Vrije Tribune

‘Pensioen met punten wordt doorgevoerd in naam van jongere generaties, terwijl zij de rekening betalen’

Vrije Tribune Hier geven we een forum aan organisaties, columnisten en gastbloggers

‘Wij vrezen dat deze regering het puntensysteem zal gebruiken om jongeren steeds langer te doen werken voor minder pensioen’, schrijven tien academici van verschillende universiteiten uit het Noorden en het Zuiden van het land.

Een kat vindt haar jongen niet meer terug tussen de verschillende organen die vandaag uitspraken doen over onze pensioenen. Er is de Studiecommissie voor de Vergrijzing, er is de Academische Pensioenraad en haar meer bekende voorloper: de Commissie Pensioenhervorming.

Met de stijgende pensioenkosten van de vergrijzing in het vooruitzicht richtte de regering-Verhofstadt in 2001 de Studiecommissie voor de Vergrijzing op. Deze Commissie werd belast met het opstellen van een jaarlijks verslag over de budgettaire gevolgen van de vergrijzing. In haar rapport van juli 2014 – voorafgaand aan de maatregelen van de huidige regering – voorzag ze een stijging van de pensioenuitgaven van 10,6% van het bbp toen naar 14,9% in 2040, en vervolgens een lichte daling tot 2060. In verschillende Europese landen ligt het percentage van het bbp voor de pensioenen vandaag al hoger dan 14%. In dat licht leken de prognoses van de Studiecommissie voor de Vergrijzing jaar na jaar te bevestigen dat onze pensioenen betaalbaar zijn en blijven.

Het puntenpensioen werd ontwikkeld door de Commissie Pensioenhervorming en wordt vandaag gepromoot door de Academische Pensioenraad. De beide organen zijn in het leven geroepen door de minister van Pensioenen, respectievelijk van Open VLD en MR. Hun expliciete opdracht was en is: een pensioenhervorming op stapel zetten die de budgettaire kost van de pensioenen in de toekomst afremt.

In tegenstelling tot de Studiecommissie voor de Vergrijzing werd de Commissie Pensioenhervorming volgens ons opgesloten in haar opdracht om het pensioensysteem op zichzelf in een houdbaar evenwicht te brengen ‘zonder stelselmatige verhoging van de bijdragen op de arbeidsinkomens van de actieven’. De Commissie Pensioenhervorming reduceerde de pensioenproblematiek daardoor tot een evenwichtsoefening tussen actieven en gepensioneerden: het intergenerationeel evenwicht. In naam van de toekomstige generaties heeft de Commissie een pensioensysteem ontworpen dat de grondslag legt voor sterke beperkingen van de pensioenen. En dat zal nu net zijn volle uitwerking hebben voor… die toekomstige generaties. ‘Solidariteit’ heeft de Commissie in haar rapport niet verder uitgewerkt. Een mechanisme van financiering door de invoering van een belasting op de hoogste vermogens bijvoorbeeld werd zijdelings vermeld, maar niet verder uitgewerkt. ‘Dat ligt buiten de opdracht van de Commissie Pensioenhervorming’, aldus het eindverslag.

De Commissie Pensioenhervorming introduceerde wel ‘aanpassingsmechanismen’ in functie van ‘economische en demografische ontwikkelingen’ die erover moeten waken dat het pensioensysteem ‘financieel houdbaar’ blijft. Bij voorkeur moeten ‘deze aanpassingen automatisch gebeuren: dan weet elke burger op voorhand dat de verwachtingen met betrekking tot de loopbaan zullen evolueren, en volgens welke parameters deze zullen evolueren’. Om vorm te geven aan die aanpassingsmechanismen heeft de Commissie Pensioenhervorming het puntensysteem voorgesteld.

Automatische aanpassingsmechanismen

Een pensioen berekenen in punten of in euro’s zou technisch exact op hetzelfde kunnen neerkomen. Een punt is een rekeneenheid zoals een euro. Maar de controverse ontstaat omdat de wisselkoers tussen punten en euro’s kan variëren.

Doorgaans wordt dat puntensysteem nogal rooskleurig voorgesteld met een standaardpunt per gewerkt jaar: je krijgt 1 punt per jaar en je moet 45 punten verzamelen. In principe moet je dus 45 jaar werken voor 45 punten. Onvermeld blijft dat de overgrote meerderheid van de werknemers nooit 45 punten zal halen, ook niet na een volledige loopbaan. Hoeveel punten je verdient, hangt immers af van je loon in verhouding tot het gemiddelde loon van alle werknemers in een gegeven jaar. Is het gemiddelde bruto jaarloon bijvoorbeeld 45.000 euro (ongeveer het huidige gemiddelde in België) en je eigen loon 20.000 euro, dan verdien je voor dat jaar 20/45sten van een punt of 0,44 punt. Het mediaanloon ligt echter aanzienlijk lager dan het gemiddelde loon. Zelfs met een volledige loopbaan zou meer dan de helft van alle werknemers jaarlijks minder dan een punt verdienen. Ook deeltijdse arbeid zorgt ervoor dat fracties van een punt verloren gaan.

De omzetting van punten in euro’s gebeurt op het moment van pensionering. Hier wordt eerst nog een correctie ingevoerd in functie van de leeftijd waarop het pensioen wordt aangevraagd. Die leeftijd wordt afgetoetst aan wat de Commissie Pensioenhervorming definieert als een ‘normale leeftijd’. Een onvolledige loopbaan en/of een vroegtijdige pensionering zorgen dus voor een neerwaartse correctie. Maar die ‘normale leeftijd’ kan variëren in functie van de evolutie van de levensverwachting. De waarde van een punt ten slotte wordt jaar na jaar bepaald en daarbij geldt dat economische of demografische veranderingen die waarde kunnen beïnvloeden.

Het voorstel van de Commissie Pensioenhervorming bevat aan de ene kant een heel precieze boekhouding van de punten die men kan verwerven doorheen het beroepsleven, om dan uiteindelijk de onzekerheid in te bouwen over de wisselkoers van die punten. Volgens de logica van de Commissie Pensioenhervorming weet iemand slechts net voor zijn of haar pensionering wat de waarde van een punt is. De onzekerheid speelt natuurlijk volop waar het de economische componenten betreft. Het puntensysteem maakt bijvoorbeeld de weg vrij om in geval van een economische crisis, zoals de bankencrisis, prompt het pensioen te eroderen van wie het ongeluk hebben in het zog van de crisis op pensioen te gaan.

Pensioen met punten wordt doorgevoerd in naam van jongere generaties, terwijl zij de rekening betalen.

De automatische aanpassingen die de Commissie Pensioenhervorming wenst in te voeren, zijn al even problematisch. Dat is evident het geval wanneer de evolutie van de demografie als parameter geldt. De prognoses van het Planbureau gaan ervan uit dat de levensverwachting van vrouwen tegen 2060 ongeveer 5 jaar hoger zal liggen dan in 2016 en voor mannen zou de toename zelfs 7 jaar kunnen bedragen (Planbureau, 2017). De voorgestelde ‘automatische aanpassingen’ betekenen in die context een automatische aantasting van de pensioenen. De Commissie Pensioenhervorming stelt voor zowel de referentieloopbaan als de wettelijke pensioenleeftijd te koppelen aan de levensverwachting.

In landen die zo’n puntensysteem hebben ingevoerd, kan men nu reeds de effecten van dergelijke ‘automatismen’ evalueren. In Duitsland voerde de roodgroene coalitie van kanselier Schröder in 2002 het puntensysteem in. Vijftien jaar later stellen we vast dat deze hervorming is uitgedraaid op een aanzienlijke daling van de pensioenen, al is de gemiddelde pensioenleeftijd gestegen.

Pensioen op 72 jaar?

De Commissie Pensioenhervorming is voorzichtig. Sprekend over de koppeling aan de levensverwachting voegt ze eraan toe: “in zekere mate”. Maar in het verloop van haar eindrapport gaat die nuance grotendeels verloren. In de voorgestelde logica van een volledige koppeling van de referentieloopbaan aan de levensverwachting zou tegen 2060 de normale leeftijd van pensionering tot boven 72 jaar stijgen. Een toekomst die is weggelegd voor al wie na 1985 geboren is.

De Commissie Pensioenhervorming houdt vol dat ze de onzekerheid wil wegnemen. Iedereen kan zijn puntenrekening voortaan opvragen, luidt het. In werkelijkheid is de zekerheid die ze inbouwt een traject van dalende pensioenen en/of hogere pensioenleeftijd, gekoppeld aan de onzekerheid van de economische conjunctuur.

Die uitkomst geeft aan hoe problematisch het uitgangspunt van de Commissie Pensioenhervorming is, dat de tegenstelling tussen actieven en gepensioneerden centraal stelt, los van de economische en maatschappelijke context, en reële tegenstellingen onbesproken laat. Het hele rapport is een elegante uitwerking van een technocratisch model waarin herverdeling ingeruild wordt voor een fantoomconflict tussen generaties.

Er gaapt een kloof tussen discours en realiteit. De pensioenhervorming wordt doorgevoerd in naam van de jongere generaties, terwijl zij net de rekening betalen. Europese simulaties tonen aan dat de toekomstige pensioenen in België – eerste en tweede pijler samen – zullen dalen. Op die manier wordt de jongere generatie steeds meer afhankelijk van private verzekeringen. Dat is uitermate onrechtvaardig. De jonge werknemers dragen immers een “dubbele last”: ze moeten bijdragen voor de huidige pensioenen, terwijl ze best ook zelf een extra pensioen bijeen sparen. Het is net die generatie die langer zal werken voor minder pensioen.

De alternatieven

De Commissie Pensioenhervorming heeft zich door haar opdrachtbepaling laten opsluiten in een logica met foute aannames die elke alternatieve denkpiste vooraf uitsloot. Dat is pijnlijk gegeven de unanimiteit over de nefaste gevolgen van groeiende inkomensongelijkheid voor economie en samenleving en gegeven de noodzaak opnieuw te gaan nadenken over een sterkere progressiviteit in de belastingschalen (IMF, 2017). Vandaag gaat meer dan 80% van de economische groei wereldwijd naar de rijkste 1% van de bevolking. Maar die groei moeten we kunnen gebruiken om armoede te bannen en stelsels van sociale zekerheid te bestendigen en uit te breiden.

In ons land, waar een vermogenskadaster nog altijd ontbreekt, zou een efficiënte bestrijding van belastingfraude de sociale zekerheid een stevige duw in de rug kunnen geven. De wens die de Commissie Pensioenhervorming uitdrukt voor een bijkomende financiering voor de pensioenen, bijvoorbeeld op basis van vermogen, wordt nergens in haar rapport als denkpiste uitgewerkt. In een voorzichtige raming stelt Paul De Grauwe dat een progressieve vermogensbelasting die slechts zou ingaan voor het aandeel van het vermogen boven de 1 miljoen euro, op basis van de geschatte vermogens in 2014, jaarlijks ongeveer 11 miljard euro zou opbrengen. Dat is bijna 3% van het bnp, het bedrag dat we volgens de Studiecommissie voor de Vergrijzing net nodig hebben voor de pensioenen.

Ondanks de goede principes en intenties in de aanhef van het rapport is de voorgestelde hervorming van de Commissie Pensioenhervorming daarentegen in essentie een besparingsoperatie: een open doel voor de regering-Michel om de pensioenleeftijd te verhogen en de pensioenen te verlagen. Alle generaties zullen in de klappen delen, maar hoe jonger hoe harder de klappen zullen vallen. Vrouwen en relatief laag opgeleiden zullen extra hard getroffen worden. In een economische context met meer deeltijdse en precaire jobs en met toenemende loonspanning, zullen de pensioenen de neerwaartse spiraal volgen. Voor de meeste werknemers zal deze hervorming onvermijdelijk retroactief worden toegepast. Gaat het systeem in vanaf 2025, zoals minister Daniel Bacquelaine voorstelt, dan zijn de punten al toegekend of verloren voor iedereen die geboren is na 1959.

Deze opinie is ondertekend door:

Patrick Deboosere, demograaf VUB

Mateo Alaluf, socioloog ULB

Kim De Witte, jurist KU Leuven, pensioenspecialist PVDA en auteur ‘De Grote Pensioenroof’

Esteban Martinez, arbeidssocioloog ULB

Christophe Vanroelen, medische sociologie VUB

Maxime Stroobant, sociale grondrechten VUB

Marc Zune, arbeidssocioloog UCL

Olivier Pintelon, politicoloog, kernlid van de progressieve denktank Minerva

David Jamar, anthropoloog UMons

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content