Guido Vanheeswijck

‘Lessen van de Melische dialoog: vindt Bart De Wever een debat in morele termen niet langer storend?’

Guido Vanheeswijck Emeritus Hoogleraar wijsbegeerte aan de Universiteit Antwerpen en de KU Leuven

Guido Van Heeswijck staat in deze uitgebreide bijdrage stil bij de recente toespraak van Bart De Wever in New York. ‘Net zoals in zijn toespraak op 4 september in Amsterdam citeert hij daarin Thucydides om zijn geopolitieke visie weer te geven. Alleen is in New York de teneur zo goed als omgekeerd van die in Amsterdam.’

Op 4 september 2025 hield de Belgische premier Bart De Wever in Amsterdam de HJ Schoo-lezing, een jaarlijkse door EW (vroeger: Elsevier Weekblad) georganiseerde lezing onder de titel ‘De staat van de Lage Landen’. In die als prestigieus omschreven lezing getuigde hij van zijn grote voorliefde voor de Groot-Nederlandse gedachte, één van de ideeën die geregeld opduiken in de Vlaamse Beweging.

Verwonderlijk was het niet dat de Vlaams-nationalist De Wever van wal stak met de bewering “dat het uiteenvallen van de Nederlanden door de Tachtigjarige Oorlog de grootste ramp is die ons ooit is overkomen” en dat hij de banden met Nederland en zelfs met de hele Benelux nauwer wilde aanhalen. Op zich een niet onaantrekkelijke gedachte.

     Over zijn historisch onderbouwde visie op de relatie tussen de Lage Landen wil ik het echter verder niet hebben. Want in zijn redevoering wierp hij het net verder uit dan dat van de potentiële hereniging van het oude, Bourgondische gebied van de 17 Provinciën.

Gaandeweg schakelde hij over naar een uiteenzetting over de Europese politiek. Daarover zei hij dit: 

“Elke Europese politicus doet er goed aan om Thucydides nog eens uit de kast te vissen en de Melische Dialoog goed te herlezen. ‘De sterken doen wat ze kunnen, en de zwakkeren verdragen wat ze moeten.’ 
Welnu, die zwakkeren vandaag, dat zijn wij. Maar dit is niet onomkeerbaar. Zoals Antwerpen in de negentiende eeuw herrees van een onooglijke tweederangsstad tot een wereldhaven, zo kan ook Europa terug het juiste pad vinden. En daarom moeten we terug naar wat onze voorouders deden: ons met volharding en moed ontfermen over onze welvaart. We moeten ons, zoals de Vlaamse econoom Lodewijk De Raet meer dan honderd jaar geleden al zei, “methodisch gaan bekreunen om onze stoffelijke belangen”. De welvaart die we op die manier opbouwen, moet dienen om meer macht en invloed te vergaren. Macht en invloed die vervolgens kunnen ingezet worden in de kracht om de wereld ten goede te veranderen.”

De toespraken en tussenkomsten van De Wever, zelf historicus van opleiding, zijn doorgaans doorspekt met allerlei citaten uit de Oudheid. Op 4 september citeerde hij dus uit de Melische dialoog van Thucydides, twintig dagen later, op het VN-podium in New York, herhaalde hij datzelfde citaat.

In zijn toespraak voor de Verenigde Naties wijzigde hij weliswaar zijn eerdere interpretatie van de Melische dialoog niet, maar keerde hij zijn houding tegenover die interpretatie helemaal om in vergelijking met zijn toespraak op 4 september.

De inhoud op deze pagina wordt momenteel geblokkeerd om jouw cookie-keuzes te respecteren. Klik hier om jouw cookie-voorkeuren aan te passen en de inhoud te bekijken.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."

Die (schijnbare) ommekeer zou ik in dit essay willen toelichten.

Laten we daarom zijn raadgeving ter harte nemen, de Griekse historicus Thucydides nog eens uit de kast halen en de ‘Melische Dialoog’ goed herlezen.

Wat is de context van die Melische Dialoog? Hoe interpreteerde Thucydides zelf de betekenis ervan? En wat leert De Wevers lezing ervan ons, bewoners van de Lage Landen, over zijn politieke visie en handelen?

Thucydides en Europa

Het relaas dat de Griekse historicus Thucydides deed van de Peloponnesische oorlogen (434-404 voor Christus) maakt deel uit van de canon van de Europese literatuur. Zelf noemde hij zijn boek “een bezit voor altijd” en meer dan tweeduizend jaar later geldt die omschrijving nog steeds. Als je Thucydides leest, heb je het gevoel te maken te hebben met een tijdgenoot.

Twee passages uit Thucydides’ boek zijn in al die eeuwen talloze malen geciteerd en ingezet als ‘bewijsmateriaal’ in even zoveel discussies over de eigenheid van de Europese cultuur en de politieke koers die het Westen dient te volgen. De eerste passage is een fragment uit de lijkrede die Pericles, de leider van Athene, uitspreekt over de Atheense soldaten die gesneuveld zijn tijdens de eerste oorlogswinter:

“De bestuursvorm van onze stad hebben we niet ontleend aan de instellingen van naburige steden. Wijzelf zijn eerder een voorbeeld voor anderen, dan andersom. Bij ons berust de macht niet bij weinigen, maar bij velen, en daarom wordt onze bestuursvorm democratie genoemd. Volgens de wet heeft iedereen dezelfde rechten als het gaat om onderlinge geschillen. En als we moeten bepalen wie het meest geschikt is om een openbaar ambt te vervullen, dan geven we niet de voorkeur aan iemand, omdat hij tot een bepaalde klasse behoort, maar kijken we vooral naar persoonlijke kwaliteit. Ook wie arm is wordt niet uit openbare ambten geweerd omdat hij geen aanzien geniet, als hij maar de mogelijkheid heeft om iets goeds tot stand te brengen voor de stad. In vrijheid nemen wij deel aan het bestuur van de stad en in vrijheid staan wij tegenover elkaar als wij ergens ongelukkig over zijn in het dagelijkse verkeer. Wij winden ons niet op als onze buurman iets doet, zoals hem dat bevalt. We worden ook niet onvriendelijk tegen hem, een houding die geen schade toebrengt, maar wel onaangenaam is. In het persoonlijke leven gaan wij met elkaar om zonder elkaar aanstoot te geven. Maar in het openbare leven handelen wij niet in strijd met de wet, vooral omdat wij respect hebben voor de wet. […] Dat geldt in het bijzonder voor de regels die de onderdrukten moeten beschermen. Het geldt ook voor die ongeschreven regels, die naar algemene opvatting schande brengen over degene die er zich niet aan houdt.” (Thucydides, Boek II, 4, blz.118)

Volgens Pericles was de Atheense democratie een ‘leerschool voor Griekenland’ en in feite voor heel de toenmalige wereld. Voor het behoud ervan hebben de Atheense soldaten gevochten. Hun dood was niet zinloos, houdt hij hun treurende ouders en geliefden voor. Thucydides heeft duidelijk respect voor die woorden.

Toch is Thucydides niet blind voor het buitenlandse imperialisme en de agressieve machtspolitiek van diezelfde Pericles. De tweede vaak geciteerde passage komt dan ook uit de dialoog tussen de Atheners en de inwoners van het eiland Melos, de befaamde Melische dialoog waarnaar De Wever verwijst.

Wat is de context? De Meliërs wensen in de oorlog tussen Sparta en Athene neutraal te blijven. In hun onderhandelingen met hen verdedigen de Atheners echter cynisch en brutaal het recht van de sterkste.

“Van de goden geloven we het en van de mensen weten we het zeker: wie daar de macht toe heeft, zal altijd en onvermijdelijk heersen, de natuur dwingt dat af. Wij hebben die wet niet ingevoerd en na de invoering ervan hebben wij er niet als eersten gebruik van gemaakt. Wij volgen een wet die wij hebben aangetroffen en die na ons altijd zal blijven voortbestaan. Wij weten dat u en anderen net zo zouden handelen. Dat geldt voor iedereen die dezelfde macht bezit als wij.” (Thucydides,  Boek V, 10, blz.354)

Het blijft tenslotte niet bij woorden: omdat de Meliërs niet willen toegeven, worden de mannelijke eilandbewoners zonder pardon uitgemoord; de vrouwen en kinderen als slaven gedeporteerd. Vijfhonderd Atheense kolonisten vestigen zich op het eiland. Niet alleen zet Thucydides zo de tegenstelling tussen de fraaie theorie uit Pericles’ grafrede  en de cynische praktijk van de macht van de sterkste in de verf; hij stelt ze meteen ook als quasi onvermijdelijk voor: “Wie daar de macht toe heeft, zal altijd en onvermijdelijk heersen”. Het is deze laatste passage die vaak wordt aangehaald, telkens er sprake is van verregaande agressie door een of andere grootmacht.

Een treurende historicus

Waarom noemde Thucydides zijn boek “een bezit voor altijd”? Dat heeft alles te maken met zijn filosofisch uitgangspunt dat het gedrag van mensen nooit zal veranderen.  Thucydides gelooft dat het karakter van de menselijke natuur onwrikbaar vastligt. Het is dan ook opvallend hoezeer hij de menselijke passies achter politieke besluitvorming – machtsdrang, ijdelheid, eigenbelang, zelfoverschatting, cynisme – in reliëf plaatst. Ondanks alle mooie frasen over hooggestemde idealen in  Pericles’ grafrede, wordt de Atheense leider  – zoals zijn onderhandelaars in hun dialoog met de Meliërs laten zien – uiteindelijk gedreven door macht en eigenbelang, een ‘natuurlijke’ geaardheid die Thucydides onuitroeibaar noemt. Daarom gelooft hij dat de door hem beschreven strijd tussen Athene en Sparta niet slechts de weergave is van een unieke gebeurtenis, maar  een soort ‘modelconflict’ waar toekomstige generaties lering uit kunnen trekken.

Dat de menselijke natuur volgens Thucydides onveranderlijk is, blijkt bij uitstek uit de manier waarop hij de toespraken van zijn belangrijkste personages opbouwt. Hij doet immers geen enkele poging om hun specifieke spreekstijl na te bootsen. Overal hanteert hij dezelfde, uiterst gebalde uitdrukkingswijze, waarbij hij abstractie maakt van het individuele karakter van de respectieve sprekers. Thucydides zegt in zijn inleiding te proberen ‘zo dicht mogelijk te blijven bij de strekking van wat er werkelijk is gezegd’, in werkelijkheid houdt hij zich daar niet aan. Hij legt de sprekers zijn eigen ideeën in de mond om de naar zijn inzicht diepste drijfveren voor hun beslissingen te verwoorden. Kortom, de toespraken geven niet de oorspronkelijke woorden weer – “wat de verschillende sprekers in de toespraken die ik zelf gehoord heb, precies gezegd hebben kon ik me niet goed meer herinneren” – maar illustreren Thucydides’ opvatting dat de menselijke natuur nu eenmaal onveranderlijk is.

De Wever en Gandoul

Op 4 september leest De Wever in Amsterdam de Melische dialoog als een oproep “om meer macht en invloed te vergaren”.

Analoog aan die lezing stelde de bekende columnist Fouad Gandoul een week later in een interview met De Morgen de Melische dialoog voor als de kern van de internationale politiek. Daarbij stak hij zijn bewondering voor De Wevers visie niet weg.

“Wereldwijd zie je dat de democratie steeds minder gedragen wordt. Dat is al sinds 2016 bezig, maar het versnelt nog. We zien dat door figuren zoals Trump de illusie van de liberale wereldorde afbrokkelt. Je zou je kunnen afvragen: die voorbije vijftig jaar, waarin toch een zekere internationale orde heerste – was dat een kort intermezzo? De Wever verwees naar de Melische dialoog uit De Peloponnesische oorlog van de Griekse schrijver Thucydides. […] Die dialoog is voor mij de kern van internationale politiek. Wie daar anders over denkt, raaskalt volgens mij. Kort gezegd komt het hierop neer: wie sterk is, doet wat hij kan; wie zwak is, ondergaat wat hij moet. Heel simpel. Die tekst is verplichte lectuur voor iedereen die geopolitiek wil begrijpen. Dat gaat over het recht van de sterkste. Dat is helemaal terug, aldus De Wever, en dat klopt. We komen terug in het tijdperk van de anarchie.”

Terug naar Thucydides

Maar riep Thucydides daartoe op? Zoals Jorg Kustermans onlangs in De Morgen als repliek op De Wevers en Gandouls analyse schreef,  reconstrueert Thucydides’ boek de cynische argumenten van de Atheense delegatie tegenover de Meliërs door die te laten uitspreken door de Atheense generaals.

Daarmee wil hij net het morele verval van Athene aantonen, “als een eerste ernstige uiting van een verblindende trots die de Atheners aanspoorde tot overmoed, roekeloosheid en morele zelfverloochening, en zo uiteindelijk leidde tot de definitieve neergang van het Atheense rijk.”[6]

Dit is een andere les voor hedendaagse politici dan die De Wever en Gandoul in hun lezing geven, zo gaat Kustermans verder. Thucydides leest de Melische dialoog als “een les voor de sterksten over het strategische belang van een minimum aan deugdzaamheid. En ook van deze les spreekt de hedendaagse relevantie voor zich.”

In dit verband heeft de Franse historica Jacqueline de Romilly gewezen op de frappante gelijkenis tussen Thucydides en zijn tijdgenoot, de tragicus Euripides, die met zijn voorliefde voor het uitbeelden van menselijke passies en instincten de menselijke natuur vlijmscherp analyseerde. Beiden betreurden het tekort aan deugdzaamheid in de politieke besluitvorming, maar gaven tegelijk uiting aan hun machteloosheid om politici een geweten te schoppen:

“Zonder twijfel dacht Thucydides dat door het mechanisme van de dwalingen te ontrafelen, men ertoe kon bijdragen ze te vermijden. Maar hij wist heel goed dat de macht van woede of van ambitie, zelfs ondubbelzinnig door de ervaring aangegeven, zich verder zou manifesteren – zoals hij zegt: ‘zolang de menselijke natuur dezelfde zal blijven’ (boek III). Welnu, dat is nog veel meer het geval voor Euripides. Ja zeker, hij weet al de ideeën te ontrafelen die zich afspelen in menselijke drama’s, hij toont meesterlijk aan hoe ambities, angsten en passies blijven spelen. Maar dat verhindert noch de ambities, noch de passies blijvend te overheersen. Dwalingen verklaren is niet hetzelfde als ze vermijden; en het ordenen van ideeën heeft geenszins als effect de werkelijkheid zelf te kunnen ordenen.

Socrates versus Thucydides

Socrates was een tijdgenoot van Thucydides en ook zijn gedachtegoed is gestempeld door de ervaring van de Peloponnesische oorlogen. De filosoof Socrates en de historicus Thucydides wilden allebei de menselijke drijfveren rationeel verhelderen, de gebeurtenissen grondig analyseren en de psychologische drijfveren ervan achterhalen. Maar daarna gingen hun wegen uit elkaar.

Voor de historicus Thucydides bleef er het tragische besef dat een dergelijke analyse weliswaar helderheid verschafte, maar de menselijke drijfveren toch niet kon veranderen. Rationeel kan je zeker de psychologische achtergronden van politieke beslissingen ontrafelen, maar dat inzicht verandert ternauwernood iets aan de loop der dingen.

Socrates dacht daar heel anders over. Hij wilde zich niet neerleggen bij het onvermijdelijke van de menselijke natuur en het menselijk gedragspatroon. In tegenstelling tot Thucydides geloofde Socrates wel in de morele kracht om de menselijke natuur te verbeteren. Wie het mechanisme van de dwalingen analyseert en inzicht krijgt in de werking van ambities, passies en angsten, zal uiteindelijk ook in staat zijn dat mechanisme te amenderen.

De Socratische ethiek stoelt op de vooronderstelling dat inzicht in het Goede het goede zelf kan helpen voortbrengen. Zijn leerling Plato zal dit inzicht niet alleen ethisch en antropologisch uitwerken, maar het ook inpassen binnen een globale visie op de hele werkelijkheid. Zo groeide gaandeweg het geloof in de kracht van rationaliteit en moraliteit om ‘de menselijke natuur te amenderen’, een visie die eeuwenlang het Europese cultuurbeeld zou bepalen. Tot op vandaag?

 

Terug naar vandaag: de morele les van de Melische dialoog

 

De Melische dialoog heeft niet geleid tot een morele oplossing waarin beide partijen zich konden herkennen. Zoals aangestipt, namen de Atheners brutaal het eiland in, doodden ze alle volwassen mannen en maakten ze alle vrouwen en kinderen tot slaaf. Vervolgens vestigden zich vijfhonderd Atheense kolonisten in Melos.

“In het licht van de ontnuchterende ontwikkelingen in Oekraïne en Gaza spreekt de hedendaagse relevantie voor zich”, zo verzucht Jorg Kustermans. Historici omschrijven het Melische drama dan ook zonder aarzelen als een genocide.

Juist vanuit een morele gevoeligheid betreurde Thucydides die gang van zaken. Vanuit zijn filosofisch uitgangspunt (‘de menselijke natuur is nu eenmaal onveranderlijk’), voelde hij zich machteloos. Vanuit diezelfde morele gevoeligheid wilde Socrates weerwerk bieden tegen het cynisme van een Realpolitik die, onder het mom van democratische besluitvorming, in de kaart speelt van de sterkeren ten koste van de zwakkeren. Net die morele gevoeligheid ontbreekt bij het gros van de  hedendaagse leiders.

Alleen de cynische machtsuitoefening lijkt nog te spelen, zoals blijkt uit het antwoord van de Amerikaanse president Donald Trump aan de Oekraïense premier Zelensky tijdens de memorabele ontmoeting in het Witte Huis op 28 februari 2025. “Want ik zeg het je: je hebt de kaarten niet. Met ons heb je kaarten, maar zonder ons heb je geen kaarten.”

De inhoud op deze pagina wordt momenteel geblokkeerd om jouw cookie-keuzes te respecteren. Klik hier om jouw cookie-voorkeuren aan te passen en de inhoud te bekijken.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."

4 september 2025

Een dag voor Bart De Wever zijn lezing in Amsterdam gaf, vertelde hij op de Vlaamse radio dat het debat over Gaza hem ‘geweldig stoorde’ omdat het in morele termen werd gevoerd.

In zijn lezing van 4 september verschafte hij achtergrondinformatie over die uitspraak:

“Het postmoderne Europa is hypersensitief en moreel verwaand geworden. Het wereldbeeld van de postmoderne Europeaan heeft in de praktijk dan veel gemeen met hoe een kleuterschool geleid wordt. Iedereen moet lief zijn en braaf samen spelen. En als een stout kindje een ander pijn doet, dan moet er sorry gezegd worden. Een knuffel lost alles op. 
Beste dames en heren, 
Our break from history is over. De wereld is geen kleuterschool. Hoe erg we het ook mogen vinden: de wereld is vaak zelfs geen aangename plek. De wereld, dat is ook onrust, ongenoegen, wrevel, wrok en brutaal geweld. Dat gaat niet zomaar veranderen door op de moral highground te kamperen of door met uitgestrekte armen liefde de wereld in te sturen.”

Die verwijzing naar moral highground in de laatste zin van zijn visie over Europa, die qua teneur sterk aanleunt bij het requisitoir dat de Amerikaanse vicepresident JD Vance op 14 februari in München over Europa uitsprak, klinkt natuurlijk bekend in de oren.

De Wever, die niet bepaald houdt van ‘woke’ activisme, ergert zich al jaren aan de in zijn ogen mateloze arrogantie waarmee links pretendeert moreel hoogstaander te zijn dan rechts. Voor die houding tegenover een doorgeslagen moralisme van ‘woke’ kunnen velen zeker begrip opbrengen. Zelfs een linkse activistische filosoof als Susan Neiman uitte in haar essay, Woke is niet links, kritiek. ‘Woke’ is voor haar niet helemaal of zelfs helemaal niet links.

            Voor wie zich over ‘woke’ ergert, blijven er dus twee opties over: ofwel het debat met links op morele gronden aangaan; ofwel elke morele reflectie uit het geopolitieke toneel bannen. Neiman kiest voor de eerste optie. Als een geoefend filosoof vertrekt zij van de positieve idealen van ‘woke’ en maakt zij vervolgens een onderscheid tussen filosofische vooronderstellingen en  bewonderenswaardige idealen. Vanuit dat onderscheid analyseert zij nauwgezet hoe de onderliggende aannames van ‘woke’ hun van oorsprong linkse idealen uiteindelijk dreigen te ondermijnen.

De Wever koos op 4 september voor de tweede optie. Hij zette ‘woke’ gewoon weg als een vorm van morele verwaandheid, zonder enige vorm van morele reflectie of  gevoeligheid daartegenover te stellen.

Als rechtvaardiging voor die tweede optie haalde hij dus de Melische dialoog vanonder het stof. Met zijn interpretatie ervan bekende hij meteen kleur: geopolitiek en moraal zijn twee totaal gescheiden werelden; zelfs als een genocide in het geding is, mag het niet over moraliteit gaan.

In Knack legde Els Hertogen, directeur van 11.11.11, een dag later uit waarom die houding van een premier hoogst problematisch is: leiderschap gaat niet over kille berekeningen alleen, maar over het verdedigen van universele mensenrechten en het bewaken van ons moreel kompas.

De Wevers broer, hoogleraar en historicus Bruno de Wever, toonde zich uitermate moedig, toen hij aan de VRT-radio moest toegeven teleurgesteld te zijn “dat een premier de werkelijkheid van Gaza niet erkent.” Die dramatische werkelijkheid  erkennen is immers tegelijk een moreel appel.

25 september 2025

Twintig dagen later klonk bij Bart De Wever een heel ander geluid. Ik citeer uit zijn toespraak in New York:

“De Griekse historicus Thucydides beschreef in zijn Melische Dialoog hoe Athene het kleine neutrale eiland Melos dwong om partij te kiezen in de Peloponnesische Oorlog. Als Melos weigerde, zou Athene het vernietigen. […] Thucydides vatte de brute logica van macht samen in één zin: de sterken doen wat ze kunnen en de zwakken ondergaan wat ze moeten. Hij had misschien gelijk over de menselijke natuur, maar dat is niet de wereld waarin wij vandaag willen leven.” En dit waren zijn slotzinnen: “Laten we niet bezwijken voor Thucydides’ harde logica. Laten we bewijzen dat de bestemming van de mensheid niet is om te domineren of te lijden, maar om samen te werken en te gedijen. Dat moet de missie van de Verenigde Naties blijven.”

            Wat was er gebeurd? Zelf stelde De Wever dat hij zijn toespraak had herschreven om zich af te zetten tegen Trumps één dag eerder gehouden toespraak. Dat zal zeker een rol hebben gespeeld. Of zou hij zelf de Melische dialoog hebben herlezen en de juistheid van Kustermans’ repliek hebben erkend? Men mag het hopen, maar wellicht is dat laatste een vorm van naïef wensdenken.

De Melische dialoog leert immers dat elke geopolitieke keuze een morele keuze impliceert, dat een geopolitieke keuze die louter op realpolitieke gronden stoelt, helemaal niet neutraal en doorgaans volstrekt immoreel is. De Melische dialoog leert dat de reductie van morele argumenten tot “geruis in de buitenwereld” gevaarlijk is en een teken van moreel verval. Ze laat zien dat politiek zonder moreel kompas uiteindelijk neerkomt op cynische machtspolitiek, die de sterkste zijn zin geeft.

De Melische dialoog leert dat wie het debat over morele normen omzeilt of het als een obstakel voor politieke besluitvorming omschrijft, de kern van de democratie ondermijnt. Ze laat zien dat de bezetting van Melos en moord op haar inwoners een vreselijke genocide was, geen subjectieve, betwistbare interpretatie van een of andere Griekse academicus.  

Vandaag erkennen VN-commissies, humanitaire organisaties en het gros van de genocide-onderzoekers, op basis van feitenmateriaal, dat er zich in Gaza een genocide voltrekt, dat onschuldige burgers uit hun land worden verdreven en velen onder hen worden vermoord, dat ziekenhuizen en scholen worden vernietigd, dat kinderen de hongerdood sterven. Het is precies in zulke situaties, wanneer alle internationale humanitaire rechtsregels worden overschreden, dat morele argumenten, gestoeld op feitelijke kennis, onontbeerlijk zijn.

Heeft De Wever dit nu ingezien? Vindt hij een debat in morele termen niet langer storend? Terwijl hij slechts twintig dagen geleden beweerde dat de wereld geen kleuterschool is, dat “de wereld, dat is ook onrust, ongenoegen, wrevel, wrok en brutaal geweld, […] niet zomaar zal veranderen door op de moral highground te kamperen of door met uitgestrekte armen liefde de wereld in te sturen”, stelde hij in New York dat “de bestemming van de mensheid niet is om te domineren of te lijden, maar om samen te werken en te gedijen”  en dat Thucydides “misschien gelijk heeft over de menselijke natuur, maar dat is niet de wereld waarin wij vandaag willen leven.”

In Amsterdam poneerde hij dat de zwakkeren onder de voet zouden worden gelopen, in New York dat de zwakkeren moeten gesteund en gerespecteerd worden.

 Hoe moeten we die ommekeer interpreteren? Met slepende voeten heeft hij, na allerlei vertragingsmanoeuvres en onder druk van zijn centrumlinkse coalitiepartners in de Belgische regering, de erkenning van de Palestijnse staat ‘onder voorwaarden’ goedgekeurd; lange tijd stond hij op de rem voor elke vorm van erkenning, samen met zijn Waalse vriend en MR-voorzitter, Georges-Louis Bouchez, die in de broeierige vakantiemaanden nog sprak over zijn linkse coalitiepartner: “Als de prioriteit van Conner Rousseau de VN-secretaris-generaal spelen is, is dat niet serieus. België heeft totaal geen invloed in het Midden-Oosten.” Op 25 september sprak De Wever lovend over de centrale missie van de VN als internationale verzoener.

Op zijn minst is zijn ideologisch gedrag onvoorspelbaar te noemen. Laten we hem het voordeel van de twijfel gunnen. Maar dan rijst er één vraag: waarom sprak hij in New York zijn afschuw niet uit over de gruwel in Gaza, nochtans het hedendaagse spiegelbeeld van de genocide in Melos? Nog op 22 september 2025 weigerde hij ostentatief te applaudisseren voor de Franse president Macron, toen deze zijn erkenning van de Palestijnse staat in New York uitsprak. Vanwaar die terughoudendheid?

De Wevers gegoochel met Griekse en Latijnse citaten maakt ongetwijfeld indruk op al degenen die de geschiedenis van de Oudheid niet of nauwelijks kennen. Maar dat gegoochel fungeert doorgaans als een rookgordijn voor wat hij omschrijft als een “realistische kijk op de geopolitiek.”

Mag het debat binnen die zogenaamd realistische kijk voortaan in morele termen worden gevoerd? Of blijft de toon louter pragmatisch, wars van de morele gevoeligheid die wel degelijk schuilgaat achter Thucydides’ portrettering van de Melische dialoog.  

Deze bijdrage van Guido Van Heeswijck is een bewerking van de inleidende les over het thema ‘Oorlog en Vrede’ in het kader van de School voor Comparatieve Filosofie in Antwerpen op 20 september 2025. 

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Expertise