Op zoek naar het mysterie: overal te lande sterven drogisten uit

Josette Amand in haar drogisterij. Alsof je binnenloert in een andere tijd - één die ook niet deugde, maar waarin ze wel stijl hadden. © Saskia Vanderstichele

Overal in het land sterven drogisten uit, maar in Sint-Niklaas is er nog één. Al is dat meer een spookwinkel: de etalage is er nog, maar de winkel is al jaren dicht. Onze reporter vroeg zich af waarom en stootte op een verhaal over eeuwige liefde en een juffrouw van zevenennegentig.

Elke keer als ik in Sint-Niklaas spijbel, maak ik een omweg langs de Ankerstraat. Aan de kruising met de Zamanstraat is er een drogist met een dieprode muur. De winkel valt op – niemand schildert vandaag zijn gevel nog in dat soort rood. ‘DE WALVIS Firma AMAND’ staat erop. En ook: ‘Drogerijen Scheikundige Produkten. Tel. 760.209. ‘

Het is een wondermooie vitrine. Er ligt nog een doos vooroorlogse Waswit (‘Maakt uw was sneeuwwit’), Volcide (‘Lok en dood mieren’) en eau de cologne met het nummer 4711. Ze hebben zelfs een portie paraffine om confituurpotten af te sluiten.

Het is alsof je binnenloert in een andere tijd – één die ook voor geen meter deugde, maar waarin ze wel stijl hadden. Toch is het ook een beetje een spookwinkel. Hij is voorgoed gesloten, lijkt wel bevroren in de tijd. Ooit heb ik er licht zien branden, maar dat is zeker tien jaar geleden.

Ik draai dan zeven zes nul twee nul negen, maar hoor geen mensenstem aan de andere kant van de lijn. Alleen stilte.

Op mijn slentertochten door het land ben ik nog eens langs zo’n gesloten vitrine gewandeld, in de Graaf van Vlaanderenstraat in Molenbeek. Hoewel die papeterie ook al eeuwen dicht was, lagen er in de etalage nog altijd inktpotten en pennen. En een dikke laag stof op de prijskaartjes in Belgische frank en het bord ‘ Consultez-nous‘.

Leo De Clercq in zijn drankenwinkel 'Ik ben een starter van negentig.'
Leo De Clercq in zijn drankenwinkel ‘Ik ben een starter van negentig.’© Saskia Vanderstichele

Later hoorde ik zeggen dat de papierwinkel een statement was van de eigenaars, om te tonen dat er in het gekleurde Molenbeek ook een winkel was uit het blanke Meulebeik. Een restant uit de tijd dat RWDM kampioen speelde en ze daar nog ‘ Le RWD de Molenbeek, voilà notre équipe la plus dynamique‘ zongen.

De etalage is sinds begin dit jaar leeg, het verhaal weg. Alleen al daarom wilde ik de story van die bevroren walvis in Sint-Niklaas nu optekenen, voor een projectontwikkelaar ook daar de grote spons, de kartonnen rat en de plastic kakkerlak uit de vitrine haalt.

Op een maandagmiddag zit ik in een rusthuis tegenover Josette Amand, de eigenares van De Walvis. 97 is ze. Ze ligt in bed. Haar knieën werken niet meer, maar voor de rest is ze la plus dynamique. Niet alleen haar mooie blauwe ogen en haar aanstekelijke Sint-Niklase tongval zijn intact, ook haar herinneringen. Uren vertelt ze over haar eeuw, de waanzinnige eeuw van De Walvis.

Ze was nog maar een verliefde flikkering in de ogen van haar ouders toen die in 1919 de winkel openden. Haar vader Eugène was eigenlijk een apotheker, maar in die dagen waren er veel mensen die pillen verkochten.

Drogist leek toen de job met toekomst. Meneer Amand kocht voor 15.000 frank een oude muziekwinkel in de Ankerstraat, schilderde de gevel dieprood en zette er ‘De Walvisch’ op. Exotische dierennamen waren hip in 1919 en een walvis leek een goede keuze, want hij zou ook levertraan verkopen.

Op de openingsdag stonden ze tot buiten aan te schuiven. Op het einde van de dag was zijn voorraad zeep op – dat hadden ze nog niet gezien in Sint-Niklaas. Net zoals de tandpasta die hij maakte. En het spuitwater en toiletpapier dat hij invoerde. Wanneer hij roze toiletpapier had, vroegen de mensen of er ook blauw was, ‘want dat paste beter bij hun interieur’.

Zo maakte De Walvis naam, met primeurs. Uit alle windstreken kwamen ze naar de winkel. In de jaren twintig hadden weinig Belgen een telefoon, maar meneer Amand wel. Hij stond derde in het telefoonboek van België: ‘Amand E., Ankerstraat 25, St.-Nikolaas (Waes). Tel: 209. ‘

In de euforie van die begindagen werd Josette geboren, op 13 januari 1922, in de slaapkamer van haar ouders. Later leerde ze van de trap afdalen. Ze werd groot tussen de klanten, de dienstmeiden en de knechten van de winkel.

In 1927 liet meneer Amand een donkere kamer bouwen, de eerste van Sint-Niklaas. Het werd een groot succes. De Amands ontwikkelden wel 1000 foto’s per dag, al begreep niet iedereen wat een foto juist was. Nooit zal Josette die ene madame vergeten die protesteerde omdat haar foto ‘niet correct’ was. Haar zoon had bokshandschoenen gedragen toen ze hem fotografeerde, hield ze vol.

Op de openingsdag stonden ze tot buiten aan te schuiven. Op het einde van de dag was zijn voorraad zeep op – dat hadden ze nog niet gezien in Sint-Niklaas.

Ook Josette zat vaak in de donkere kamer, net als haar broer. Maar hij drukte alle gezichten te donker af, zegt ze. Het leken wel zwarten. Tot hij op de kermis van Sint-Niklaas eens een echte zwarte zag. Toen ging hij heel hard lopen, want ‘zo iemand hadden wij nog nooit in het echt gezien’. Maar alles wende.

Hun vader was ook een man van de wereld. Als een van de eersten in Sint-Niklaas had hij een radio. In de winkel liet hij een luidspreker plaatsen, zodat de klanten konden meeluisteren. Josette herinnert zich nog altijd dat een stem zei dat koning Albert van de rots was gevallen in Marche-les-Dames. En een paar jaar later: dat de Duitsers binnengevallen waren.

Veel van haar leeftijdgenoten moesten in Duitsland gaan werken, maar meneer Amand schreef zijn dochter in als werknemer in de winkel. Terwijl er buiten bommen vielen, bleef zij in de donkere kamer filmrolletjes ontwikkelen. Niet alleen die van Sint-Niklazenaars, ook die van Duitse soldaten. De winkel bleef de hele oorlog lang open. Eten kregen ze van de boeren, in ruil voor producten uit de drogisterij. Zo overleefde De Walvis.

Bij de bevrijding stonden de klanten weer aan te schuiven bij Amand. Om kleurverf van La Belgica te kopen: nr. 112 rood, nr. 140 geel en nr. 170 zwart. Geld voor een vlag hadden ze niet, dus schilderden ze hun witte lakens tricolore.

Toen de laatste klant vertrokken was, zei meneer Amand tegen zijn dochter: ‘Vind jij ook dat mama zo vergeetachtig is, de laatste tijd?’

Een jaar na de oorlog stierf meneer Amand aan een hartaderbreuk. ’s Morgens had hij nog de winkel geopend en tegen de meid gezegd: ‘Ik voel dat ik vandaag ga sterven.’ Vijftien jaar later, op 17 juni 1961, stierf ook zijn intussen demente vrouw.

Die dag werd Josette ‘juffrouw Amand’. Aan het decor van de winkel veranderde ze niets. Ze gruwde van modes en moderne etalages, wilde niet dat mensen vanaf de straat in de winkel konden kijken. Juffrouw Amand hield van privacy en haar klanten ook. Dat wist ze, want ze kende hen als geen ander.

Ze had hen als kind gezien in de donkere kamer. Ze had de foto’s van hun eerste liefdes uit het water van het fixeerbad gehaald en aan de draad gehangen om te drogen. Ze wist wie vlooien had gehad en wie luizen. En wie er haar winkel binnengekomen was met een insect in een doorschijnend doosje. Zoals die slager uit Dendermonde, die twee griezelige wormen in zijn vlees gevonden had.

Er waren ook klanten die voor haar raam bleven treuzelen tot er niemand meer binnen was. Ze stapten binnen en wezen naar de lade ‘PUTZ POMMADE’. ‘Maar het is niet voor mij’, voegden ze er snel aan toe. Juffrouw Amand grijnsde dan, klom op haar ladder en haalde een condoom uit die lade.

Zelf had ze geen tijd voor een man. Ze bleef eeuwig een juffrouw. Haar grote liefde was de winkel, die ze op haar vijfentachtigste met veel tegenzin moest verlaten. ‘Nu al?’ vroeg een klant. Maar het ging niet meer, zegt ze. Ze zakte door haar knieën.

Toch blijft ze zelfs in haar late dagen haar grote liefde trouw. Ze wil alleen maar wonen in dit rusthuis achter de hoek, omdat ze zo dicht bij haar winkel kan zijn.

Heel soms komt er ook wel eens een oude klant op bezoek, om raad te vragen. Juffrouw Amand informeert dan altijd eerst of ‘de winkel er een beetje treffelijk bij ligt’ en geeft dan advies. Maar op haar zevenennegentigste weet ze maar al te goed dat er niet voor elke kwaal een scheikundig product bestaat. Af en toe leest ze in de krant het overlijdensbericht van een klant.

De Walvis in de Ankerstraat Toen juffrouw Amand stopte, op haar vijfentachtigste, vroeg een klant: 'Nu al?'
De Walvis in de Ankerstraat Toen juffrouw Amand stopte, op haar vijfentachtigste, vroeg een klant: ‘Nu al?’© Saskia Vanderstichele

Ik wandel het rusthuis uit. De hoek om, terug naar De Walvis. In de weerspiegeling van de etalage zie ik een andere oude winkel. Ik draai me om, steek de straat over en stap binnen in de drankzaak van Leo De Clercq. Een andere oud-strijder van de Ankerstraat. Al sinds 1 april 1954 baat hij deze winkel uit en aan capituleren denkt hij niet. Zijn zaak is nog ouder dan De Walvis. In zijn etalage staan flessen die zijn gebotteld door zijn grootvader (1880-1920), zijn vader en oom (1920-1954) en ook een paar door hemzelf (1954-…).

‘En toch ben ik nooit dronken geweest’, zegt hij. Hij nam altijd maar een slok, om te proeven.

Hij heeft ze wel gezien, de zware alcoholisten die ’s morgens vroeg al aan zijn deur aan het trekken waren. Hij maakte open en raadde hun een klein zakflesje J&B of Elixir d’Anvers aan, want drinken deden ze toch. Maar zijn beste klanten waren ze niet. Dat waren de mensen die spaarzaam van zijn alcohol nipten en hem achteraf kwamen bedanken omdat ze zo genoten hadden. Want, het moge weleens gezegd worden in deze politiek correcte tijden, alcohol kan ook gewoon ongelofelijk lekker zijn.

Juffrouw Amand is altijd een goede buurvrouw geweest, zegt hij. In zijn wonderjaren liet hij zijn foto’s bij haar afdrukken. En wanneer hij later met vakantie was, paste zij op zijn winkel.

Ze deelden nog iets: allebei hadden ze een hekel aan modes. Voor de oorlog dronken mensen meestal cognac, vertelt Leo. Tijdens de bevrijding vroegen de Engelse soldaten naar whisky en de Belgen wilden dat dan ook. Later was er nog de tijd van de porto en de Martini, en nu wil iedereen weer cava.

‘Dat heb ik niet’, zegt Leo dan. ‘Je moet prosecco drinken, dat is beter.’

Hij verkoopt ook geen Spaanse schuimwijnen, maar Italiaanse. Omdat die gemaakt zijn van druiven die gerijpt zijn op de zuidelijke flanken van de Dolomieten. Daar waar de zon zo hevig schijnt en het ’s nachts zo afkoelt. Heel warm en heel koud, dat is volgens Leo het beste recept voor goede wijn. Het beste middel tegen middelmatigheid, ook.

Leo kan het weten, want dankzij de alcohol heeft hij een stuk van Europa gezien. In de jaren vijftig en zestig nodigden producenten hem overal in Frankrijk of Italië uit. Na de oliecrisis in 1973 was het geld op. Maar Leo bleef reizen, vooral dan door zijn andere passie: de filatelie. Het was begonnen met een postkaart van zijn straat uit de jaren twintig waar zijn moeder op staat. Daarna bleef hij verzamelen, tot hij een meester in postzegelgeschiedenis werd.

Dat deed de ronde. Overal in de wereld vroegen ze Leo om te jureren op filateliewedstrijden, als een soort internationale postzegelscheidsrechter. Hij trok naar Singapore, naar Seoel, naar San Francisco, tot zelfs achter het IJzeren Gordijn. ‘Pa, het lijkt alsof je de wereld in kaart wilt brengen’, zeiden zijn kinderen.

Over een paar weken is hij uitgenodigd in Monaco, als ‘dank voor bewezen diensten aan de filatelie’. Hij heeft twee tickets. Maar Huguette, zijn vaste reisgezel en grote liefde, gaat niet mee.

Ze leerden elkaar lang geleden kennen op de avondschool in Sint-Niklaas. Het duurde twee jaar voor de vonk oversloeg. Daarna waren ze zeventig jaar officieel ‘het gelukkigste koppel van de wereld’. Tot haar hersenen zeven jaar geleden begonnen te haperen. Leo en Huguette gingen naar de dokter. ‘Schrijf eens iets op papier’, zei die. Huguette nam een pen en schreef: ‘Ik doe mijn best.’

Voor het eerste sinds 1 april 1954 sloot de winkel tussen de middag twee uur in plaats van één uur. Dan ging Leo naar de zorginstelling, om bij haar te zijn. Daarna deed hij de winkel weer open en ’s avonds keerde hij terug, tot ze in slaap viel.

Op zoek naar het mysterie: overal te lande sterven drogisten uit
© Saskia Vanderstichele

Ze zeggen altijd dat demente mensen niets beseffen, maar dat gelooft Leo niet. Ook in stilte begrepen Huguette en hij elkaar. Begin dit jaar zag hij een traan over haar wang rollen. Terwijl hij ze opdroogde, vroeg hij: ‘Wat gebeurt er nu?’

Ze hadden zo veel gereisd, zo veel meegemaakt. Maar één ding niet: ze hadden nooit gehuild. In die zeventig jaar was er geen traan gevloeid, daar deden ze niet aan mee.

‘Ze huilde omdat ze me achter moest laten’, zegt Leo. Op een warme julidag deze zomer stierf zijn grote liefde.

Leo is nu bezig met zijn memoires. Elk kaartje, elke mail print hij uit en houdt hij bij in grote opbergmappen. Laatst was hij op bezoek bij de weduwe van een goede vriend van de filatelie in Menen. Hij vroeg haar of ze toevallig geen prentkaarten van hem had bijgehouden. Ze deed de kast open en er zaten twintig kaarten van Leo in.

Zoals elke filatelist keek hij eerst naar de datums van de poststempels, want die vertellen iets over het leven van een postzegel. ‘31.10.1985 ROME’, ‘18.7.1993 NORDKAPP’, ‘27.7.1989 SKOPELOS’.

En dan las hij wat hij op die kaarten geschreven had: ‘We zien eruit als de eerste Belgische postzegel. Leo & Huguette.’ Bruin. Filatelistenhumor. Maar er stond ook een stuk van hun leven op. Lange zinnen over die ene wilde nacht in Trastevere, hun boottocht op de Mekong en die lange slentertocht door de straten van Istanbul. Dagen met Huguette die hij al lang vergeten was, want je schrijft natuurlijk nooit een kaart aan jezelf.

Leo reed naar huis met zijn kaarten.

Een paar weken later schrok hij wakker. Het was nog donker buiten. Leo ging naar beneden, wandelde door zijn winkel met al die flessen. Hij nam een glas water en schreef deze keer een kaart naar zichzelf: ‘Deze nacht, 12 september 2019, om 4 uur, droomde ik dat mijn geliefde vrouw Huguette mij kwam wekken. Ze raakte heel zacht met haar rechterhand mijn schouder en zei: “Sjoeke.” Ik hoorde haar stem zo duidelijk. Ik keek naar haar, maar ze was er niet. Of toch niet zichtbaar. Maar ik geloof dat ze er wel was.’

Hij kopieerde de tekst en deelt die nu aan iedereen uit. Onlangs aan iemand in Melsele, die hij wilde bedanken omdat ze op de begrafenis was van Huguette. Nadat hij een kopie van zijn droom uit zijn portefeuille had gehaald, viel zijn oog op haar fonograaf. Een oude Edison uit de jaren stillekes. Zo’n toestel waarop geen lp’s passen, maar alleen wasrollen.

De gastvrouw had er nog één. Op de ene kant stond: ‘ Edison: Echo All Over the World.’ Op de andere kant las Leo tot zijn verbijstering het adres van zijn buurman, de voorganger van De Walvis: ‘ Fl. Sax. Ankerstraat 25 (recht tegenover de Zamanstraat), St. Nikolaas (Waes). ‘

Leo riep nog iets over het toeval. Hoe straf het was dat hij twintig kilometer van huis zo’n wasrol van zijn buurman moest vinden. Toen zag hij de titel van de song, op de bovenkant van het ronde doosje: Let’s be lively.

Het lied staat nu bij hem op endless repeat, ook al draait de wereld soms door. Ter ere van het leven wilde Leo zijn drankwinkel openhouden. Vroeger stond die op naam van zijn vrouw. Honderden euro’s moest hij dokken om zijn zaak, die hij al zeventig jaar heeft, op zijn naam te laten zetten. ‘Ik ben nu officieel een starter van negentig jaar’, zegt hij. Hij vraagt zich af of hij aan de burgemeester geen starterssubsidie zou vragen.

Een week later. Ik wandel met juffrouw Amand van het rusthuis naar haar winkel. Vanuit haar rolstoel kijkt ze naar de Ankerstraat, die zo sterk veranderd is. In veel winkels van weleer zijn nu appartementen, waar moslims wonen die geen alcohol drinken. Maar Leo is er nog. En het mooie meisje met de krullen van kapper De Ruytte ook.

Ze steekt haar hand op en neemt een sleutel uit haar jas. We gaan binnen in haar winkel, die ooit ook de wereld was van zovele anderen. Toen drogisten nog in de mode waren.

Ze wijst naar de rozenparfum die haar vader gemaakt heeft en vertelt dat mensen vroeger met een flesje de winkel binnenkwamen. Ze kochten per druppel.

Ook de andere lades zijn nog vol. Ik trek er een paar open. In de lade ‘SOUF. LAVE’ zit een witte stof. Zwavel, zegt juffrouw Amand. Daar maakten de kwajongens van weleer bommetjes mee. ‘Pang-pang-pang’, fluistert ze. Ze lette wel op voor ze dat verkocht.

Alleen de lade ‘PUTZ POMMADE’ is leeg. Er zit nog een omhulsel in van Thinex, een vooroorlogs merk van condooms. ‘Latex rubber, getest op onze machines’, staat erop.

Tussen al die groene lades en producten liet juffrouw Amand ook haar droom achter. Ze zou graag hebben dat iemand het licht weer aansteekt in De Walvis. Op een drogist hoopt ze niet meer, dat is geen beroep met toekomst. Maar gewoon iemand die even verliefd is op dat huis en haar scheikundige producten als zij een eeuw lang geweest is. Iemand die de gevel weer dieprood schildert en voor de rest alles laat zoals het was.

Let’s be lively.

PS Wie interesse heeft om de beschermde winkel en de producten van juffrouw Amand over te nemen in hun oorspronkelijke staat, mailt naar katherine.ennekens@telenet.be. Aan alle projectontwikkelaars: gelieve u te onthouden.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content