Misbruik in de Kerk: ‘Dat voortdurende misbruik door broeder V. putte me echt uit’

© .

Tien jaar na zijn pensioen schrijft Rik Devillé zijn jarenlange gevecht tegen het misbruik in de Kerk van zich af in het boek ‘In naam van de Vader’ waarin hij niet alleen terugkijkt, maar ook honderd en een slachtoffers aan het woord laat. Knack laat Devillé en een slachtoffer aan het woord in een voorpublicatie.

Wie een kwarteeuw geleden beweerde dat eerbiedwaardige instellingen in alle stilte lieten gebeuren dat hun ambtenaren kinderen verkrachtten, kreeg per kerende post een aanmaning tot inkeer in de brievenbus. Of je kon het voor de rechter gaan uitleggen. Desnoods met een bestraffing tot gevolg. Collega’s liepen in een bocht om je heen. Voor altijd!

Hoe gemakkelijk is het nu! Zijn er nog mensen die eraan twijfelen dat kinderen door geliefde vertrouwenspersonen mishandeld kunnen worden? Overal ter wereld komen geheime archieven boven water waarin te lezen staat dat de oversten databanken beheerden die opvolgden hoe daders van kindermisbruik van de ene naar een andere parochie, school of zelfs een ander continent werden versast om alles in het verborgene te stockeren.

Wordt het geen tijd dat ook de namen van al diegenen die slachtoffer werden van het grootste kerkelijke misdrijf uit de recente geschiedenis op de muren van de kathedralen worden vereeuwigd in gouden letters?

Journalisten hadden een nieuwe kluif. In verhalen met een hoekje af konden smeuïge details worden geserveerd, overgoten met een sausje pauselijke of bisschoppelijke hypocrisie en gerechtelijke blindheid. Maar ook na dat stukje krant of wazig gemaakt tv-gezicht bleef het slachtoffer onbegrepen en onherkenbaar achter.

Maar zoals dat in alle grote en kleine oorlogen gaat, zijn er points of no return. Zelfs de verloren gewaande helden uit de loopgraven van de Groote Oorlog krijgen honderd jaar na dato nog een ingekleurd gezicht. Prominenten en ministers steken verloren gewaande foto’s van vergeten soldaten in de loopgraven respectvol in de lucht. Zij worden niet langer weggefilosofeerd als het noodzakelijke kanonnenvlees. Aandenkens worden schoongespoten. In gouden letters blinken de namen van de gesneuvelde soldaten op de oorlogsmomenten. Wordt het geen tijd dat ook de namen van al diegenen die slachtoffer werden van het grootste kerkelijke misdrijf uit de recente geschiedenis op de muren van de kathedralen worden vereeuwigd in gouden letters, net zoals de kleine helden uit het verleden?

De mensen die hier getuigen, zijn de helden en heldinnen die het hebben aangedurfd. Ook al was het voor velen een loopgravenoorlog die soms meer dan vijftig jaar duurde. Zij zijn uit hun tombes opgestaan en getuigen van hun strijd, hoewel nog niet iedereen dit zomaar met naam en toenaam kan, ook na het kantelmoment van april 2010.

Zoals België met Dutroux en Hollywood met Weinstein, zo kreeg het katholieke kerkelijke kleine Vlaanderen zijn Vangheluwe-affaire. Of hoe relatietje spelen met een neefje een stevige kerk in puin kan doen vallen. Daarbij vraag ik me af: bestonden op 24 april 2010 de meer dan duizend dossiers met aanklachten tegen pedofiele priesters en paters toen nog niet voor de kerkelijke oversten? En vanaf 2010 ineens wel? Of was het gewoon dat ene relatietje te veel dat deze oorlog deed kantelen?

Slachtoffers werden overlevers. Voor het eerst lijkt erkenning in zicht. Ongenaakbare clerici werden aangeklaagd, gestraft en geschorst maar de onderste steen is nog niet bovengehaald. Ondertussen zijn er veel degelijke boeken van het geleerde geschreven om al deze menselijke gruwel in kaart te brengen, te onderbouwen en om wegen naar genezing en herstel aan te reiken. Systemen, therapieën, zelfs arbitrages en opvangpunten werden gecreëerd en noodlijnen voor kinderen en jongeren geïnstalleerd. Beelden en herdenkingsdiensten voor of met slachtoffers vulden zelfs hier en daar kerken. De verhalen van de slachtoffers werden intussen keurig beluisterd, daarna weer opgeborgen of vakkundig gesystematiseerd en in tabellen neergelegd. Theorieën werden herschreven en grafieken bijgesteld.

Maar hoe moet het nu verder met het getraumatiseerde slachtoffer zelf, eens alle verklaringen zijn afgelegd, alle therapieën doorlopen, alle partners, ouders en kinderen op de hoogte zijn gebracht en alle dossiers weer zijn gesloten? Was het enkele decennia geleden nog normaal te zwijgen over dergelijke ervaringen uit je kindertijd, dan is het nu evenzeer not done er te blijven over doorgaan. ‘Ja, ja, we weten het wel. Het kan iedereen overkomen. Focus op andere dingen in het leven. Dat moet nu toch stilaan over zijn.’ Krantenartikels zijn geschreven en opinies scherpgesteld. Roddelblaadjes hebben hun pleziertje gehad. Parlementaire commissies hebben degelijk hun werk gedaan. De meeste bisschoppen en zelfs hier en daar een overste ontlopen niet langer hun verantwoordelijkheid. Het Arbitragehof heeft historische slachtoffers in ere hersteld. Ten dele toch. Mensen uit de kerk die de opvangpunten bemannen, hebben respectvol werk geleverd. Maar nu is iedereen naar huis. Via de nieuwe media uitkijkend naar nieuwe kindertrauma’s. Deze keer in de sportwereld, de politiek, de kunstensector of de vluchtelingenstroom.

Hoe zou het dus ondertussen met de slachtoffers van toen zijn? Concrete mensen, concrete namen, concrete verhalen lopen vaak niet gelijk met wetenschappelijke benaderingen. Op basis van onderzoek, vergelijking, analyse en studie komen wetenschappers tot algemene bevindingen, wat voor de toekomst heel waardevol is, te vergelijken met alle mogelijke studies die over de Groote Oorlog zijn verschenen. Elke studie belicht de grote lijnen en belangrijke elementen die zo’n gebeurtenis kenmerken. Zo ook het kindermisbruik. Maar zoals een oorlogsveteraan aangaf: ‘Leg al de verhalen van alle soldaten samen, dan lijkt het wel of het om een heel andere oorlog ging dan die welke beschreven staat in de wetenschappelijke werken hierover.’

Het individuele verhaal is een ander verhaal. Het gaat om concrete stemmen. Elk met een eigen timbre, eigen ervaringen. Die getuigenissen dienen ook bewaard te worden voor het nageslacht. Dat is het opzet van dit boek. Hier gaat het niet om theorieën maar over ervaringen. Beide invalshoeken zijn belangrijk en vullen elkaar aan. De concrete verhalen dreigen in het verborgene opgeslagen en vergeten te worden, toegedekt onder een overaanbod van theorieën en therapieën van proffen allerhande. Ook vanuit kerkelijke kringen worden meer en meer genezende en wijze woorden aangeboden. Mooi, maar onze vraag blijft hangen: ‘Hoe gaat het nu met jou Krista, Piet, Theo, Dora … jij die als kind seksueel werd mishandeld door een priester of broeder?’

***

Getuigenis Bart: ‘Dat voortdurende misbruik door broeder V. putte me echt uit’

Ik ben Bart, geboren in 1969, ik heb drie kinderen, twee uit een vorig huwelijk en één uit mijn huidige relatie. Volgens mij is mijn eerste huwelijk mislukt omdat ik misbruikt werd als kind en ik dat nooit heb durven vertellen. Al lang wou ik spreken maar durfde niet. Ik was beschaamd en angstig.

Toen ik acht jaar was, in 1977, staken mijn ouders me in een instelling van de broeders van liefde (sorry voor de lezer, maar de naam van die broedercongregatie kan ik nooit meer met hoofdletters schrijven) omdat ze wat ziekelijk waren en het niet breed hadden. In ieder geval begon daar voor mij vanaf de eerste dag de hel.

Zo moest ik op een dag bij broeder A. van de ziekenzaal voor de medische controle. Die onderzocht meer dan uitvoerig mijn penis en stak zelfs zijn vinger in mijn anus terwijl hij met zijn eigen penis bezig was om zich te bevredigen, denk ik. Na dit pijnlijke gebeuren werd ik voorgesteld in de leefgroep, waar ik begon te wenen. De hoofdopvoeder werd erbij geroepen en vroeg me waarom ik weende. Ik durfde toen niets te zeggen, ontzet als ik was.

Enkele dagen later moest ik brood gaan halen voor de leefgroep bij broeder E. Wij noemden hem altijd met zijn bijnaam, broeder V. omdat hij vaak dat muziekinstrument bespeelde. Hij vroeg me: ‘Weet je wat sperma is?’ Ik wist het niet. Hij zei: ‘Ik ga je iets tonen.’ Hij trok mijn broek naar beneden en begon mij en zichzelf te masturberen. Bij mij lukte dat niet. ‘Dat is sperma’, zei hij. Ik kreeg dan koekebrood mee.

Door die ervaringen werd ik onrustiger en gewelddadiger in de leefgroep. Ik was zeer beschaamd. Ik moest naar boven naar een mooi bureau. Ik moest naar een broeder die ik niet kende: de overste. Hij vroeg me wat er was en ik onthield vooral dat hij zei: ‘Ge moet niet bang zijn.’ Daarom vertelde ik wat er gebeurd was bij die twee broeders. Hij werd brutaal en zei: ‘Zoiets doe je niet, mijn broeders betichten.’ Hij gaf me met zijn volle hand slagen in mijn gezicht. Dat was voor mij ook echt misbruik, lichamelijk maar ook misbruik van het beetje vertrouwen dat ik toen nog had.

Als straf moest ik helpen de kapel kuisen, voor de kaarsen zorgen, kijken of er genoeg wijwater was, stoelen afstoffen en goed zetten, enz. Ik ervoer dat niet als een straf want daar voelde ik mij veilig. Ik probeerde niet naar de ziekenzaal te moeten. Maar soms was ik toch ziek. Dat voortdurende misbruik door broeder V. putte me ook echt uit. Ik herinner mij, ik was toe negen jaar, hoe ik eens naar de ziekenzaal moest en broeder A. zijn penis in mijn mond stak, op en neer bewoog en mij dwong te zuigen tot hij klaarkwam. Ik herinner me nog levendig hoe mijn beste maat het zaad van broeder A. moest inslikken en hoe hij zijn polsen daarna had overgesneden. Hij overleefde het maar is ondertussen toch overleden door zelfmoord.

Ik herinner me nog levendig hoe mijn beste maat het zaad van broeder A. moest inslikken en hoe hij zijn polsen daarna had overgesneden.

De broeder-overste kwam toen zelfs uit het mooie salon van zijn bureau om naar mij te luisteren op mijn kamer. Ik vertelde weer wat er was gebeurd. Hij zette zijn knie boven op mij in mijn bed. En dan heeft hij echt op mij gebeukt met zijn vuisten op mijn hoofd, op mijn armen, overal, hij leek woest. Hij zei: ‘Dat is niet waar. Jij bent het die die jongen zijn kop zot hebt gemaakt. Het zijn mijn medebroeders, hoor je dat?’ Als straf moest ik op mijn blote knieën op een regelstok zitten, met mijn handen in de lucht waarop hij telefoonboeken legde. Ik moest daar zo een half uur blijven zitten. Die regel stond zo in mijn knieën gedrukt dat ik mijn benen niet meer kon bewegen. S., een medewerker van de broeders, is zelfs met mij naar het stedelijk ziekenhuis gereden. Daar hebben verplegers en de dokter foto’s genomen van mijn knieën. Daarop kon je duidelijk de regel zien. S. heeft daar niet lang gewerkt. Ook broeder H. wist van al die misbruiken maar deed niets.

Ik ben ten tijde van mijn communie ook misbruikt door broeder E. die vaak op bezoek kwam bij broeder V. in de keuken. Hij vroeg me naar zijn kamer te gaan waar een geschenk voor mijn communie op mij zou wachten. Toen ik aanklopte en binnenging, lag hij naakt op zijn bed. Ik moest ook mijn kleren uitdoen. Toen moesten we elkaar masturberen. Met mij lukte dat niet. Hij kneep dan hard in mijn penis tot hij klaarkwam. Dit is maar één keer gebeurd want ik zorgde ervoor dat ik daar niet meer naartoe moest.

Maar aan broeder V. en broeder ziekenzaal kon ik niet ontsnappen en ik wist dat ik niets mocht zeggen bij de baas want die zou mij nog harder aanpakken. Maar ook die rust in de kapel zou niet blijven duren. Er was daar een priester die daar missen deed. Hij deed ook al de communies. Priester J.G. woonde apart van het gebouw in een huis dat wat verder stond op een hoek, ook een huis van de broeders. We werkten altijd met een drietal in de kapel. Ik was vijftien jaar denk ik, toen de priester mij eens naar zijn huis riep om te helpen schilderen. Plots stond hij naast mij met zijn blote penis. Hij wou me langs achter nemen. Ik wou dat echter niet en kon weglopen. Blijkbaar moet hij heel kwaad zijn geweest. Hij stond ook bekend als een gewelddadig iemand die er graag op klopte. In de periode daarna heeft hij mij met bruut geweld meerdere malen verkracht in anderhalf jaar. Zelfs één keer voor het kruisbeeld in de kapel en één keer in de kapel toen ik moest gaan biechten en alleen was met hem.

Meestal waren we met meerderen voor die biecht. Die keer was ik alleen. Ik durfde aan niemand iets zeggen want het was geweten dat je daar veel slaag voor kreeg. Ik ben toen weggelopen. Ik zag geen enkele uitweg meer. Daarna werd ik definitief verplaatst naar een tehuis van de broeders in Diksmuide, bij een gezin.

Op achttien jaar ben ik alleen gaan wonen maar had een goed contact met Tony, die verder nog ter sprake komt. Op negentien jaar leerde ik mijn eerste vrouw kennen. Dat huwelijk is mislukt. Ik heb mijn vrouw seksueel alles ontzegd en was ook een ontregelde man. Ik heb enkel gemeenschap gehad in de tijd die nodig was om kinderen te krijgen. Het was voor mij een gruwelijke periode. Altijd weer speelden die beelden zich voor mij af als een film. Ik nam toen ook al speciale medicatie om erecties te kunnen hebben.

In 2011 ben ik nog eens teruggegaan naar dat internaat van mijn verwoeste kindertijd. Ik wilde een reünie organiseren voor de jongens van 1985. Ik kreeg er enkel nog drie adressen, de rest was gestorven.

Zoals uit mijn medische attesten blijkt, heb ik veel klachten door wat is gebeurd: nachtmerries, zweten, angst, depressiviteit, impotentie en noem maar op. Daarom heeft mijn huidige vrouw zo aangedrongen om de stap te zetten naar Norbert Bethune. Ze zei: ‘Het is inderdaad nu of nooit, of wil je ons allemaal meesleuren en ten onder gaan?’ Ik heb ook zo lang gewacht omdat ik met een constant schaamtegevoel leef. Ik sta ermee op en ga ermee slapen, al die jaren.

Er zijn ongetwijfeld ook veel zelfmoorden gebeurd door mensen zoals ik. In 2011 ben ik nog eens teruggegaan naar dat internaat van mijn verwoeste kindertijd. Ik wilde een reünie organiseren voor de jongens van 1985. Ik kreeg er enkel nog drie adressen, de rest was gestorven. Ik heb aan de receptie gezegd: ‘Er moet toch een reden zijn dat er zoveel dood zijn.’ Daarop zeiden ze mij: ‘Hou je kalm.’

Ik ben van één iemand heel zeker dat dit misbruik ook met hem gebeurd is. Het gaat om Tony. Hij was een vriend. Zijn vrouw heeft me opgebeld om te zeggen dat hij zelfmoord had gepleegd. Zijn twee kinderen van vijf en zes hadden hem gevonden. Ik heb hem zelf van het touw gehaald en kreeg nadien van de politie nog op mijn donder dat ik hem had moeten laten hangen. Er lag een brief bij waarin stond: ‘Eindelijk af van dat misbruik.’ De politie heeft niets met die brief gedaan. Ze zeiden dat ze daar niets konden mee aanvangen.

Ook Alain heeft zelfmoord gepleegd. Hij was een slachtoffer van broeder E. Hij is nooit gehuwd want hij kon geen relatie aan. Zijn ouders, bij wie hij inwoonde, hebben me dat verteld. Hij ging naar een psychiater in Roeselare. De man is intussen overleden.

Ikzelf heb tweemaal geprobeerd zelfmoord te plegen in 1988, voor mijn huwelijk. Ik heb me de polsen overgesneden. Je kan het litteken nog zien dat ik ervan overhoud. In 1996 heb ik een overdosis medicatie genomen om uit het leven te stappen. Ik weet ook van twee broers, F. en P., uit die tijd van het internaat die momenteel allebei in de psychiatrie zitten. Ook zij zijn misbruikt door broeder A. en broeder E. Ook J. is misbruikt door diezelfde broeder A. Er was een dossier ingediend bij het gerecht maar de klacht is geseponeerd. Drie maanden geleden heeft J. thuis zelfmoord gepleegd.

Misbruik in de Kerk: 'Dat voortdurende misbruik door broeder V. putte me echt uit'
© .

In naam van de Vader, Rik Devillé – ISBN 9789462671768 – 2019 – 408 p. – 24,9 euro – Uitgeverij EPO

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content