‘Het technisch en beroepsonderwijs versterk je niet door louter de naam te veranderen, maar door de onderliggende structuren fundamenteel aan te pakken’, schrijft Stijn Kerkhofs van Vista bij het einde van het schooljaar.
Het gaat niet goed met ons technisch en beroepsonderwijs. De leerlingen kampen met schoolmoeheid en ongekwalificeerde uitstroom loert om de hoek. Scholen hekelen dat leerlingen de nodige basiskennis en -vaardigheden missen en vaak in een richting terechtkomen bij gebrek aan andere opties.
De hele sector klaagt over een gebrek aan maatschappelijke waardering. Symbolische maatregelen zoals naamsveranderingen van A- en B-stroom zullen weinig verandering teweegbrengen. Het technisch en beroepsonderwijs versterk je immers niet door louter de naam te veranderen, maar door de onderliggende structuren fundamenteel aan te pakken.
De B-stroom: een vat vol tegenstellingen
Stel je voor dat je een kind hebt in het zesde leerjaar. Hij is graag met zijn handen bezig en heeft een grote interesse in auto’s en hoe deze werken. Op school gaat het oké en hij haalt zijn getuigschrift basisonderwijs. Naar waar zou je hem oriënteren in het 1e jaar secundair? Het probleem is dat er geen plaats is voor cognitief sterke leerlingen die bewust willen kiezen voor een praktijkgerichte opleiding. Zij moeten starten in de A-stroom en zullen waarschijnlijk niet vrijwillig van richting veranderen ‘zolang ze ASO aankunnen’. Dit gebeurt doorgaans pas wanneer ze tegen het 4e of 5e jaar aan hun plafond zitten en moeten afzakken (want ja, dat is de realiteit). Tegen dan is hun aanvankelijke motivatie gesmolten als sneeuw voor de zon en zijn ze een faalervaring rijker.
Tegelijkertijd mengt de huidige B-stroom twee erg verschillende profielen: leerlingen met een praktijkgericht profiel die sterke vakmensen kunnen worden enerzijds en leerlingen met een gigantisch gebrek aan basiskennis (ze komen soms recht uit het 4e leerjaar) anderzijds. Deze heterogene groepen maken het voor de leerkracht erg moeilijk werkbaar. De focus ligt vaak vooral op het remediëren, waardoor sterkere leerlingen op hun honger blijven zitten. Een niet te onderschatten aantal leerlingen uit de B-stroom stroomt quasi ongeletterd en zonder interesse in praktijk door naar de arbeidsmarktfinaliteit (tot voor kort gewoon op leeftijd). De allerzwaksten worden doorgestuurd naar het buitengewoon onderwijs.
Ook in de tweede en derde graad van het secundair onderwijs zijn er enkele structuurfouten die een sterk technisch en beroepsonderwijs in de weg staan. Zo voorziet de wetgeving dat een leerling op elk moment vanuit een doorstroom- of dubbele finaliteit naar de arbeidsmarktfinaliteit kan. Dit betekent dat een leerling van 4 Humane wetenschappen naar 5 Elektriciteit kan zonder dat er enige voorkennis vereist is. Het feit dat een overgang in de omgekeerde richting, bijvoorbeeld van 4 Zorg en welzijn naar 5 STEM-wetenschappen, wél als ondenkbaar wordt gezien, toont aan dat de onderwaardering voor het technisch en beroepsonderwijs meer is dan enkel een gevoel.
Alternatief model met drie stromen
Het is dus duidelijk dat er ook in de structuur van ons onderwijs gesleuteld moet worden als we dit probleem willen aanpakken.
Ik pleit ervoor om in de eerste graad drie stromen te voorzien in plaats van twee. Leerlingen die hun getuigschrift basisonderwijs behalen, kunnen op basis van hun interesses kiezen voor een meer theoretische of praktische stroom. Voor de algemene vorming kan het curriculum in beide richtingen verder bouwen op wat ze in het basisonderwijs gezien hebben, en in de basisopties/pakketten kunnen ze hun interesses en talenten verder verkennen. Voor de leerlingen die geen getuigschrift behalen, is er een aparte remediëringsstroom. Binnen deze stroom wordt de gemiste leerstof uit het basisonderwijs herhaald met het oog op het behalen van het getuigschrift.
In de tweede (en derde) graad maken de leerlingen vervolgens de keuze voor een richting binnen de eigen stroom of voor gemengd aanbod. Leerlingen uit de theoretische stroom gaan dus door naar de doorstroom- of dubbele finaliteit, leerlingen uit de praktische stroom naar de arbeidsmarktgerichte of dubbele finaliteit. Leerlingen die slagen in de remediëringsstroom kunnen instromen in zowel de theoretische als de praktische stroom. Slaagt een leerling niet in de remediëringsstroom, gaat hij door naar een nieuwe ‘functionele finaliteit’. Deze finaliteit omvat een curriculum en kwalificatie zoals een OV3, maar dan geïntegreerd in het gewoon onderwijs.
De realiteit is echter dat leerlingen verkeerde studiekeuzes maken of doorheen hun schoolloopbaan geheroriënteerd moeten worden. Het model moet dus voldoende flexibel zijn, maar dat kan ook zonder de huidige vrijblijvendheid. Zo zou het een meerwaarde zijn om leerlingen die een ‘onlogische overstap’ maken een verplichte bijspijkeringscursus met toelatingsproef te laten doen. Dit is ook meer in lijn met hoe curriculum en deliberatie normaal gezien werken: als je wilt instromen in 5 Houtbewerking, moet je eerst aantonen dat je de eindtermen van 4 Houtbewerking behaald hebt.
Conclusie
Ons technisch en beroepsonderwijs verdient een fundamentele herziening om zowel leerlingen als leerkrachten beter te ondersteunen en de maatschappelijke waardering te verhogen. Door in de eerste graad drie duidelijke stromen in te voeren – theoretisch, praktisch en remediërend – bieden we leerlingen een gerichte start die aansluit bij hun interesses en capaciteiten. In de hogere graden versterken logische overgangsmogelijkheden en bijspijkeringscursussen bij heroriëntatie de flexibiliteit en kwaliteit van het systeem. Met deze gerichte hervormingen kunnen we het technisch en beroepsonderwijs herwaarderen als een krachtig fundament voor onze samenleving en economie.
Stijn Kerkhofs is kernlid van Vista. Hij werkt als adjunct-directeur in een middelbare school.