Nog veel vragen over index: wanneer gaat maatregel precies in?

Stockbeeld © Getty Images

Er is nog veel onduidelijk over de afgetopte indexering die de federale regering in 2026 en 2028 wil doorvoeren. Een belangrijke vraag die hr-kantoren hebben, is of de wetgeving wel op tijd klaar geraakt. ‘Het wordt krap, vrees ik’, zegt Geert Vermeir van SD Worx.

De telefoon rinkelt bij de hr-bureaus die lonen berekenen voor vele bedrijven. ‘Er zijn veel vragen’, zegt Tom Dirix van Acerta. De indexering is immers complexe materie, met verschillende systemen, berekeningen en timing. De bedrijven hebben daarom duidelijke instructies nodig, klinkt het.

Onzekerheid over timing en toepassingsdatum

Een eerste onzekerheid waarmee ze te maken krijgen, is de datum waarop de regeling in werking zal treden. ‘In heel wat bedrijven en sectoren valt het vaste moment van indexering in januari, onder meer in het paritair comité 200, waarin ruim 600.000 bedienden aan de slag zijn. Stel dat de maatregel in januari 2026 nog niet van kracht kan zijn. Zal de maatregel voor hen dan niet van toepassing zijn? In 2027 zal de gewone indexering immers weer gelden’, legt Dirix uit.

Vermeir bevestigt het belang van de timing. ‘Je kan de ingreep niet doen zonder de onderliggende reglementering. De lonen van meer dan een miljoen werknemers in de privésector krijgen een jaarlijkse indexering in januari. De wetgeving moet op 31 december klaar zijn. Ik vrees ervoor, gelet op de complexiteit. Bovendien kan je dit niet met terugwerkende kracht toepassen. Lonen worden berekend en vervolgens betaald. Je kan onmogelijk geld terugvorderen.’

Ook voor sectoren waar meermaals per jaar wordt geïndexeerd, stelt de vraag zich. In de bouwsector is er bijvoorbeeld elk kwartaal een aanpassing. ‘Krijgen die arbeiders in januari nog een gewone indexering? Zal de beperking daarna maar eenmalig of meerdere keren worden toegepast?’, vraagt Dirix zich af.

Onzekerheid over premies, deeltijdsen en werkgeversbijdrage

Hij vraagt zich ook af of de maatregel enkel zal gelden voor de indexering van het loon, of ook voor bijvoorbeeld ploegenpremies of andere premies. ‘In sectorale cao’s worden immers niet alleen over indexatie van het loon afspraken gemaakt.’

Een andere onduidelijkheid is het bedrag van 4.000 euro bruto waarboven de indexering wordt afgetopt. Wat met deeltijdse werknemers, vragen de specialisten zich af. ‘Wie halftijds 3.000 euro verdient, krijgt niet met de begrenzing te maken, terwijl zij verhoudingsgewijs hetzelfde verdienen als een voltijdse werknemer met een loon van 6.000 euro. Het zou juridisch fout zijn om de deeltijdse werknemers in verhouding anders te behandelen’, stelt Vermeir.

Ook de beslissing om de besparing voor de werkgevers voor de helft naar de staatskas te laten vloeien, roept vragen op. Volgens Vermeir is de individuele berekening van die bijdrage onbegonnen werk en zal een ander mechanisme moeten worden ingevoerd.

Hij verwijst daarbij naar de beslissing uit de jaren tachtig om een zogenaamde ‘patronale loonmatigingsbijdrage’ als compensatie voor de indexsprongen in te voeren. Die werkt vandaag nog steeds door. ‘Men zou voor een gelijkaardige route kunnen kiezen, uiteraard rekening houdend met de belofte dat de werkgevers 50 procent van het voordeel kunnen behouden’, aldus de hr-specialist.

Partner Expertise