‘Wie denkt dat een stad niet failliet kan gaan of bezwijken onder haar problemen, kent de geschiedenis niet of weigert ze onder ogen te zien’, schrijft Brussels parlementslid Mathias Vanden Borre (N-VA).
Brussel, onze hoofdstad, is op weg om het Griekse drama op stedelijk niveau te herschrijven. Met een schuldenberg van bijna 16 miljard euro en een schuldgraad van 242%, meer dan het dubbele van wat algemeen als bovendrempel wordt beschouwd, zit het Brussels Hoofdstedelijk Gewest gevaarlijk dicht bij de poort van Hades. Terwijl de uitdagingen zich opstapelen; van gewelddadige drugsoorlogen tot verloedering van de openbare ruimte, glijdt het gewest verder weg. Dat Brussel op deze manier voortkabbelt is niet alleen verontrustend, het is gevaarlijk. Want wie denkt dat een stad niet failliet kan gaan of bezwijken onder haar problemen, kent de geschiedenis niet of weigert ze onder ogen te zien.
New York in 1975, Detroit in 2013 en Napels tot op heden, tonen ons wat er gebeurt als schulden opstapelen, hervormingen uitblijven en politici de werkelijkheid blijven overschreeuwen met beloftes die op krediet gefinancierd worden. De parallellen met Brussel zijn op sommige punten ronduit beangstigend. Jarenlang doet de heersende politieke klasse alsof geld een vanzelfsprekend gegeven is, alsof begrotingstekorten geen consequenties hebben en schulden geen ketenen vormen. Want wie zonder middelen zit, kan wel spreken over veiligheid, maar zal geen extra politie kunnen betalen. Wie zijn begroting niet beheerst, kan wel dromen van propere straten of een sociaal paradijs, maar zal geen middelen hebben voor lonen, onderhoud of investeringen.
In 1975 balanceerde New York op de rand van het bankroet. Jarenlange tekorten waren weggegomd met leningen, gigantische sociale uitgaven waren gegroeid zonder dekking en geen enkele politicus durfde de realiteit onder ogen te zien. Pas toen de kredietmarkten hun vertrouwen opzegden en het vuilnis zich opstapelde in de straten kwam de schok: de federale overheid weigerde om zonder hervormingen de financiële putten te dempen. “Ford to City: Drop Dead”.
De stad verkeerde in een ongeziene chaos. Uiteindelijk kwam er een reddingsplan, maar tegen een zware prijs: bijna een miljoen New Yorkers verhuisden, het stadsbestuur verloor voor jaren de controle over zijn eigen financiën, hervormingen zoals massale ontslagen, bevroren lonen en nieuwe financiële regels werden opgelegd van bovenaf en het vertrouwen van de burger in de overheid raakte langdurig beschadigd.
Detroit ging nog een stap verder. De stad, ooit het industriële kroonjuweel van Amerika, werd in 2013 failliet verklaard. De neergang was niet plots, maar sluipend. De eens zo bloeiende auto-industrie vertrok, de middenklasse volgde en de belastingbasis brokkelde af. Wat overbleef was een stad in verval, met wijdverspreide leegstand, oplopende misdaadcijfers en een stadsbestuur dat nauwelijks nog in staat was om haar schulden te overzien, laat staan ze af te lossen.
Toen het kaartenhuis instortte, verdween ook het morele gezag van de overheid. Tienduizenden gepensioneerden zagen hun uitkeringen kelderen, basisdiensten zoals brandweer en vuilnisophaling werden gereduceerd tot een minimum. De stad kon slechts overeind blijven dankzij een juridisch beschermingsmechanisme dat haar toeliet de schulden te herstructureren. Het herstel, als men het al zo kan noemen, beperkte zich tot een kleine kernzone die met publiek-private middelen werd opgepoetst. Daarbuiten blijft Detroit helaas een monument van bestuurlijk falen.
In Europa levert Napels misschien wel het pijnlijkste voorbeeld van een stad die niet zozeer failliet ging, maar eerder permanent verlamd is door malgoverno. In de Zuid-Italiaanse metropool wisselen populisme, wanbeheer en georganiseerde misdaad elkaar niet af, maar bestaan ze in een permanente, perverse symbiose. De vuilnisophaling strandt er regelmatig, het openbaar vervoer is onbetrouwbaar, en wie zich veilig wil voelen, is op zichzelf aangewezen in de meest gewelddadige stad van Europa (Brussel staat op twee). Napels toont dat het failliet van een stad niet altijd met een klap komt, maar ook langzaam kan insijpelen, als een sluipend gif dat instituties uitholt en de burger moedeloos maakt.
De geschiedenis is geen voorspelling, maar wel een waarschuwing. Wie vandaag naar Brussel kijkt, ziet echo’s van deze steden. Want ook hier ontbreekt het aan financiële discipline. Ook hier leeft een politiek die liever pleistert dan opereert en al meer dan een jaar compleet stilstaat. En ook hier worden de grote stedelijke problemen; de georganiseerde drugshandel, de verloedering van de publieke ruimte, het tekort aan handhaving, … telkens weer benoemd, maar zelden aangepakt aan de bron. “Als Brussel een failed state is, dan ben ik hun IMF. Ik ben bereid om te helpen, maar daar zullen voorwaarden aan verbonden zijn. Brussel moet zijn financiën op orde brengen,” zei premier Bart De Wever.
Brussel beschikt over alle troeven om een moderne, efficiënte en welvarende hoofdstad te zijn. Maar daarvoor is visie nodig, gekoppeld aan politieke moed en vooral een eerlijke confrontatie met de realiteit. De vraag is niet of Brussel op een gevaarlijk pad zit, maar of het zichzelf nog kan heroriënteren. De noodzakelijke keuzes zijn bekend: dringend een krachtdadige regering vormen die kiest voor veiligheid, netheid en financieel herstel. Brussel heeft nood aan een afgeslankt en efficiënter overheidsapparaat, transparante begrotingen zonder creatieve boekhouding, sanering van subsidies die geen maatschappelijke return opleveren, en bovenal een hervorming van de logge, versnipperde bestuursstructuur.
Dat de regering in lopende zaken een toonbeeld is van inertie, is één zaak. Dat men in de Brusselse straten zelf niet langer gelooft dat het tij kan keren, is een ander en veel ernstiger signaal. Want steden sterven zelden met veel lawaai. Ze verdwijnen langzaam, in stilte: eerst in de cijfers, dan in de straten.