Els Van Emelen

‘Nieuwe minimumdoelen wiskunde: en nu begint het echte werk’

Els Van Emelen Onderzoeker en wiskundedocent UCLL

‘De minimumdoelen zoals die nu voorliggen, zijn geen eindpunt. Het is het begin van iets dat kan uitgroeien tot kwaliteitsvol onderwijs’, schrijft Els Van Emelen (UCLL).

Ze zijn er. Vanaf september 2025 – binnen drie maanden al – kunnen leraren van het basisonderwijs met de nieuwe minimumdoelen werken. Vanaf september 2026 gelden de doelen voor Nederlands, wiskunde, wetenschap en techniek voor iedereen. Het tempo waarmee dit proces loopt, was – en is – zeer hoog. De doelen moeten immers nog naar de klaspraktijk worden vertaald voordat leraren er echt mee kunnen werken. Niet verwonderlijk dat we ons bezorgd afvragen: Hoe pakken we dit op een goede manier aan?

Als lid van de commissie die de minimumdoelen voor wiskunde mee uittekende, neem ik u even mee achter de schermen van dat proces. In de korte, intense periode tussen 1 maart en 1 april is er in stilte een krachttoer geleverd. Er is iets waardevols ontstaan. Toch is dit nog maar een eerste stap. Nu is er investering nodig in doordachte leerplannen, in professionele leermaterialen en in ondersteuning van leraren.

Inhoudelijke discussies

Achter de schermen werkten we met een kleine commissie van twee wiskundedidactici, vertegenwoordigers van de onderwijskoepels, een ervaren leraar en enkele buitenlandse specialisten aan de opdracht om een kennisrijk wiskundecurriculum op te stellen. We schoven ons dagelijks werk opzij en werkten startvoorstellen uit. In een tijdspanne van een maand kwamen we zeven keer samen en voerden daarover intensieve, stevige debatten. Hierbij lagen telkens dezelfde centrale vragen op tafel: Wat is nodig voor goed wiskundeonderwijs? Hoe bouwen we wiskundekennis duurzaam op? Wat hebben kinderen nodig om echt wiskundig te leren denken?

Weten dat, weten hoe én weten waarom

Een kennisrijk curriculum bouwt aan een samenhangend geheel van kennis en vaardigheden. Het is de bedoeling dat kinderen niet alleen weten dat drie maal vier twaalf is, maar ook dat ze begrijpen waarom dat zo is en weten hoe ze deze kennis kunnen inzetten. We noemen dit feitelijke kennis: wiskundige begrippen en geautomatiseerde rekenfeiten zoals de tafels. Dit loopt hand in hand met het uitbouwen van conceptuele kennis waarbij ze wiskunde leren begrijpen. En tenslotte moeten ze procedurele kennis ontwikkelen waarmee ze werkwijzen krijgen om een oplossing te vinden.

Met dit als uitgangspunt hebben we geprobeerd om voor diepgang vanuit de kern te zorgen. Voor de inhoudsdomeinen – getallenkennis, bewerkingen, meten, meetkunde, kansrekenen & statistiek, vraagstukken & probleemoplossend denken – zochten we naar een opbouw over de jaren heen en samenhang tussen de onderdelen. Zo kwamen we tot een raamwerk, een kader waarmee scholen, koepels, handboekmakers en vooral leraren aan het werk kunnen.

Tijd en ondersteuning

Inhoudelijk ligt de lat met deze minimumdoelen hoog. Alhoewel we in sommige onderdelen durfden schrappen (bv. cijferen met kommagetallen), legden we daar uitdagende alternatieven naast (bv. bewerkingen met breuken).

Naast deze inhoudelijke wijzigingen, worden we geconfronteerd met een implementatie die in hoog tempo moet gebeuren. Leerplannen moeten in recordtijd ontwikkeld worden, handboeken moeten herschreven en vooral: leraren moeten zich inwerken.

In dit hele verhaal zijn leraren de spil. Uit ervaring weet ik dat leraren veel energie en moeite investeren om leerlingen de leerstof te laten verwerven. De vraag is wanneer en hoe vinden ze de tijd om zich te verdiepen in deze nieuwe inhoud en deze manier van denken.

Daarom is er nood aan vorming. Naast pedagogische en algemene didactische vorming, is er aandacht nodig voor vakinhoudelijke en vakdidactische (na)scholing. Het aanbod van dit soort opleidingen is momenteel eerder beperkt voor het basisonderwijs en wordt niet zo vaak door leraren gevolgd.  

De laatste tijd gaan scholen hier weer naar op zoek. Zelf mocht ik de voorbije jaren een schoolteam intensief begeleiden in zo’n traject. Volgend jaar ga ik op pad met een tweede school. Die ervaring toont dat als je leraren ondersteunt en hen meeneemt in het verhaal, zij en hun leerlingen groeien. Dan ontstaat er ruimte voor reflectie, voor inzicht, voor eigenaarschap.

Vakexperten inzetten

Ook voor het ontwikkelen van materiaal is het een goed idee om beroep te doen op vakexpertise. Bij het maken van handboeken wordt er vaak pas in het eindstadium voor feedback bij vakspecialisten aangeklopt. Dan is het meestal te laat voor fundamentele aanpassingen. Je kan hen beter van in het begin bij de ontwikkeling van materiaal betrekken. Lerarenopleiders kunnen hier zeker een rol in spelen.

Bij een te hoge tijdsdruk bestaat er bovendien het gevaar dat de uitwerking van de nieuwe doelen herleid wordt tot knip-en-plak-werk van het bestaande materiaal, om ze zo snel mogelijk te vertalen naar de klaspraktijk.

Er is echter fundamenteler denkwerk nodig. Zo is het belangrijk dat we schoolboeken per inhoudsdomein ontwikkelen, die een heldere uitleg over de leerinhoud, concrete voorbeelden en goed opgebouwde oefeningenreeksen bevatten. Dat geeft leraren handvatten om zelf hun lessen vorm te geven en leerlingen met opgaven op hun niveau uit te dagen.

Laten we deze kans grijpen

De minimumdoelen zoals die nu voorliggen, zijn geen eindpunt. Het is het begin van iets dat kan uitgroeien tot kwaliteitsvol onderwijs. Ze bieden houvast, samenhang en richting. Met degelijk materiaal, met tijd en met inhoudelijke vorming, kunnen ze in de toekomst het verschil maken voor onze kinderen.

Laten we deze kans grijpen. Laten we investeren in de juiste aanpak en de juiste mensen. Zelf geloof ik sterk in deze nieuwe wending. Als we dit samen goed doen, dan kunnen leraren dit zeker in de wereld zetten.

Els Van Emelen is onderzoeker bij het UCLL-expertisecentrum ‘Art of Teaching’ en docent wiskundedidactiek aan de Lerarenopleiding lager onderwijs van Hogeschool UCLL.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content