Oncologe Sevilay Altintas: ‘Veel mensen stellen kanker gelijk aan de dood. Het tegendeel is waar’

© Karoly Effenberger

Ze werd geboren in een Turks gastarbeidersgezin, is een van ’s lands toonaangevende oncologen en heeft sinds dit jaar namens de N-VA zitting in de Antwerpse gemeenteraad. Sevilay Altintas over haar opmerkelijke levensloop, een leven vol kankers en haar afschuw van pamperbeleid. ‘U zou ervan schrikken hoeveel er gelachen wordt op een afdeling Oncologie.’

Sevilay Altintas heeft een zware werkdag achter de rug. Als oncologe in het Universitair Ziekenhuis Antwerpen heeft ze zo’n 25 consultaties afgewerkt. Tussendoor heeft de experte in borst-, nier- en gynaecologische kankers nog enkele overlegmomenten bijgewoond. Bovendien is ze die ochtend samen met een van haar patiënten al voor dag en dauw gaan hardlopen in het naburige Park Den Brandt. Begin april wil ze samen met twaalf andere patiënten deelnemen aan de tien kilometer van Istanbul.

Het is Altintas niet aan te zien, zoals ze door haar huis en tuin drentelt. ‘Ik heb altijd energie’, lacht ze. ‘Ik ben nooit moe, ik werk altijd. Ik slaap nooit meer dan vier à vijf uur.’ Niet dat ze haar energie nergens kwijt kan. Naast een indrukwekkende carrière als oncoloog en een leven als alleenstaande moeder van vier is ze sinds dit jaar ook nog eens gemeenteraadslid voor de N-VA in Antwerpen. En als dat alles onvoldoende zou zijn, is er nog de levensgrote, nors kijkende kickboxpop in de tuin, die op tijd en stond een optater incasseert.

Ik ben naar mijn vader gegaan met de boodschap: laat mij verder studeren of ik loop weg van huis. Hij heeft die keuze altijd gerespecteerd.

Altintas is de tweede dochter van een Turks gastarbeidersgezin. Trots toont ze een familieportret uit de late jaren zeventig, waarop haar ouders – vader in een keurig hemd, moeder met een fleurige blauwe hoofddoek – en de oudste vier dochters verdwaasd in de lens kijken. ‘Ons verhaal is bijzonder, omdat mijn moeder eerst helemaal alleen naar België is gereisd, en mijn vader pas daarna met het kroost is overgekomen.’ Opgroeien deed ze in Oud-Berchem, in veelal precaire omstandigheden. ‘Ik kan me dagen herinneren dat ik met een gat in mijn schoen naar school ben gegaan omdat we geen geld hadden om nieuwe te kopen. Ik ben vanaf mijn dertiende met mijn moeder mee gaan poetsen in de KVS om rond te komen. We sliepen met vieren in een kamer, ik studeerde bij kaarslicht om mijn zusjes niet wakker te houden. Maar we zijn er geraakt, alleen door hard werken. Ik heb niets cadeau gekregen. Ik heb alles zelf moeten afdwingen.’

Hoe bent u eigenlijk op het idee gekomen om dokter te worden?

Sevilay Altintas: Sinds mijn zesde ben ik elke dag opgestaan met het idee dat ik dokter wilde worden. Ik ben me op mijn eentje gaan inschrijven in de Latijnse op het atheneum, ondertekende mijn rapporten zelf. Tot mijn vader mij in het vijfde middelbaar kwam vertellen dat het tijd was om te trouwen. In die tijd bestond nog het idee dat dochters met een familielid uit Turkije moesten trouwen, om via gezinshereniging de familie te laten overkomen.

Rebelleerde u daartegen?

Altintas: O nee, aanvankelijk ging ik daarin mee. In die tijd trouwde iedereen in onze omgeving met neven of nichten. Wist ik veel dat dat ronduit inteelt was! Het enige wat ik jammer vond, was dat ik mijn studie zou moeten opgeven. Ik deed het prima op school, maar ik besloot me in te schrijven in een technische richting. Daar heb ik het geluk van mijn leven gehad. Na een week op de technische school nam een van de leerkrachten me apart en zei me dat ik onmiddellijk terug naar Latijn-Wetenschappen moest. Dat is achteraf gezien mijn redding geweest.

Hoe gingen uw ouders daarmee om?

Altintas: Ik ben naar mijn vader gegaan met de boodschap: laat mij verder studeren of ik loop weg van huis. (schaterlach) Ik moet zeggen dat hij die keuze altijd gerespecteerd heeft. Mijn zussen hebben dat jammer genoeg niet kunnen afdwingen. In mijn derde jaar universiteit zei mijn vader me voor het eerst dat hij trots was op mij. Dat ik gelijk had gehad om niet te trouwen en mijn droom na te jagen. Hij heeft alzheimer tegenwoordig en herkent nog amper iemand. (snikt) Hoe kan het toch dat ik u niet meer herken, vraagt hij me dan.

Hoe bent u in de oncologie terechtgekomen?

Altintas: Ik heb opnieuw geluk gehad. Toen ik aan mijn specialisatie zou beginnen, kreeg ik aanvankelijk een plaats in de opleiding gynaecologische oncologie. Tot de neef van een van de professoren het in zijn hoofd kreeg om ook gynaecologische oncologie te studeren. En dus werd ik van de lijst gewipt. Ik heb toen op het punt gestaan om een sabbatjaar in te lassen, ook al omdat ik ondertussen twee kinderen had. Tot ik telefoon kreeg van Zwi Berneman, de professor die de hematologieafdeling leidt. ‘U hebt enorme capaciteiten’, vertelde hij mij. ‘Per 1 juli begint u bij de hematologie.’ Zonder hem zat ik nu niet hier. Toevallig kreeg mijn oom die in Duitsland woonde datzelfde jaar longkanker. Hij had nog maar vier maanden te leven. Ik heb hem die laatste maanden in huis genomen. Daar is de liefde voor de oncologie bij mij begonnen. Ik raakte totaal onder de indruk van het team dat mijn oom behandelde. Zo besefte ik dat ik oncologe wilde worden.

Ik houd mijn patiënten altijd voor dat ze een individu zijn, en geen Gausscurve. Met een beetje geluk heb je een grote overlevingskans.

Wat is het cliché over kanker dat u het liefst zou willen weerleggen?

Altintas: Het idee dat kanker ongeneeslijk is. Kanker is in de meeste gevallen geneeslijk. En zelfs als er uitzaaiingen zijn, hebben veel patiënten nog vele jaren voor zich. Borstkankerpatiënten kunnen zelfs met uitzaaiingen via hormoonbehandelingen nog vele jaren leven met een prima levenskwaliteit. Veel mensen stellen kanker gelijk aan de dood. Het tegendeel is waar. U zou ervan schrikken hoeveel er gelachen wordt op een afdeling Oncologie. Kankerpatiënten weten maar al te goed wat een dag extra leven waard is.

U moet geregeld mensen de boodschap brengen dat ze kanker hebben.

Altintas: Het belangrijkste is om niet rond de pot te draaien en eerlijk te zijn. Ik begin zo’n gesprek met een duidelijke boodschap: ‘U hebt een ernstige aandoening.’ Ik houd mijn patiënten altijd voor dat ze een individu zijn, en geen Gausscurve. Met een beetje geluk zit je in de staart van de curve en heb je een grote overlevingskans.

Kunt u zich nog uw eerste gesprek herinneren waarin u de boodschap moest brengen?

Altintas: Dat is slecht afgelopen. Ik was vijfdejaars assistent en ik moest aan een patiënt melden dat hij een stadium vier darmkanker had. ‘Buiten!’ riep hij me toe. Hij was zo kwaad dat ik hem slecht nieuws had gebracht, dat hij me niet weer wilde spreken.

Hoe gaat u om met patiënten die om euthanasie vragen?

Altintas: Ik voer zelf geen euthanasie uit. Ik kan het gewoon niet. Maar ik blijf wel tot het laatste moment bij mijn patiënten.

Probeert u mensen die euthanasie vragen soms om te praten?

Altintas: Ik steun ze in hun keuzes, welke die ook zijn. Als aan alle medische voorwaarden is voldaan, zie ik niet in waarom ik euthanasie zou tegenhouden. Mensen die om euthanasie vragen, zijn moediger dan ik. Ik zou het nooit aandurven.

Waarom niet?

Altintas: Ik vind het abrupte einde moeilijk. Ik voel meer voor palliatieve sedatie, waarbij je geleidelijk aan inslaapt. Maar ik zie veel patiënten die wel iets voelen voor de korte pijn. Die kleden zich prachtig op, schminken zich een laatste keer. (denkt na) Ik denk dat je pas echt weet wat je wilt als het zover is. Ik heb veel patiënten die mij onmiddellijk zeggen dat ze een euthanasieverklaring hebben, maar die terugkrabbelen als het moment daar is.

Ik merk dat palliatieve zorg in veel gemeenschappen nog steeds moeilijk ligt. De schaamte dat je zelf niet voor je naasten kunt zorgen is groot. Ik heb mijn eigen moeder maar met veel moeite kunnen overtuigen om mijn vader overdag naar een opvangcentrum te sturen om hem actief te houden. Ik probeer de familie uit te leggen dat ze de belangen van de patiënt schaden door niet voor extra zorg open te staan. Wat is er mis met een duwtje in de rug of wat extra hulp?

Wielrenner Lance Armstrong merkte in zijn biografie op dat je als kankerpatiënt geen invloed hebt op je overlevingskansen. Klopt dat?

Altintas: Voor je overlevingskansen maakt je attitude inderdaad niets uit. Maar voor je omgeving is een strijdvaardige attitude toch beter. Als je je kop in het zand steekt en je gezinsleven aan de kant schuift, is dat enorm moeilijk. Ik schrik er niet voor terug om tegen patiënten te zeggen dat ze niet flauw moeten doen, als ze een stadium één hebben met 95 procent overlevingskans.

'We sliepen met vieren in een kamer, ik studeerde bij kaarslicht om mijn zusjes niet wakker te houden.'
‘We sliepen met vieren in een kamer, ik studeerde bij kaarslicht om mijn zusjes niet wakker te houden.’© Karoly Effenberger

Is kanker een taboe binnen de moslimgemeenschap?

Altintas: In bepaalde gemeenschappen – bij veel moslims, maar ook binnen de joodse gemeenschap en bij getuigen van Jehova – is het moeilijk bespreekbaar. Met Kom op tegen Kanker hebben we iftar-avonden georganiseerd waarbij ik over kanker ben gaan spreken. Het taboe gaat niet over sterven op zich, omdat gelovigen doorgaans in een hiernamaals geloven. Het gaat hem meer over bezorgdheid voor de zieke. Dan staat plotseling een hele gemeenschap in mijn bureau die me smeekt om hun familielid te genezen en vooral de diagnose niet mede te delen. Ik druk mijn patiënten altijd op het hart dat ze, als ze hun ziekte niet aanvaarden en zich isoleren, nooit onze goede zorgtrajecten kunnen volgen. Aan de Universiteit Antwerpen hebben we tal van klinische studies die bijdragen aan de overlevingskansen.

Een ander taboe is orgaandonatie. Veel nabestaanden roepen religieuze bezwaren in en weigeren soms het lichaam van een overledene af te staan voor orgaandonatie, terwijl elke donor acht mensenlevens redt. Daarom heb ik in mei een debat georganiseerd waarop een rabbijn en een imam zijn komen uitleggen dat er niets verkeerds is met orgaandonatie. Ik geloof echt dat je met goede communicatie taboes kunt doorbreken.

Toen de N-VA u wegens uw verdiensten voor de samenleving verkoos tot ‘Vlaamse Madam 2018’, benadrukte u in uw bedankingspeech het belang van uw echtscheiding. Waarom eigenlijk?

Altintas: Door mijn echtscheiding heb ik het lot van mijn kinderen veranderd. Een moeder kan een hele generatie veranderen. Met alle respect voor de visie van mijn ex, maar zijn visie viel niet te extrapoleren naar het tijdsgewricht waarin wij leven.

Uit onderzoek blijkt dat echtscheidingen in de Turkse gemeenschap relatief zeldzaam zijn. Kunt u dat verklaren?

Altintas: Niet echt. Het is natuurlijk zo dat zulke attitudes generatiegebonden zijn. Ik heb zeventien jaar in een huwelijk gezeten dat mij nooit gelegen heeft. Mijn mama had haar huwelijk doen slagen, waarom zou ik het dan niet kunnen? Mijn vader heeft me voor mijn huwelijk nog gewaarschuwd dat mijn ex bijzonder conservatief was. Hij was bang dat ik te vrijgevochten was opgevoed om daarmee om te kunnen. Ik kan alleen concluderen dat hij gelijk had.

Mag ik het vreemd vinden dat een vrijgevochten, economisch onafhankelijke vrouw toch zeventien jaar in een ongelukkig huwelijk blijft?

Altintas: Omdat ik echt dacht dat ik het kon doen slagen. Maar op een bepaald moment moet je beslissen of je zo verder wilt voor de rest van je leven. Onder mijn kinderen was er grote eensgezindheid. ‘Het wordt tijd dat jij begint te leven, want jij verdient dat’, zei mijn zestienjarige zoon me. Dat maakte de keuze natuurlijk gemakkelijker.

U pakte er in uw speech ook mee uit datu de slachtofferrol weigert. Waarom vindt u dat zo belangrijk?

Altintas: Stel dat ik mij wel in de slachtofferrol had laten dwingen. Dan stond ik vandaag nooit waar ik nu sta. Als ik niet krijg waar ik recht op heb, zal ik mij dubbelplooien om het via een omweg binnen te halen. De Turken van de eerste generatie waren alleen maar geïnteresseerd in geld verdienen om terug te keren. Niemand in mijn omgeving studeerde. Als kind van migranten krijg je niet alle kansen die je verdient. In het zesde middelbaar kreeg ik van het PMS te horen dat geneeskunde ’toch wat te hoog gegrepen zou zijn’, en kreeg ik de raad om voor verpleegkunde te gaan. Want in de Turkse gemeenschap wordt er toch jong getrouwd, kreeg ik te horen.

Geloof in de kracht van vrouwen en zeker in die van moeders. Een moeder kan een hele generatie veranderen.

En toch zeggen bepaalde partijgenoten van u dat racisme relatief is.

Altintas: Ik weet niet of dat per se een vorm van racisme is.

Als het PMS tegen u zegt dat u beter geen geneeskunde studeert omdat u de dochter bent van Turkse ouders, is dat toch racisme?

Altintas: Ik vind van niet. In mijn ervaring is dat vooral onwetendheid.

Als u niet beoordeeld wordt op basis van uw scores maar op basis van uw origine, is dat toch discriminatie? Dat is zowat de definitie van racisme.

Altintas: Ik neem het woord racisme bijna nooit in de mond. Ik vind dat we dat woord veel te snel gebruiken. Ik vind dat mensen met andere roots Vlamingen ook moeten begrijpen. Het werkt toch langs beide kanten? Er zijn onder de Turken en de Marokkanen evenveel racisten als onder de Vlamingen. Het gebeurt soms dat mijn kinderen van school komen en zeggen dat ze dezelfde antwoorden hebben gegeven als hun klasgenoot, maar toch een lager cijfer hebben gekregen. Ik stop ze onmiddellijk. Ik geef ze niet eens de kans om het woord racisme te gebruiken. Ik zie de mensen die mij tegengewerkt hebben niet als racisten, maar als zwakkelingen die hun eigen belangen hebben laten primeren.

U komt uit wat vandaag als een kansarm gezin zou worden beschouwd. Wat leert die ervaring u?

Altintas: Ik zie heel weinig gemotiveerde ouders. Veel ouders doen er alles aan om hun kinderen op een goede school te krijgen, maar daarna houdt het vaak op. Ik geloof niet dat het schoolsysteem op zich geen gelijke kansen geeft. Zowel ouders als studenten mogen gerust wat assertiever zijn. Er zijn te weinig ouders die, als hun kind oneerlijk behandeld wordt, naar school trekken om op tafel te slaan. Op oudercontactavonden komen véél te weinig ouders van Turkse of Marokkaanse kinderen.

De volgende minister van Onderwijs is naar alle waarschijnlijkheid een partijgenoot van u. Welke tips zou u hem of haar geven?

Altintas: Geloof in de kracht van vrouwen en al zeker in die van moeders. Want een moeder voedt de dochters en de zonen op en een goed opgevoede zoon is een goede echtgenoot. En ik zou de volgende minister op het hart drukken om voor een sociale mix te zorgen. Ik ben ervan overtuigd dat het in het voordeel van mijn kinderen was om naar een gemengde school te gaan, waar je van elkaars cultuur kunt leren. Ik vind het vreemd dat veel ouders daarover niet lijken na te denken.

Zou u uw kinderen aanraden om uw kleinkinderen niet naar een concentratieschool te sturen?

Altintas: Absoluut. Ik vind dat er quota mogen komen om de sociale mix te garanderen. Al hoop ik vooral dat ouders zelf het initiatief nemen. Alles staat of valt bij taal. Ik merk zelf dat ik op vakantie in Turkije bijna alleen Turks spreek met mijn kinderen, terwijl we hier thuis bijna altijd Nederlands spreken. Ik heb mijn kinderen altijd naar bibliotheken, sportclubs en Vlaamse gezinnen meegesleurd, om hen onder te dompelen in de Vlaamse cultuur. Ik mis in andere gemeenschappen vaak die openheid.

Is het probleem niet dat als alle verantwoordelijkheid bij de ouders ligt kansarme kinderen de consequenties dragen?

Altintas: Dat is dan toch een keuze van die ouders? Dat kun je toch niet aan het schoolsysteem wijten? Ik heb mij als ouder zelf altijd geëngageerd in ouderraden en bij schoolactiviteiten. Te veel ouders blijven weg van schoolfeesten omdat er bijvoorbeeld varkensvlees op de barbecue ligt en alcohol gedronken wordt. Als dat een bewuste keuze is van een ouder, staat het systeem machteloos.

Annick De Ridder heeft mij een keer voorgesteld aan Bart De Wever als “onze Turkse professor”: ik heb haar onmiddellijk tot de orde geroepen.

Maar aanvaardt u dan dat kinderen wier ouders die inspanning niet doen dan maar pech hebben?

Altintas: Dan moet het kind assertief genoeg zijn om zijn weg te vinden. Ik ben toch zelf het beste voorbeeld van iemand die wel zijn kansen heeft gegrepen?

Maar dan aanvaarden we dus dat veel getalenteerde scholieren het niet halen, omdat ze onvoldoende steun van thuis uit krijgen.

Altintas: Ik wil een onderscheid maken tussen nieuwkomers en migranten van de derde generatie. Mensen die hier al drie generaties leven, wonen en werken en er nog steeds niet in geslaagd zijn hun kinderen in het hoger onderwijs of een gespecialiseerde opleiding te krijgen, moeten zichzelf toch vragen durven te stellen? Ik vind het te gemakkelijk om altijd alles maar op het systeem te steken. Ja, migreren is zwaar en moeilijk, maar je komt toch naar hier met een droom? Dan moet je toch zelf stappen ondernemen? Dat mis ik vaak in de gemeenschappen.

Hoe waren de reacties toen u voor de N-VA koos?

Altintas: Over het algemeen reageren mensen zeer positief. Ik heb in het begin ook wel negatieve commentaren gekregen. Toen ik bij de N-VA ging, vertelde een voormalige studievriendin dat ik mij moest schamen, omdat ik me keerde tegen het sociale systeem dat ervoor gezorgd had dat ik geraakt was waar ik ben geraakt. Dat wringt nog steeds. Ik zie het andersom: veel migranten van de eerste generatie zijn net het slachtoffer geworden van ons sociaal systeem. Mijn moeder heeft onrechtvaardig hard moeten werken om een gezin van zes te onderhouden omdat mijn vader kon profiteren van het sociaal systeem. Hij werkte in de bouw, maar is na zijn 42 gestopt met werken omdat hij diabetes had. Als het systeem mijn vader had toegelaten om even hard te werken als mijn moeder, hadden wij onze moeder nu en dan eens thuis gezien.

Had u zich voor een andere partij kunnen engageren?

Altintas: Nee. Ik heb drie jaar geleden eens een award van de socialistische vakbond gekregen, en ik kreeg toen te horen dat ik mij maar moest aanmelden om een goede plek op de lijst te krijgen. Ik heb het zelfs nooit overwogen. Ik krijg vaak te horen dat ik enkel bij de N-VA wordt toegelaten om te bewijzen dat ze ook mensen met andere roots toelaten. Annick De Ridder heeft mij een keer voorgesteld aan Bart De Wever als ‘onze Turkse professor’: ik heb haar onmiddellijk tot de orde geroepen. (lacht)

Vindt u dat de N-VA een imagoprobleem heeft bij de moslimgemeenschap?

Altintas: Ik zie dat probleem niet. Ik zie niet in waarom ik als kind van Turkse ouders niet voor een strenger migratiebeleid zou kunnen zijn.

Ligt het probleem niet in de toon die uw partij soms aanslaat? Veel moslims kunnen zich perfect vinden in het N-VA-verhaal van rechten en plichten. Maar de toon van sommige partijgenoten is soms toch weinig hartelijk?

Altintas: Om mijn vroegere diensthoofd te citeren: zachte heelmeesters maken stinkende wonden. Dat is ook zo met een politiek beleid. Andersdenkenden moeten er altijd zijn, en anti-N-VA-stemmers zul je nooit kunnen overtuigen. Misschien zou je inderdaad met enkele lichte aanpassingen wat extra stemmen kunnen winnen, maar ik vind niet dat we dat moeten doen. De N-VA is een partij die de vinger op de wonde legt. Als dat sommige gemeenschappen niet aanstaat: so be it.

Oncologe Sevilay Altintas: 'Veel mensen stellen kanker gelijk aan de dood. Het tegendeel is waar'
© Karoly Effenberger

Bepaalde partijgenoten van u zeggen dat de hoofddoek een teken van onderdrukking is. Dat is toch niet handig?

Altintas: Voor sommige vrouwen is dat zo. Ik vind niet dat we dat mogen veralgemenen, net zoals niet elke kortgerokte vrouw vrijgevochten is. Het is toch maar logisch dat de boerka verboden is?

Sommigen van uw partijgenoten maken die veralgemening wel.

Altintas: Ik wil even nuanceren: N-VA’ers zijn tegen een islamitisch regime en verdedigen het laïcisme. Daar zijn wij absoluut voor. Wij beweren toch totaal niet dat mijn moeder (wijst naar de foto) die met hard werken zover is geraakt een onderdrukte vrouw is. Ze is nota bene zelf N-VA’er! Een islamitisch regime is misbruik van de islam, en daar zijn wij uiteraard tegen. Mag ik u er trouwens op wijzen dat het neutraliteitsprincipe al jaren geleden door de socialisten is ingevoerd? Daar hoeven we dus ook niet op afgerekend te worden. Je kunt niet zeggen dat de N-VA tegen de hoofddoek is.

N-VA-parlementslid Michael Freilich heeft in een interview met Le Soir de hoofddoek ‘een symbool van onderdrukking’ genoemd. Dat schept toch het idee dat uw partij de hoofddoek niet genegen is.

Altintas: Dat is misschien de mening geweest van een individu binnen onze partij, maar dat is daarom nog geen partijstandpunt. Ik heb daar na het interview commentaar over gegeven, maar gelukkig kunnen we daar binnen onze partij over spreken.

Hebt u er met meneer Freilich over gesproken?

Altintas: Absoluut. Wij kunnen perfect door één deur.

En hoe was het gesprek?

Altintas: Zeer goed. Het is niet omdat Freilich iets gezegd heeft waarop ik gereageerd heb, dat ik nu tegen hem ben. Wij komen zelfs keigoed overeen. Ik vind hem een aimabel man.

Maar u begrijpt toch dat dergelijke uitspraken raar overkomen? De bekende conservatieve advocaat Fernand Keuleneer noemt uw partij op Twitter weleens Likoed-Antwerpen.

Altintas: Ach, op sociale media is er tegenwoordig weinig fijns te horen. Wij komen als partij op voor alle bevolkingsgroepen maar durven wel te eisen dat er een gemeenschappelijke leitkultur moet zijn. Wij willen geen gemeenschappen tegen elkaar opzetten. Wat Freilich heeft gezegd, is misschien ook verdraaid door de media.

Denkt u dat echt?

Altintas: Ja. Ik vertrouw enkel wat er uit mijn mond komt.

Sevilay Altintas

-1971: geboren in Istanbul

-1974: verhuist met haar familie naar Antwerpen

-1990: studeert geneeskunde aan de Universiteit Antwerpen. Specialiseert in de medische oncologie

doctoreert aan de Universiteit Antwerpen (2005-2011)

medisch oncoloog aan het UZ Antwerpen en het AZ Monika in Deurne

-2011: professor in de medische oncologie (Universiteit Antwerpen)

-2017-heden: PresidentMedical Women Association Belgium

-2018: verkozen tot Vlaamse Madam (Vlam). Verkozen in de Antwerpse gemeenteraad voor de N-VA

-2019: raad van Bestuur Zorgbedrijf Antwerpen

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content