geschiedenis van onze welvaartsstaat. Namelijk, is iemand in staat om snel werk te vinden? Het antwoord op deze vraag is meer dan een optelsom van individuele kenmerken en attitudes die je aan de telefoon (misschien) snel kan bevragen, maar is ook sterk afhankelijk van een complex samenspel van factoren dat minder zichtbaar is, zoals het verleden, de vele faalervaringen en misschien nog belangrijker: de beschikbaarheid van (aangepaste) jobs op de (lokale) arbeidsmarkt en de discriminatie die er heerst naar sommige groepen.
Een duurzaam activeringsbeleid dringt zich op. Maar de tijd dringt! Het is daarom een gemiste kans dat de beperking van de werkloosheidsuitkering niet is ingebed in een duurzaam activeringsbeleid. De kennis die hiervoor nodig is staat nochtans opgeslagen in de vele rapporten die hierover in het laatste decennium verschillende boekenkasten hebben opgevuld.
Een selectieve synthese van dit onderzoek leert ons dat een duurzaam activeringsbeleid zich organiseert rond een aantal centrale principes.
Ten eerste, samenwerking! Het is de logica zelve, maar wordt jammer genoeg te weinig in de praktijk gebracht. Een duurzaam activeringsbeleid begint immers bij samenwerking over beleidsdomeinen heen. Op het lokale terrein leidt dit vaak tot spanningen. Zo is het domein ‘werk’ en ‘arbeid’ in Antwerpen bijvoorbeeld versnipperd over drie schepenen met diverse politieke signatuur. Deze samenwerking zet zich wenselijk ook door tot op het niveau van de diverse actoren op het terrein.
OCMW en VDAB – het zijn betekenisvolle afkortingen in het masterplan voor een duurzame activering. Wat nog ontbreekt zijn sociale economie en de vele bedrijven die aan mensen met een afstand tot de reguliere arbeidsmarkt een betekenisvolle tewerkstelling aanbieden. Ook zij moeten mee het bad in. We weten immers dat activering een proces van lange adem is. Waarbij een intensieve, krachtgerichte begeleiding dient af te wisselen met zinvolle en betekenisvolle werkervaring en opleiding op de werkvloer.
Net daarom moet de inzet van vele partners die in dit debat vaak ontbreken erkend worden. We denken dan aan het jeugdwerk, opbouwwerk, de verslavingszorg en de armoedeverenigingen. Deze actoren hebben ondertussen heel wat ervaring rond activering van specifieke doelgroepen opgedaan . Enkel dan verhoogt de kans op een duurzame activering. Lokale besturen hebben hier een cruciale regierol op te nemen.
Ten tweede stelt onderzoek vast dat een activeringstraject het best begint bij aandacht voor problemen op de levensdomeinen die de tewerkstelling van mensen belemmeren. Deze problemen zijn van psychologische aard, maar zijn bovenal ook gelinkt aan iemands sociale situatie, schoolloopbaan, huisvesting en financiële problemen. Kortom, een alleenstaande en kortgeschoolde moeder in een precaire huisvesting, met schoolgaande kinderen wiens schooluren niet gelijklopen met die van een voltijdse betrekking zal wellicht heel wat drempels ervaren om een voltijdse betrekking vol te houden.
Het is net deze brede en integrale benadering waar OCMW’s vanuit hun wettelijke opdracht het best voor geplaatst zijn, maar daar jammer genoeg niet in worden erkend. Maatschappelijk werkers zijn begeleiders en dus zeker geen dispatchers of screeners. Ze hebben nood aan ruimte en een ondersteunend kader. Enkel zo leggen we de basis voor een duurzaam activeringsbeleid.
Peter Raeymaeckers is professor sociaal werk en sociologie aan de Faculteit Sociale Wetenschappen Universiteit Antwerpen.