Het Federaal Instituut voor de Rechten van de Mens (FIRM) brengt een negatief advies uit over een voorontwerp van wet om extremistische en radicale organisaties te verbieden en te ontbinden. “We stellen vast dat het voorontwerp van wet meerdere mensenrechten aantast”, klinkt het in het advies.
De federale regering heeft net voor het zomerreces een voorontwerp van wet goedgekeurd van minister van Binnenlandse Zaken Bernard Quintin (MR). Op het einde van het jaar komt de wet normaal gezien ter stemming in het parlement.
Minister Quintin heeft verschillende instanties, waaronder het FIRM, advies gevraagd. Het voorontwerp van wet zou de overheid toelaten bepaalde organisaties te verbieden als ze beschouwd worden als een ernstige en actuele bedreiging voor de nationale veiligheid of de democratische en grondwettelijke orde. Het gaat om verenigingen, ondernemingen, feitelijke groeperingen, rechtspersonen en vennootschappen zonder rechtspersoonlijkheid.
De minister zou de regering kunnen voorstellen om een koninklijk besluit aan te nemen met verschillende maatregelen: openbare of collectieve activiteiten verbieden; het gebruik van bepaalde slogans, symbolen of communicatiemiddelen verbieden; bepaalde plaatsen sluiten; bepaalde goederen bevriezen en in bepaalde gevallen de rechtspersoonlijkheid opheffen of de onderneming vereffenen.
Het FIRM begrijpt de doelstelling om actie te ondernemen tegen actoren die mensenrechten bedreigen, maar het instituut oordeelt tegelijkertijd dat het voorontwerp belangrijke risico’s op mensenrechtenschendingen inhoudt. Zo is er een gebrek aan duidelijkheid. “Het is niet duidelijk wie geviseerd kan worden door een verbodsmaatregel en meerdere kernbegrippen worden onvoldoende gedefinieerd en zijn vaag.”
Verder omvat de tekst ook disproportionele maatregelen, met belangrijke inperkingen van de vrijheid van vereniging en de vrijheid van meningsuiting. Ook het voorgestelde verbod op het opnieuw creëren van een verboden organisatie is in strijd met de Grondwet.
Het FIRM hekelt voorts “opnieuw de tendens om bevoegdheden die onder de rechterlijke macht zouden moeten vallen, toe te vertrouwen aan de uitvoerende macht”. “Om criminaliteit te bestrijden zou de wetgever bij voorrang gebruik moeten maken van de bestaande bepalingen binnen het strafrecht”, klinkt het.