‘ Terwijl universiteiten zichzelf afficheren als centra van vernieuwing en intellectuele diversiteit, worden ze steeds meer geduwd richting uniformiteit’, schrijft Mario Cools van denktank Eleni. Hij vreest dat de invloed van de rankings vandaag een nefaste invloed heeft. ‘De toekomst van het hoger onderwijs ligt niet in vakjes afvinken, maar in de passie van mensen.’
Wie vandaag spreekt over “kwaliteitszorg” in het hoger onderwijs, heeft het zelden over de inhoud van een opleiding, de passie van docenten of de eigenheid van een universiteit. Steeds vaker gaat het om accreditaties, rankings, en een batterij aan controlemechanismen. Institutioneel gezien past dit binnen wat de institutionele theorie omschrijft als isomorfisme: organisaties gaan steeds meer op elkaar lijken, niet noodzakelijk omdat dat beter onderwijs oplevert, maar omdat ze onder druk staan van externe verwachtingen, standaardnormen en internationale meetinstrumenten.
Dat leidt tot een paradox. Terwijl universiteiten zichzelf afficheren als centra van vernieuwing en intellectuele diversiteit, worden ze steeds meer geduwd richting uniformiteit. Opleidingen moeten netjes in ECTS-fiches gegoten worden, met vooraf vastgelegde leeruitkomsten en strak gereguleerde evaluaties. De eigen kleur van een faculteit of instelling vervaagt. Een masteropleiding economie in Antwerpen, Leuven of Gent? Het verschil is nauwelijks nog zichtbaar. Voor studenten en werkgevers lijkt dat efficiënt en transparant, maar de rijkdom aan benaderingen en accenten gaat verloren.
Vanuit de logica van “kwaliteit” en “efficiëntie” wordt steeds meer administratie gevraagd. Opleidingen moeten voortdurend aantonen dat ze hun doelstellingen behalen en rapporteren via visitaties, rankings en accreditaties. Dit wordt verkocht als objectieve kwaliteitsbewaking, maar in de praktijk leidt het tot wat docenten vaak omschrijven als planlast. Tijd en energie die anders in studentenbegeleiding, inhoudelijke vernieuwing of onderzoek zou gaan, vloeien weg in rapportage en controle.
Hier zien we een klassiek probleem van het neoliberaal beleid in publieke sectoren: wantrouwen vertaalt zich in controlemechanismen die meer kosten dan ze opleveren. In plaats van vertrouwen te geven aan academici en opleidingen, gaat men uit van de veronderstelling dat zonder toezicht de kwaliteit zou instorten. Maar wie ooit een toegewijde docent aan het werk zag, weet dat motivatie zelden voortkomt uit externe controle, en wel uit de drie pijlers die Daniel Pink en de motivatietheorie benadrukken: autonomie, competentie en verbondenheid.
Door de doorgeschoten kwaliteitslogica verliezen docenten hun autonomie, voelen ze zich minder competent (omdat hun werk herleid wordt tot vinklijstjes) en neemt de verbondenheid met studenten af. Dat is niet enkel een probleem voor het werkplezier, maar ondermijnt de kern van goed onderwijs.
Internationale rankings en accreditaties versterken die beweging. Universiteiten streven ernaar hoog te scoren, en passen zich aan de criteria aan. Dat zorgt voor wat de institutionele theorie “mimetisch isomorfisme” noemt: instellingen imiteren elkaar, niet om beter te worden, maar om herkenbaar te blijven in de ogen van beoordelaars.
De Universiteit Utrecht nam recent een moedige beslissing door zich terug te trekken uit bepaalde rankings. Hun argument: rankings reduceren de veelheid aan academische doelen tot een beperkt aantal meetbare indicatoren, en ondermijnen zo de diversiteit en maatschappelijke rol van universiteiten. Dat soort tegenbewegingen toont dat er alternatieven mogelijk zijn, maar voorlopig is het een eenzame roep in de woestijn.
Wat op het spel staat, is meer dan administratieve efficiëntie. Het gaat over de kern van het hoger onderwijs: de vrijheid om te onderwijzen en te leren op manieren die aansluiten bij de expertise van docenten en de interesses van studenten. Diversiteit in onderwijsaanbod, een opleiding die meer taalkundig georiënteerd is in de ene universiteit, en meer kwantitatief in de andere, is geen probleem dat weggewerkt moet worden, maar een kracht die ons academisch landschap rijker maakt.
Daarom pleit ik voor een herwaardering van vertrouwen. Vertrouwen in instellingen om hun eigen kleur te tonen. Vertrouwen in docenten om accenten te leggen op basis van hun expertise, maatschappelijke actualiteit of onderzoekservaring. Vertrouwen in studenten om hun leerpad deels zelf te sturen, en hun eigen doelen te formuleren naast de vooraf bepaalde leeruitkomsten.
De toekomst van het hoger onderwijs ligt niet in verdere standaardisering, maar in differentiatie. Niet in het afvinken van systemen, maar in de passie van mensen. Niet in het conformeren aan rankings, maar in het durven koesteren van verschillen.