Halewijn Timmerman

‘België Bespaart, China investeert, de ironie van internationale samenwerking’

Halewijn Timmerman Boer in de informele economie in Senegal en projectmanager bij Enabel

‘In de huidige mondiale context is internationale samenwerking geen kostenpost. Het is een strategische keuze en een investering – misschien wel een van de slimste die we kunnen maken’, schrijft Halewijn Timmerman vanuit Senegal over de aangekondigde besparingen in de Vlaamse begroting. ‘Als wij subsidies terugschroeven, zijn er andere landen die heel pragmatisch in het gat springen.’

Ik zat onlangs weer op een houten bankje in Kaolack, met een boekentas vol besparingen in een sector die zich telkens opnieuw moet uitvinden. Ontwikkelingssamenwerking – of internationale samenwerking zoals het vandaag hoort te heten – is zo’n sector die voortdurend in de spiegel kijkt, zichzelf bevraagt en probeert te herbronnen. Soms met veel poeha, soms met te weinig middelen, vaak met de nodige zelfkritiek.

Terwijl naast mij een jonge boerin haar handen afdroogde na het wassen van pinda’s, dacht ik: hoe leg ik haar uit dat de overheid bij ons vindt dat internationale samenwerking een luxe is, en dus sneuvelt in tijden van crisis?

Boslandbouw in Kaolack, foto Halewijn Timmerman.

De lichtste post op de begroting

In Vlaanderen en België blijft men doen alsof internationale samenwerking folklore is. Alsof we wat zakken rijst ronddragen met een glimlach erbij.

Minister-president Matthias Diependaele presenteert het als “ambitieus beleid voor de toekomst”. Ambitieus, jawel: Mozambique, Malawi en Marokko mogen hun toekomst voortaan zélf uitzoeken, alsof ze dit niet zouden kunnen. En ook MO*, het enige medium dat al dertig jaar kritisch verslag uitbrengt over deze thema’s, mag zijn abonnement op ambities stilaan opzeggen. Vlaanderen beperkt zich tot eenmalige tussenkomsten bij noodsituaties — lees: een cheque bij een tsunami of aardbeving, waarna we weer rustig verder kunnen slapen.

En federaal doet De Wever in lijn met zijn begrotingspragmatiek er een schepje boven op met een lineaire besparing van 25% op internationale samenwerking. Dat klinkt krachtig en krachtdadig: een rechte lijn met een dikke rode streep door een budget dat voor velen toch al te abstract was. Een rode streep door één van de krachtigste poten van ons buitenlandbeleid. Maar ach, in tijden van begrotingscrisis klinkt eenvoud aantrekkelijker dan nuance.

Patrick Develtere schreef ooit over de ondraaglijke lichtheid van de sector, meer recent noemde hij het ‘schuldig en dom’. Wel, blijkbaar is die nog altijd ondraaglijk. Internationale samenwerking is de ballon die we telkens weer als eerste doorprikken. Omdat het zo makkelijk gaat, en omdat er niemand echt kwaad om wordt.

Zelfkritiek eerst

Laat ik eerlijk zijn: die “lichtheid” hebben we deels aan onszelf te danken. Jarenlang zijn we blijven steken in een discours dat niet mee evolueerde met de realiteit. We bleven praten over “helpen”, over “ontwikkelingslanden” en “hulpverleners”.  Het saviourisme en onszelf nodig achten om een koloniale schuld af te kopen. Alsof wij de redders waren.

En ik geef toe: ik was zelf een van de eersten om die sector te bekritiseren, toen ik hem van buitenaf bekeek. Ik zag de missies, de rapporten, de dure consultants, en dacht: wat een inefficiënt circus. De vraag wie we eigenlijk hielpen – lokale ondernemers en boeren of onze eigen postjes – stelde ik luidop. En terecht.

Maar de sector is zich aan het heruitvinden. Bij Enabel zie ik van dichtbij hoe de mindset verandert: van klassieke projectuitvoerders naar een soort impact-investeerders met publieke middelen. De enige legitieme vraag die we ons stellen: waar zetten we elke euro het meest optimaal in? Waar realiseren we de grootste impact, de meeste invloed, de meest duurzame verandering? Dat is geen detail, dat is een fundamentele verschuiving. Internationale samenwerking wordt daardoor strategischer, scherper, en eerlijker.

Die eerlijkheid herken ik ook in de nieuwe federale beleidsnota, waarin voor het eerst het woord “conditionaliteit” verschijnt. Dat is geen modewoord, maar een noodzakelijke stap: steun koppelen aan duidelijke voorwaarden, aan respect voor waarden, aan de wil tot hervorming. Het doorprikt de illusie dat alles vrijblijvend kan zijn. Ook dat hoort bij de volwassenwording van de sector. Beyond aid. Een nieuwe culturele identiteit van de cooperant, of impactinvestor anno 2025.

Tegelijk proberen we onze eigen werking te rationaliseren en de impact van elke euro te vergroten. Onder het Team Belgium-concept brengen we de verschillende Belgische instrumenten en actoren samen, zodat zij elkaar versterken in plaats van naast elkaar te werken.

Een concreet voorbeeld is de anchor firm approach: de ontwikkelingsbank BIO Invest investeer in een lokaal bedrijf – bijvoorbeeld een zuivelonderneming die melk transformeert en vermarkt – terwijl Enabel tegelijk het ecosysteem ondersteunt, door coöperaties te versterken en innovatieve technologieën in te brengen tot in de kleinste schakels van de waardeketen. En wanneer daarbovenop ook nog Belgische bedrijven zoals de Colruyt Group via het IKIC-programma hun knowhow en technologie ter beschikking stellen, zie je hoe samenwerking over de hele lijn niet alleen efficiënter wordt, maar ook duurzamer en tastbaarder resultaat oplevert.

Wie vult het gat?

En toch bespaart Vlaanderen, blind voor de verwevenheid van onze wereld.
Het is ironisch dat ik vaak hoor: “gelukkig zijn er de Chinezen.” Zij vullen het gat dat wij laten vallen. Waar wij subsidies terugschroeven, leggen zij spoorwegen aan en reageren zij hyperpragmatisch. Waar wij discussiëren met 27 lidstaten over 0,7% BNI, tekenen zij leningen van miljarden. Het verschil? Zij zien Afrika niet als last, maar als toekomst.

Natuurlijk is hun aanpak niet zaligmakend: schuldenbergen, arbeidsomstandigheden, politieke invloed. Maar het contrast is pijnlijk. Terwijl wij onze aanwezigheid afbouwen, vergroten anderen hun rol. Als het spel om invloed gespeeld wordt, zitten wij steeds vaker aan de zijlijn. De kaarten worden voor onze geschud en we kijken naar onze hand zonder troef. Pas rond of miserie?

Internationale samenwerking = investeren in onszelf

Wat vaak onderbelicht blijft, is dat internationale samenwerking vandaag steeds meer inzet op het engagement van de private sector. We werken met Belgische bedrijven rond export, groene industrie en circulaire economie. Niet omdat we liefdadigheid willen pimpen met businessclass-vluchten, maar omdat het logisch is dat ook onze economie sterker wordt van die uitwisseling.

Ik ben eigenlijk grote fan van Bart De Wevers analyse in het parlement, keer op keer, over de trein die we misten naar een competitieve en groene industrie. Wel, internationale samenwerking is precies zo’n trein. Ik zou zelfs durven zeggen, dezelfde trein. Een andere wagon, van dezelfde trein. Maar eentje met heel veel potentieel, en veel invloed,

Vandaag gaat het om partnerschappen met onze eigen bedrijven: technologie delen, expertise exporteren, investeren in duurzame productie. Het gaat om het performanter maken van havens door de kennis van de Port of Antwerp-Bruges in te zetten in de regionale Hub’s in Afrika en overal ter wereld. Het gaat over grote veranderingsprocessen begeleiden. Transformatie van informele naar formele economie door kamers van koophandel te connecteren en te ondersteunen in hun rol. Het gaat over zoveel meer dan iedereen denkt.

Samenwerking ingenieurs van de Port Autonome de Cotonou en Port of Antwerp-Bruges International over Havenperformantie . Fresco in Cotonou Benin Fresco by Diego Capuena.

Laten we eerlijk zijn: een formele economie, een competitieve circulaire economie en een performante haven in Dakar zijn niet enkel in het belang van Senegal. Ze zijn minstens even belangrijk voor België, voor de haven van Antwerpen en voor onze private sector. Ze versterken de connectiviteit, maken handelsstromen efficiënter en openen nieuwe kansen voor onze export. Internationale samenwerking is dus geen liefdadigheid, maar een investering in onze eigen toekomst.

Buitenlands beleid met twee maten

Het wrange is dat internationale samenwerking één van de sterkste poten van ons buitenlands beleid is. We hebben geen tanks, geen marineschepen, geen geopolitieke zwaartekracht. Wat we wél hebben, is een reputatie als betrouwbare partner, een geschiedenis van solidariteit, en expertise die internationaal gewaardeerd wordt. Als we dat opofferen, amputeren we onszelf.

Internationale samenwerking is nooit altruïstisch geweest. Het gaat over stabiliteit in onze buurlanden, over handelsrelaties die jobs creëren in België, over klimaatoplossingen die ons eigen overleven beïnvloeden. Het gaat over migratiestromen controleren en mee vorm geven. De feiten zijn duidelijk: migratie is de voorbije jaren niet spectaculair toegenomen – elke migratie-expert bevestigt dat. Het politieke discours maakt er echter een makkelijke stemmentrekker van. Maar zonder doordachte en gerichte internationale samenwerking worden de migratiestromen wél steeds chaotischer en moeilijker te beheersen. Denken dat we ons kunnen afsluiten, is niets minder dan zelfbedrog.

Zijn wij perfect als sector? Helemaal niet. We zullen ons steeds opnieuw moeten legitimeren, ons telkens opnieuw moeten heruitvinden. Ja, zeker. Maar in de huidige mondiale context is internationale samenwerking geen kostenpost. Het is een strategische keuze en een investering – misschien wel een van de slimste die we kunnen maken.

De ondraaglijke lichtheid herdragen

Misschien moeten we de “ondraaglijke lichtheid” herdragen. Niet ontkennen dat de sector soms te vrijblijvend was, maar juist tonen dat hij vandaag volwassen is. Internationale samenwerking is geen luxe, geen liefdadigheid, maar een strategische investering.

En als we dan toch moeten besparen, laat ons tenminste eerlijk zijn: we besparen niet op de ander, we besparen op onszelf. Op onze invloed, ons imago, ons toekomstig belang.

Zoutwinning in Kaolack, veelbelovende waardeketen in de regio. Photo by Halewijn Timmerman

Lichtzinnig over zware toekomst

Ik weet het, dit klinkt allemaal wat dramatisch. Misschien overdrijf ik. Misschien zit ik te lang op dat houten bankje in Kaolack met mijn boekentas vol besparingen. Maar wanneer ik hoor dat Vlaanderen en België snoeien in internationale samenwerking, kan ik de ironie niet laten: wij schrapten wat licht weegt, en intussen dragen anderen – Chinezen, Turken, Golfstaten – het zware gewicht van de toekomst.

De vraag is of we het ons kunnen veroorloven om daar lichtzinnig over te doen.

Halewijn Timmerman woont en werkt sinds twaalf jaar in Senegal, waarvan acht jaar actief als boer in de informele economie – onder meer met het transport van varkens van Senegal naar Guinee-Bissau. Sinds kort is hij projectmanager bij Enabel, waar hij zich toelegt op vraagstukken rond de private sector, voedselzekerheid en klimaatverandering. Hij schrijft dit opiniestuk in eigen naam.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Expertise