‘Een geslaagde studie houdt in dat je, naast het netjes afwerken van vakken en het behalen van een diploma, ook in aanraking komt met een wereld die dikwijls ambigu, problematisch én verontrustend is’, schrijft Wiebe Sieds Koopal. Hij staat stil bij de betekenis van veiligheid in een academische context, aan de hand van een bekend vers van Lucebert.
In haar even ludieke als scherpzinnige boekje Waar zijn de wolken: een pleidooi voor minder zelfzorg (2024), vraagt Suzanne Grotenhuis zich luidop af of we niet zijn doorgeslagen in onze obsessie met ‘zelfzorg’, en in ons vertrouwen in persoonlijke therapie om allerhande dagelijkse levensproblemen aan te pakken. Gedwongen door het gekrijs van haar pasgeborene om elke dag ellenlange wandelingen met de buggy te maken, ontdekt ze haast per toeval dat de meeste steun in de moeilijke periode na haar bevalling niet voortkomt uit de vele therapieën die ze op ieders aanraden volgt, maar uit een nieuw, intenser contact—zij het allerminst spectaculair—met haar buurt en medebuurtbewoners.
In plaats van voortdurend in zichzelf te graven, om zo te ontdekken hoe ze voor zichzelf moet zorgen, hervindt ze het plezier van ‘gewoon’ buiten te komen, om zich heen te kijken, en andere mensen te ontmoeten—mensen met hun eigen besognes, met wie ze zich kan inlaten zonder al te grootse verwachtingen of verplichtingen, en die warempel ook nog best geïnteresseerd in haar zijn.
Meer nog: wat Grotenhuis op den duur merkt is dat er van deze eenvoudige routinecontacten zelf een enorme zorguitgaat. Het even onberekende als onbevangen engagement van haar wandelingen en praatjes doet haar wereld weer opengaan; en haar ‘zelf’ blijkt pas echt weer te kunnen beginnen ademhalen wanneerhet zich openstelt voor een buitenwereld die effectief ook ademruimte biedt.
De ervaringen van Grotenhuis doen me, op ambivalente wijze, denken aan heel wat ervaringen die ik de laatste tijd zelf, als universiteitsdocent (aan de KULeuven en LUCA School of Arts), opdoe met studenten. Voor velen—of ze nu pedagogische wetenschappen of muziek studeren—genieten zelfzorg en welzijn vandaag absolute prioriteit, tot op het punt dat deze soms lijken te gelden als de voornaamste criteria om de kwaliteit van hun studie te evalueren.
Te allen tijde, zo hoor ik regelmatig, verwachten studenten zich veilig te kunnen voelen in hun studie, en moet de universiteit een safe space vormen waarin ze ten volle zichzelf kunnen zijn (of worden, al knelt daar meteen het schoentje), en waar hun mentaal en fysiek welzijn alle aandacht krijgt. Ze zijn zeker nog wel bereid te ‘werken voor hun loon’, zoals het slagen of het behalen van een goed punt steeds vaker wordt aangeduid.
Máár: dit mag hen in hun persoonlijke, hoogst individuele relatie tot leven, zin en wereld liefst helemaal niks kosten. Ze willen namelijk volledig zelf kunnen beslissen hoe, waar en wanneer ze de ‘veilige ruimte’ van hun goede zelfgevoel kunnen openstellen voor de buitenwereld, en wat die eventueel aan nieuwe, positieve (!) ervaringen te bieden heeft (i.c., kennis die kan bijdragen tot studiesucces en professionele zekerheid).
Zo kreeg ik recent nog het verzoek van een studente om een controversiële film die ik in het curriculum van een vak had opgenomen thuis te mogen bekijken, zodat ze zelf kon uitmaken of/hoe ze de film zou uitkijken, zonder enige druk van buitenaf die haar onveilig kon doen voelen. (Want, zo mocht ik vernemen, zij was echt een uitzonderlijk gevoelig persoon.)
Nu wil ik hier niet vervallen in de zoveelste klaagzang over het ‘kasplantjesgedrag’ van de Vlaamse studenten—hier zijn recent reeds diverse opiniestukken over verschenen, inclusief kritiek trouwens op het universiteitsbeleid dat dit gedrag voedt. Wat mij vooral intrigeert is de schijnbare verwarring die er bij studenten bestaat over veiligheid en welzijn als voor-waarde—géén waarde!—voor academische studie en vorming.
Dat veiligheid namelijk zo’n voorwaarde vormt, hoor je mij geenszins ontkennen. Zeker in tijden van onophoudelijke digitale exposure, breed uitgesmeerde metoo-schandalen, en een eindeloze parade van internationale oorlogen, lijkt een bepaald verlangen naar veiligheid geen overbodige luxe. De vraag is echter over wat voor veiligheid we het dan (willen) hebben.
Want wat dan met die prachtige verzen van Lucebert: “Alles van waarde is weerloos—wordt van aanraakbaarheid rijker” ?
Veronderstelt academische vorming—zich (laten) vormen door en in een waardevolle wereld en discipline—niet net ook altijd een zekere mate aan “aanraakbaarheid”, en dus aan weerloosheid, het loslaten van veiligheid (met sommige risico’s van dien)? Niemand natuurlijk die beweert dat dit een vrijgeleide mag zijn voor misbruik of agressie. Maar dat een geslaagde studie inhoudt dat je, naast het netjes afwerken van vakken en het behalen van een diploma, in aanraking komt met een wereld die dikwijls ambigu, problematisch én verontrustend blijkt, is misschien evenmin gek om te stellen.
Wat betekent dit concreet voor de plaats die veiligheid al dan niet verdient binnen de universiteit? Op de eerste plaats, zo zie ik het, in het verlengde van Grotenhuis, dat het nooit mag gaan om veiligheid die louter zelfzorg dient: het soort individualistisch welzijn dat zich slechts in zijn eigen behaaglijkheid wentelt en zich immuniseert tegen alles wat deze zou kunnen verstoren.
Wat de universiteit daarentegen wel kan bieden—en zelfs bij uitstek—is de publieke veiligheid van een ruimte en tijd die gezamenlijke exploratie van en experimenten met de wereld toelaat, en die deze, in hun combinatie van weerloosheid en aanraakbaarheid, beschermen tegen de fatale inmenging van allerlei ongewenste sociaal-politieke énprivate belangen.
Om het voorbeeld aan te halen van de studente die liever alleen naar de film keek: hoe kunnen we zo iemand de aula zelf, in publieke zin, als veilige ruimte leren ervaren, als een plek die speciaal in het leven geroepen is om zulke controversiële films samente bestuderen, in alle vrijheid, zonder dat zich a priori en met alle geweld één bepaalde zin opdringt?
Dit lijkt bovenal een kwestie van voorzichtig voet bij stuk houden, van herhaling en oefening, én van aandacht wekken voor de spanning tussen nabijheid en afstand die alle aanraking en aanraakbaarheid veronderstellen.
Zelf heb ik de studente niet toegestaan de film alleen te bekijken—dit leek me, gezien haar bekommernissen, nog minder verantwoord—maar tegelijk heb ik haar uitgenodigd om haar persoonlijke gevoeligheden op papier te zetten en te vertalen naar argumenten en observaties om binnen te brengen in de aula. De kwestie is immers niet of zo’n film studenten wel of niet persoonlijk mag raken (in weerwil van de drang naar individuele veiligheid), maar of ze erin slagen om iets te doen metdit geraakt-zijn.
Als de universiteit een veilige ruimte moet zijn, dan enkel als voor-waarde voor het tweede; voor het cultiveren van een waarde-volle verhouding tot een ruimere, gedeelde, maar tevens problematische wereld, en tot de studiematerialen die deze verhouding bemiddelen.
Wiebe Koopal werkt als plaatsvervangend docent aan de KULeuven en de KULAK (m.n. binnen het vakgebied van de wijsgerige pedagogiek), en anderzijds als postdoctoraal onderzoeker en assistent aan LUCA School of Arts (Campus Lemmens). Naast deze professionele activiteiten is Wiebe Koopal vaste vrijwilliger bij de Leuvense Hulpgevangenis, waar hij mee instaat voor de bemanning van de bibliotheek.