Met Spinvis door de Lage Landen: ‘Nergens heb ik zo veel kunstenaars ontmoet als bij de post’

Erik de Jong van Spinvis: 'Ik begrijp waarom sommigen Spinvis maar niets vinden.' © Saskia Vanderstichele
Stijn Tormans

Twintig jaar al reist de groep Spinvis door de Lage Landen. Dat vieren ze niet, maar ze hebben wel een mooie nieuwe plaat gemaakt. ‘In Nederland vragen ze me vaak: “Waarover gaan je songs toch?” Die vraag stellen ze in België nooit.’

Er hangt veel volk rond de Magere Brug in Amsterdam. Het is de laatste hete vrijdagavond van de Indian summer. Zelfs in een stad die op de viruskaart bloedrood kleurt, wordt dat gevierd. Vijftig meter verderop aan de Amstel wappert een doek aan de gevel van het beroemdste theater van Nederland: ZORG GOED VOOR ELKAAR.

In de entree van Carré staren de stenen hoofden van Toon Hermans, Paul van Vliet en Beppie Nooij sr. roerloos voor zich uit. Onder hun bustes hangt een bordje waarop staat hoeveel honderden keren ze in Carré hebben opgetreden. Naast hen is nog één plaats voor een stenen hoofd.

Zo vaak stond Spinvis-hopman Erik de Jong nog niet op de bühne van het Koninklijk Theater, maar toch al vijf keer dit jaar. En altijd opnieuw is dat iets bijzonders, zegt hij. Er zweven geesten door de oude Amsterdamse tempel van Oscar Carré. Van artiesten die hier opgebaard werden nadat ze de karavaan hadden verlaten, maar ook van anderen.

De Jong wijst naar de zolder. ‘In de oorlog verscholen zich daar Joden, terwijl ze de nazitop beneden op het podium hoorden feesten.’

Later kwam hij hier weleens met zijn ouders. Om naar een optreden van Herman van Veen te kijken, of naar de musicals van Annie M.G. Schmidt. Al had hij toen stiekem vooral oog voor de ene witte spot die van de nok naar het podium scheen.

Zoveel jaren later stapt De Jong de houten planken op, onder dezelfde warme spot van Carré. ‘Dag verspreid publiek’, zegt hij. En dan zingt hij over Hollywood, over Ronnie en de dag dat Richard Krajicek Wimbledon won.

‘Hebben jullie nog een verzoeknummer?’ vraagt hij.

‘Oostende’, roept Fjon.

Ik kan heel gemakkelijk applaus scoren door een liedje te maken over een vluchteling op een boot. Maar dat levert daarom nog geen goede song op.

Een paar tellen later zingt Spinvis voor Fjon en de rest van Carré: ‘En de band speelt door, heel de nacht, voor altijd, in het licht.’

Twintig jaar al staat de band van Erik de Jong in het licht. Een groot feest om dat te vieren komt er niet. Maar hij heeft wel een nieuwe en erg mooie plaat opgenomen: 7.6.9.6. Niet vanzelfsprekend, want zelfs spinvissen moesten dit jaar naar het pijpen van het virus dansen. ‘In het voorjaar van 2020 was het vanwege de covidpandemie niet toegestaan om gezamenlijk in dezelfde ruimte op te nemen’ staat in de hoestekst te lezen.

‘Daarom had ik elk bandlid partituren gestuurd’, zegt De Jong. ‘Ze hebben die allemaal afzonderlijk opgenomen in een studio of op hun iPhone.’ Hij breide dan alles aan elkaar op zijn computer in Nieuwegein.

Het leverde prachtige songs op. Zoals Parel, over Het Meisje Met De Parel van de Hollandse Meester Johannes Vermeer. Of Paon, over zijn vorig jaar overleden gitarist Juul de Paauw. ‘Hij was een heel wijze man, een mensenkenner’, zegt De Jong. ‘Alles, de hele wereld was zijn oefenterrein. Hij speelde niet alleen gitaar, maar was ook de chauffeur van de band. Dat lied is een ode aan al de uren dat we ’s nachts samen onderweg waren. Ik heb dat ook voor mezelf geschreven, want zo’n goed geheugen heb ik niet. Als ik straks tachtig ben, wil ik niet vergeten zijn hoe het allemaal was.’

Op de hoes van 7.6.9.6 is het herfst, zoals altijd in de kosmos van Spinvis. ‘Ik ben nochtans geen droevig persoon,’ zegt De Jong, ‘maar ik hou wel van droevige muziek. Ooit hebben ze me gevraagd om reclamemuziek te maken voor moedermelk. Leek me een leuk voorstel en het bracht een aardige som op. Maar de reclamemakers waren niet helemaal tevreden. “Het moet meer up”, zeiden ze. “Hoezo up?” antwoordde ik. Ik doe mijn best om vrolijke songs te maken, maar altijd gaat er wel iemand dood.’ (lacht)

'Ik doe mijn best om vrolijke songs te maken, maar altijd gaat er wel iemand dood.'
‘Ik doe mijn best om vrolijke songs te maken, maar altijd gaat er wel iemand dood.’© Saskia Vanderstichele

Hij heeft het staande publiek dit jaar gemist, zegt hij. De mensen die over de rand van het podium hangen, ‘al die dingen die vroeger zo vanzelfsprekend leken’.

Al gebeurden er dit jaar wel andere mooie dingen, zoals dat één-op-éénconcert dat hij een paar weken geleden gaf in de oude haven van Rotterdam. ‘Op een rode loper zou ik voor elke toeschouwer één song zingen. Ik wilde hen allemaal afzonderlijk vragen: “Hoe zou u willen heten?” Dat zegt iets over wie ze willen zijn. Op basis van hun antwoord zou ik dan een liedje uit ons repertoire zingen. Dat was dus het plan, maar uiteindelijk werd het veel emotioneler dan ik ooit had kunnen vermoeden. Op een bepaald moment liep er een oude man de rode loper op. “Ik wil Eva heten”, zei hij.’

De Jong keek hem recht in de ogen en vroeg zich af of dat de naam zou zijn van zijn grote liefde. Misschien was ze wel net gestorven. Of misschien wilde de oude man zelf altijd al een vrouw zijn. Hij nam zijn gitaar en zong voor hem Loop der dingen. Zijn eenkoppige publiek wreef een paar tranen weg en vertrok weer.

‘Hebt u ooit iemand anders willen zijn?’ vraag ik.

‘Nee’, antwoordt hij. ‘Alles is gelopen zoals het moest lopen. Ik ben pas gedebuteerd toen ik de veertig al voorbij was. Daarvoor was ik ook met muziek bezig, maar in de luwte. Op mijn veertiende was ik drummer in de punkband van mijn broer. Daarna heb ik nog bij een paar groepen gespeeld. Tot alle bandleden een gezin kregen en bij de bank gingen werken. Plots had ik geen band meer. Ik voelde me heel eenzaam.’

Toen werd de Atari ST 40 uitgevonden: de computer werd zijn band en zijn troost. Hij maakte er niet alleen ‘singer-sample-songwritermuziek’ op, maar schreef ook teksten voor anderen. ‘Onlangs heb ik een single uit die tijd teruggevonden, iets in de stijl van Wham! van George Michael. Stel dat dat lied in de hitlijsten was geraakt, dan was ik misschien een hitmachine geworden. Mét een grote auto, een duur huis en veel meisjes. Zoals veel rappers die snel doorbreken: ze noemen zichzelf streetwise , maar eigenlijk lopen ze van de ene backstage naar de andere. Ze hebben er geen idee van hoe het leven op straat eruitziet.’

Hij weet het wel, want in die jaren werkte hij ook voor de post. ‘Een eenvoudige job en het verdiende goed. Omdat het nachtwerk was, trok het ook een speciaal soort publiek aan. Ik werkte er samen met de meest krankzinnige mensen: junks, gokverslaafden, gesjeesde studenten… Maar ook met schrijvers en schilders. Nergens heb ik zo veel kunstenaars ontmoet als ’s nachts bij de post. (lacht) Ik leerde er klappen krijgen en mijn bek houden, maar ook veel over hoe mensen in elkaar zitten. Zonder die twintig jaar bij de post was Spinvis er nooit geweest.’

Op een dag vroeg de platenfirma of hij de computermuziek die hij op zijn zolder in elkaar geknutseld had niet live wilde brengen. Toen werd alles anders. ‘Aanvankelijk had ik er zelfs niet aan gedacht om zanger te worden. Het was ook bijzonder vreemd om naar mijn eigen stem te luisteren. Je hoort die alleen vanuit je schedel en dat is een heel ander geluid.’

Maar hij kreeg applaus en zong voort.

Twintig jaar later beschouwt hij zijn jaren bij de post nog altijd als ‘zijn grootste kapitaal’: daar op de werkvloer, tussen de brieven en de pakjes, lagen zo veel songs. Alleen wordt de tijd om ze uit te schrijven steeds korter. ‘In februari word ik zestig en ik wil nog zo veel doen. Je ziet vaak bij ouder wordende artiesten dat ze chagrijnig worden. Het gaat allemaal niet meer zo goed en dan beginnen ze over alles en iedereen te zeuren. Dat wil ik vermijden.’

Liever wil hij eindigen als Charles Aznavour, die hij een paar jaar geleden hier in Carré zag optreden. De oude chansonnier was toen al de negentig voorbij. Zoals gewoonlijk vertelde hij ook die avond weer dezelfde grappen, en liet hij dezelfde witte zakdoek vallen tijdens La Bohème. ‘Het was schaamteloos’, zegt De Jong. ‘Maar het publiek verwachtte dat ook van hem: ze zouden ontgoocheld geweest zijn als hij die zakdoek niet zou bovenhalen. En hij deed dat met plezier.’ Nog één keer, in naam van het leven. ‘Ik vond dat best cool.’

‘Wat hebt u geleerd na twintig jaar Spinvis?’ vraag ik.

‘Dat je in dit vak lelijk moet durven te zijn. Iedereen wil mooi, interessant en aantrekkelijk zijn. Dat is menselijk, want we zijn allemaal ijdel. Onze lelijke kanten willen we verstoppen. Terwijl dat net hetgeen is wat anderen het meeste appreciëren. Soms wil ik iets schrappen in mijn teksten omdat het te pijnlijk of te emotioneel is. Achteraf blijkt dat mensen net die zinnen de mooiste vinden.’

Het is al laat in Carré, de zaal is leeg. De Jong steekt zijn Gibson ES-335 uit 1965 in zijn rode gitaarkoffer. Daar plakken niet alleen rock-‘n-rollstickers op, maar ook een van De Wandelclub: ‘Op weg sinds 2010.’ Hij stapt naar buiten. De honderden gele lichten van de Magere Brug branden.

Een week later, op de eerste dag van de herfst, wandelt hij met dezelfde rode gitaarkoffer het Dordrechts Museum binnen. Het regent oude wijven op het binnenplein, waar hij vanavond in de openlucht zal spelen. Ook deze keer weer tussen stenen hoofden, tussen beeldhouwer Hans Petri en de schilder George Hendrik Breitner.

Terwijl hij de carpaccio met overjarige kaas bestelt, praat ik wat met celliste Saartje Van Camp. Zeventien jaar geleden voegde de Belgische muzikante, opgeleid aan het Lemmensinstituut, zich bij de band. Al snel werd ze De Jongs vaste luitenant op het podium. Ze houdt nog altijd evenveel van zijn teksten als toen, al weet ze intussen hoe ze tot stand komen. ‘Erik is behoorlijk perfectionistisch’, vertelt ze. ‘Er is geen woord of geluid waar hij niet lang over nagedacht heeft. Hij weet wat hij wil, maar wordt zelden of nooit kwaad. Hij raakt ook nooit in paniek. Overal ziet hij het verhaal, ook op het podium.’

Zonder die twintig jaar bij de post was Spinvis er nooit geweest.

Nooit vergeet ze die keer dat ze op het podium van C-mine in Genk stonden. ‘Vooraf hadden we afgesproken dat ik na een nummer een lamp op het podium zou aandoen, en we dan zouden vertrekken. Maar tijdens de voorstelling had ik een black-out: ik dacht dat hij het licht zou aandoen. Op het einde van dat nummer werd het plots heel stil. Ik zat op hem te wachten, en hij op mij. Het publiek wist niet wat er gebeurde en ik eigenlijk ook niet. (lacht) Maar Erik bleef als enige heel rustig: hij liet gewoon de stilte zijn, en daardoor kreeg het iets magisch.’

‘Dat was supertheater’, lacht De Jong. ‘In mijn herinnering duurde het wel een halfuur, al zal het in werkelijkheid maar een paar minuten geduurd hebben. Dat kan ook alleen maar in België. In Nederland zouden ze allang zijn gaan applaudisseren om de stilte te vullen.’

Straks reist hij met zijn rode gitaarkoffer weer zuidwaarts, de Moerdijk over – als hij toestemming krijgt van het virus, tenminste. ‘Onze bekendheid in België hebben we te danken aan radiomaker Luc Janssen. Hij begon destijds onze muziek te draaien op Studio Brussel.’ De andere radiozenders volgden. ‘Elke keer valt het me op hoe verschillend onze culturen zijn’, zegt De Jong. ‘In Nederland vragen journalisten altijd: “Maar waarover gáán je teksten?” Die vraag stellen ze in België nooit.’

In het land van de surrealisten hoeft er niet voor alles een verklaring te zijn. Ook niet voor de suggestieve songs van Spinvis – een woord dat trouwens niet echt iets betekent, ‘maar gewoon mooi klinkt’.

Al is niet iedereen fan. Ik vertel hem dat er in mijn vriendenkring twee kampen zijn: sommigen verafgoden de groep, anderen vinden hun muziek flauwekul. ‘Spinvis is alles wat er mis is met Nederlandse mannen’, schreef ene Tamara Lemming ooit op Twitter. ‘Niet mannelijk, niet macho, zo niksig en zogenaamd vrouwen-begrijpend. Getver, dan heb ik liever nog een hond. Die snapt dingen.’

‘Heerlijk toch?’ reageert De Jong. ‘Aan je gezicht of aan je motoriek kun je niets doen: daar word je mee geboren, dat is je lot. Maar je masker is je vrijheid. Dat kun je wél kiezen. In mijn songs ben ik de man die ik wil zijn. Dat sommigen mijn muziek maar niets vinden, begrijp ik. Ik flirt heel bewust met de grens tussen betekenisvol en betekenisloos. Ik weet wel waar de songs over gaan, maar laat het midden van een lied vaak bewust weg. Alleen de pijlen ernaartoe staan er nog. De rest moet je als luisteraar zelf invullen. Sommigen staan daarvoor open, anderen helemaal niet. En dat is prima. Ik heb nooit de bedoeling gehad om iedereen te behagen.’

Hij is best tevreden met de status die hij nu heeft. ‘Groter dan dit moet het niet worden.’ Een buste in Carré of het Dordrechts Museum hoeft niet. En op het podium van Pinkpop of Rock Werchter zal hij wellicht nooit staan, want hij heeft nooit een hit. Maar ook daar is hij niet rouwig om. Hoogstens droomt hij van het Casino van Oostende, omdat Marvin Gaye daar ook ooit speelde. En een tournee door Duitsland komt er ook nog. Hij moet zijn Duits nog wat oppoetsen, al zal hij altijd in zijn moedertaal blijven zingen.

'In mijn songs ben ik de man die ik wil zijn.'
‘In mijn songs ben ik de man die ik wil zijn.’© Saskia Vanderstichele

‘Ik vind dat belangrijk’, zegt hij. ‘In elke taal zit ook een mysterieuze tweede taal. Dat merk je aan de stiltes die we soms laten vallen, of de manier waarop we de woorden uitspreken… Natuurlijk kun je heel goed Frans of Engels leren, maar die mysterieuze tweede taal kun je alleen als native speaker begrijpen. Poëzie is datgene wat verloren gaat in de vertaling.’

Zelf is hij een leerling uit de school van Lennaert Nijgh. ‘In mijn jonge jaren luisterde ik vooral naar liedjes zoals Eva of Als de rook om je hoofd is verdwenen. Prachtige beelden en zinnen. Maar waarover gaan die teksten? Niemand weet het, en dat hoeft ook niet. Ik zet liever zo’n song op dan een kleinkunstliedje met een duidelijke boodschap of mening.’

Ook hij heeft er zelden één in zijn songs, terwijl hij nochtans uit een geëngageerd nest komt. Zijn vader was wiskundeleraar en was bezeten van politiek. ‘Hij was heel links’, zegt De Jong. ‘Als kind ging ik met hem mee naar anti-Vietnambetogingen in Paradiso, en bij ons thuis stond het Rode Boekje in de boekenkast. Wat er echt gebeurd was in het China van Mao of de Sovjet-Unie, drong pas langzaam tot hem door. Natuurlijk was dat een grote ontgoocheling. Hij werd niet cynisch of zuur, maar wel gelaten. Daarna hield hij zich vooral bezig met zijn tuin, met zijn plantjes en tomaten. Hij heeft ook nog een paar jaar gitaar gespeeld bij Spinvis. Zulke dingen begreep hij tenminste. Vijf jaar geleden is hij gestorven. Ik mis hem nog altijd.’

Net zoals zijn vader wantrouwt De Jong grote bewegingen, ‘want er spelen altijd zo veel andere belangen mee’. Ook hij wil de wereld klein houden: hij zingt liever over Ronnie of over wespen op de appeltaart. ‘Mensen vragen me weleens: “Je hebt een publiek. Waarom spreek jij je niet over de dingen uit?” Natuurlijk ben ik begaan met wat er in de wereld gebeurt. Ik zou heel gemakkelijk applaus kunnen scoren door een liedje te maken over een vluchteling op een boot, maar levert het ook een goede song op? De meeste zogenaamde “geëngageerde kunst” vind ik maar niets, omdat die geen beroep doet op mijn intelligentie. Het is alleen maar een pamflet voor iets waar ik het toch al mee eens ben. Van mijn bakker verwacht ik ook niet dat hij brood met een mening bakt, wel dat hij goed brood bakt. Dat biedt troost.’

Engagement wordt veel te eng gedefinieerd, zegt De Jong. ‘Voor mij gaat dat ook over de vrijheid om te maken wat je wilt. Mijn liedjes, dat is mijn engagement, het brood dat ik maak. Net zoals een man die vlinders schildert op zijn manier ook geëngageerd is.’

Op het binnenplein van het Dordrechts Museum is het intussen gestopt met regenen. Het is halfacht, showtime.‘Het is ten strengste verboden om tijdens het optreden straks mee te zingen of te dansen’, zegt de presentatrice.

Spinvis frunnikt wat aan zijn das, stapt het podium op en zegt: ‘Gelukkig is onze muziek daar niet geschikt voor. Ik troost me met de gedachte dat jullie wel graag zouden willen meedansen of -zingen, maar dat het niet kan.’

Het blijft droog tijdens het optreden. Twee uur later krijgt hij van Dordrecht een staande ovatie, net zoals van Carré. ‘In Vlaanderen betekent een staande ovatie nog iets’, zegt De Jong. ‘Dat krijg je niet na elke voorstelling. In Nederland wel, daar is het een gewoonte geworden. Als je hier na een voorstelling blijft zitten, is het bijna een statement. Terwijl je dan meestal denkt: nou, zo slecht vond ik het nu ook weer niet, ik zal maar opstaan.’ (lacht)

Hij kijkt hemelwaarts. ‘Ik verwacht heel veel regen de komende maanden’, zegt hij. En dan vertrekt hij de nacht in. Zonder Juul, maar met zijn gitaarkoffer, herinneringen en songs. ‘We reden veel te zacht, iedereen haalde ons in, hoe dat nummer ging, je schreef ons door de nacht Lucas en Saartje en ik.’

Het regent weer in Dordrecht.

Het jubileumalbum 7.6.9.6 is uit bij Excelsior.

In het najaar toert Spinvis (wellicht) ook door België. www.7696.nl

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content