Paul Verschueren ziet voldoende redenen om het systeem van de flexi-job voor pensioengerechtigden uit te breiden naar alle sectoren. Hij reageert op de bedenkingen die Mieke Vogels in een opiniestuk formuleerde bij dat systeem.
Over de flexi-job is al heel wat inkt gevloeid. Er worden gemakkelijk politieke standpunten ingenomen omtrent het systeem, terwijl het wetenschappelijk onderzoek nog geen éénduidig antwoord heeft kunnen geven op de vraag: “wat is nu de impact van flexi-jobs op onze sociale zekerheid?”
Het is immers moeilijk om wetenschappelijk onderzoek te voeren naar de arbeidsmarkt/aanwervingsbeleid zonder de mogelijkheid tot een counterfactual – “wat zou de evolutie zijn in deze sector zonder de mogelijkheid tot flexi-jobs?”
Ik ga echter graag iets dieper in op de bestaande wetenschappelijke literatuur. Kort door de bocht zijn er twee invalshoeken om te bekijken of een uitbreiding van het systeem wenselijk of onwenselijk is: De eerste is vertrekkend vanuit het individu, de tweede is kijkend naar de evolutie van aanwervingen op het niveau van een sector.
Vanuit het individu
Wie gepensioneerd is, mag vandaag op geen enkele wijze iets bijverdienen, zonder hun pensioenrechten uit te stellen of op te geven. Mede door de stijgende levenskwaliteit en levensduurte, zijn veel mensen echter wel nog fit en geïnteresseerd om actief te blijven op de arbeidsmarkt. In tegenstelling tot mensen in de actieve bevolking, mogen gepensioneerden via het systeem van de flexi-job actief blijven in ‘hun eigen’ sector. Zo zou een leerkracht nog aan de slag kunnen blijven, in plaats van verplicht op pensioen te gaan. Het enige andere alternatief is tot op heden: in het zwart aan de slag blijven.
De verdubbeling van het aantal gepensioneerde flexi-jobmedewerkers ten gevolge van de uitbreiding naar nieuwe sectoren, is voor ons een teken dat steeds meer mensen op pensioengerechtigde leeftijd daar ook vragende partij naar zijn. Deze 65-plussers kunnen via het systeem van de flexi-job actief blijven – om een zinvolle dagindeling te behouden, sociale connecties te behouden of actief bij te blijven dragen in een functie die zij kennen, waar zij waardevol zijn en die zij als zinvol ervaren.
Bovendien is dit ook goed voor de staatskas, gezien er bovenop het loon van een flexi-jobwerknemer wel nog een patronale bijdrage van 28% gevraagd wordt voor de sociale zekerheid. Zij dragen dus bij. Een gepensioneerde die niet mag werken, maar het wel wil, is een individueel verlies, een maatschappelijk verlies, een economisch verlies, en daarmee ook een verlies voor de sociale zekerheid.
De evolutie van aanwervingen
Vervolgens is het zinvol om te bekijken welke impact het statuut heeft op jobcreatie. Wat is de aard van nieuwe tewerkstelling in sectoren met de mogelijkheid tot flexi-jobs? Het is moeilijk om een correcte studie uit te voeren, gezien een identieke controlegroep per definitie niet bestaat.
Het IRES komt in 2019 met een eerste aanzet voor de ontwikkeling van een methodiek die toelaat om de evolutie van aanwervingen te vergelijken met andere sectoren zonder het flexi-statuut, om tot de conclusie te komen dat er in 2019 in de horecasector een verdringingseffect was van -0,0009% aan reguliere jobs. Oftewel: als er in 2019 6.828 flexi-jobs in de horecasector ontstaan waren, zou dat tot het verlies van 126 deeltijdse banen hebben geleid. Deze eerste conclusies geven ons weinig reden om te spreken van jobverdringing. Daarbovenop zorgt de patronale bijdrage dat deze cijfers netto een zeer gunstig resultaat voor de federale schatkist veroorzaken.
Het Rekenhof is in datzelfde jaar genuanceerder over de impact van de maatregelen in de horecasector: zij waarschuwen dat net iets meer dan 1 op 3 flexi-jobs een verschuiving van arbeid hebben betekend, maar koppelen daar wel aan dat het totale arbeidsvolume aan vaste tewerkstelling is gestegen. Anders gezegd: sommige vaste jobs zijn verloren gegaan aan flexibele arbeidsstatuten, maar er zijn meer vaste jobs in totaal bijgekomen. In hoeverre die groei te danken is aan het flexi-statuut, is moeilijk om met zekerheid te bepalen.
Een studie van het HIVA (KU Leuven) trachtte vervolgens iets meer in de diepte naar de evolutie van aanwervingen te kijken. Meer bepaald hebben zij voor de periode van 2015 tot en met 2022 gekeken naar het aandeel dat elk arbeidsstatuut uitmaakt binnen nieuwe aanwervingen, om zo te bekijken welke invloed het flexi-systeem heeft gehad op het aanwervingsbeleid van werkgevers. Daaruit bleek dan weer dat het aandeel vaste voltijdse aanwervingen van 31% is geëvolueerd naar 33%, terwijl het flexi-statuut een stevige opgang maakt in de sector (van 9% naar 28% in diezelfde periode). Hiermee bevestigen zij in grote mate de kanttekening van het Rekenhof: de vaste, voltijdse betrekking is een sterker aanwervingskanaal geworden – samen met de gigantische populariteitsgroei van het flexi-statuut.
Conclusie?
De vraag naar het verdringings- of verschuivingseffect van arbeid is een legitieme vraag die meer onderzoek vereist, en waar alle onderzoekers van bovengenoemde studies terecht bekommernissen om uiten. Tegelijkertijd is de politieke stellingname dat het systeem onze sociale zekerheid uitholt tot op vandaag een stelling die weinig wetenschappelijke ondersteuning krijgt.
Integendeel zelfs, de patronale bijdrage van 28% lijkt, dankzij de hoge absolute aantallen aan flexi-jobbers, gecombineerd met een groei-effect van de vaste tewerkstelling, net een netto-positief resultaat te hebben op de sociale zekerheid.
Op basis van bovenstaande zien wij vandaag dan ook voldoende reden om het systeem van de flexi-job voor pensioengerechtigden uit te breiden naar alle sectoren. Daarmee hoeven we ook geen rekening te houden met een verschuiving van arbeid op het individuele niveau: een pensioengerechtigde kan niet verschuiven van een zwaarder naar een minder zwaar belast statuut. In het kader van de huidige krapte op de arbeidsmarkt, lijkt het ons niet meer dan logisch dat we elk arbeidspotentieel dan ook alle ruimte en vrijheid geven om deel te nemen aan die arbeidsmarkt. Er is immers niets verderfelijk aan bijdragen aan onze sociale zekerheid.
Paul Verschueren is Director Economic Affairs bij Federgon, de federatie van HR-dienstverleners.