
Wie woont er op die rotonde in Mechelen? ‘De stad zal mijn huis slopen wanneer ik sterf’
Sommige mensen lijken op hun huis. Dirk Van den Broeck woont in Mechelen op een rotonde. Zelf reisde hij vaak de wereld rond. Zijn idealen achterna, op zoek naar de waarheid, maar onderweg begon hij te twijfelen. Telkens keerde hij weer naar zijn huis in Mechelen.
Al twintig jaar zie ik door het raam van de trein dat ene huis. Het ligt net naast het station van Mechelen, aan spoor 12.
Vroeger stonden er veel huizen op die plek aan het kanaal. Een voor een zijn ze onteigend, verkocht en gesloopt. Alleen dat koppige huis bleef over. Door een speling van het lot en een nieuw aangelegde weg staat het nu bijna op een rotonde. Er rijden bussen rond, en er wordt hard gewerkt aan de toekomst. Maar het oude huis capituleert niet.
Op een warme dag in juli wil ik weten wie op dat heerlijke stuk Belgisch surrealisme woont. Ik bel aan. Dirk Van den Broeck doet open. ‘De stad wilde mij ook snel uitkopen of onteigenen’, vertelt hij. ‘Maar ik had geen zin om te verhuizen en nieuwe gordijnen te kopen. Daarom huurde ik een advocaat in. “Wil je hier wel vertrekken?” vroeg die.’
‘En?’ vraag ik.
Hij lacht.
‘Kom binnen.’
Vanuit zijn raam heeft Dirk een prachtig zicht op het station, het kanaal en de wereld. ‘Zoek niet te veel symboliek achter het huis’, lacht hij.
Vier uur later weet ik: dit huis verzinnebeeldt zijn bewoner, zoals een hond na een tijd op zijn baasje begint te lijken. ‘Ik heb veel betoogd in mijn leven’, zegt hij. ‘Tegen van alles en nog wat.’
Hij had het vroeger niet door, maar dat activisme zit in zijn genen. ‘Mijn grootmoeder was een Russische, de halfzus van de Russische revolutionair-schrijver Victor Serge. Samen met haar moeder, een anti-tsaristische feministe, reisde ze door Europa. Op een dag is ze daar, op straat in Brussel, mijn Vlaamse grootvader tegengekomen. Ze zijn getrouwd en in 1904 naar Rusland geëmigreerd, net voor de eerste Russische Revolutie. Mijn grootvader schreef in een brief naar huis: “Je moet de kranten niet geloven. Het is de tsaar die slecht is, niet het volk.” Daarna volgde voor hen een verschrikkelijke periode. Mijn grootmoeder is zelfs verkracht door soldaten van het Rode Leger. Ze wilden eigenlijk mijn dertienjarige tante, maar zij heeft zich opgeofferd. Na de burgeroorlog zijn ze helemaal berooid gevlucht uit Rostov aan de Don met alleen enkele tapijten en een samowaar. Zo zijn ze in Leuven beland. Hier kwam bobonne niet veel buiten.’
”We weten alles over u”, zei de Cubaanse geheime dienst. “Ik ken Patrick Janssens”, blufte ik.
Ook met haar halfbroer, de revolutionair Victor Serge, liep het niet goed af. Hij verzette zich openlijk tegen Stalin en eindigde arm in Mexico. ‘Lang geleden ben ik zijn zoon en zijn huis in Mexico gaan bezoeken’, zegt Dirk. ‘Vandaag heb ik spijt dat ik mijn familie niet meer uitgehoord heb.’
In die tijd was Dirk nog niet zo bezig met zijn eigen wortels. Hij was jong, links en twijfelde niet. ‘Mijn overtuiging heb ik onrechtstreeks van mijn vader geërfd. Als zoon van een socialistisch gesyndiceerde spoorwegarbeider uit Aarschot wilde hij per se naar het atheneum van Leuven, ook al gaven ze daar lessen in het Frans. Mijn vader vond dat de socialisten veel te weinig aandacht hadden voor de taalproblematiek. In 1934 behaalde hij zijn licentiaatsdiploma in de Germaanse filologie. Dat was toen uitzonderlijk voor een kind van een arbeidersgezin. Mijn moeder was conservatiever, maar ook zij hielp mensen die in de problemen zaten. In zo’n gezin werd ik groot. Mijn ouders waren tegen het liberale ikke en de rest kan stikken. Nooit heb ik hen horen schimpen op die “luiaards die van de sociale zekerheid profiteren”.’
De vader van Dirk gaf les op het atheneum in Keerbergen. ‘Daar heb ik ook school gelopen. In de klas waren er geen taboes: we discussieerden over de Algerijnse onafhankelijkheidsstrijd en ik raakte heel gefascineerd door de Hongaarse opstand in 1956: arbeiders die gewapenderhand alle fabrieken van de directeuren overnamen en zelfbestuur eisten, wow.’
Dirk ging economie studeren aan de universiteit in Leuven. ‘Begin jaren zestig was dat nog een conservatief katholiek bastion. Zeker de richting economie. Daar zaten veel zonen van zelfstandigen, eerder rechtse kerels. Ik voelde me ideologisch heel eenzaam. Tot ik op een avond een lezing bijwoonde van Links, een stroming in de toenmalige socialistische partij BSP. Daar zat nog één student. We raakten aan de praat en richtten wat later BRUG op, een tijdschrift dat zowel gelovige als vrijzinnige progressieven wilde verenigen. In 1962 was dat nog iets bijzonders. Het eerste nummer was een schot in de roos. Zevenhonderd exemplaren hebben we ervan verkocht. In ’t Pallieterke stond ooit dat wij voorlopers waren van mei ’68: dat is misschien overdreven, maar er broeide wel iets in Leuven.’
Dat was ook de Kommunistische Partij niet ontgaan. ‘Ze nodigden ons uit in de DDR, om daar het regime te leren kennen. Het werd een echte propagandareis: we sliepen in de beste hotels en reden met een minibus naar Weimar, Jena, Berlijn, en zo de DDR rond. Ze wilden ons laten zien hoe fantastisch het regime was, maar er wrong iets. Tijdens een kennismaking met een volle zaal communisten riepen we: “We eisen de vrijlating van Heinz Brandt (een antistalinistische vakbondsman, nvdr)” De mensen die ons begeleidden, kropen onder tafel van schaamte – ze vonden ons ontzettend ondankbaar.’
Daarna keerde Dirk nog vaak terug naar de DDR. Met de trein – ‘zo heb ik mijn eerste vrouw leren kennen’, maar ook met een versleten Mercedes. ‘Onder de batterij smokkelde ik verboden boeken van Aleksandr Solzjenitsyn en geschriften van Rosa Luxemburg het land binnen. Die reizen naar de DDR waren mijn eerste confrontatie met een dictatuur. Later ben ik heel vaak naar rechtse en linkse dictaturen op reis gegaan, meestal in Latijns-Amerika: naar het Chili van Augusto Pinochet, het Argentinië van Jorge Rafael Videla, het Venezuela van Hugo Chávez. Wat mij intrigeerde, was hoe mensen zichzelf daar in extreme omstandigheden overeind hielden. Hoe moedig ze waren en hoe laf ze moesten zijn, alleen maar om te overleven. Je kon daar met de eenvoudigste mensen heel zinvolle discussies voeren. Zij wisten perfect dat dat systeem niet werkte. Zelf riskeerde ik vaak tegen de lamp te lopen.’
Al wist hij ook: ik hoef maar het vliegtuig op te stappen en ik ben weer in België. Daar werkte hij bij de studiedienst van de VDAB. ‘Een fantastische job.’ Toch bleef hij dromen over een andere, progressievere wereld.
Hoe die er dan moest uitzien, wist hij ook niet. ‘Voor de Sovjet-Unie kon ik geen sympathie hebben. In 1969 ben ik voor de eerste keer naar Cuba gereisd. Misschien zit er in dat model wel toekomst, dacht ik. Het eerste wat ik in Havana zag, was een lange rij voor een pizzazaak. Een Cubaan kocht in één keer tien pizza’s, “want anders hebben we thuis geen eten”. “Het is hier even erg als in de DDR”, zei ik tegen mijn toenmalige vrouw. Die reis werd een ontgoocheling. Daarna ben ik dertig jaar niet meer in Cuba geweest. In 1999 ben ik teruggekeerd, vooral uit nieuwsgierigheid. De toestand was nog verslechterd: het wegdek was overal kapot, er heerste armoede. Ik had op een site gelezen over onafhankelijke bibliotheken. Dat waren mensen die thuis boeken verzamelden die je nergens kon kopen. Ik ging naar een van hun vergaderingen en filmde alles. ’s Morgens werd ik uit mijn bed gelicht door de Cubaanse geheime dienst. “We weten alles over u”, zeiden ze.
‘Natuurlijk was ik bang. Laat je niet intimideren, dacht ik alleen. Ik keek hen in de ogen en blufte: “Ik ken SP.A-voorzitter Patrick Janssens goed.” Dat was niet waar, al had ik wel een lidkaart van de SP.A. Daar waren ze gevoelig voor, want het Cubaanse regime wil op goede voet staan met alle linkse partijen in Europa. “Jullie zijn geen goede socialisten”, verweet ik hen.
“Toon ons die video”, zeiden ze. Uiteindelijk heb ik ze een lege band gegeven. “Mijn excuses, de opnames zijn mislukt.” Ze waren ziedend en zeiden: “Maak dat je wegkomt. Je hebt twee uur om de stad te verlaten.”’
Terug in België kreeg hij telefoon van een onbekend nummer. Een man stelde zich voor als Manuel Cuesta, een opposant van het Castroregime. ‘Ik heb gelezen dat jij aangehouden bent’, zei hij. ‘Kunnen we elkaar vanavond in Brussel zien?’
‘Die avond vertelde hij mij dat het Castroregime hem uitzonderlijk een uitreisvisum had verleend. En of ik wilde meewerken met de illegale Cubaanse sociaaldemocratische partij. Zo ben ik hun verbindingsman geworden. Ik schreef en vertaalde persberichten, vertegenwoordigde hen op het Congres van de Socialistische Internationale in Athene en bezocht buitenlandse socialistische leiders, zoals de nu pas verkozen Colombiaan Gustavo Petro. Ik stuurde ook meer dan twintigduizend artikels op naar Cuba. “Dankzij u zijn we de best geïnformeerde groep van Cuba”, zei Manuel Cuesta.’
Dirk reisde ook vaak zelf naar Cuba. ‘In mijn koffer stak een opstart-cd voor Windows. In een submap van een submap had ik de interessante informatie weggemoffeld omdat ik wist dat ze daar niet zouden zoeken. Als je erop klikte, kreeg je een zwart scherm. Openlijk oppositie voeren is verboden in Cuba, maar binnenkamers kan er meer. Tijdens een van onze bijeenkomsten zat ik naast een prominente dissidente journalist, Manuel David Orrio. We raakten aan de praat. Hij bleek een heel intelligente, erudiete man. Zo groeide er vertrouwen tussen ons. Op een dag werd het internet toegankelijk voor buitenlandse residenten in Cuba. Orrio vroeg me of ik surftijd voor hem wilde kopen in dollars. Met zijn bromfiets zijn we ‘s nachts naar het staatstelefoniebedrijf gereden. Hij reed, ik zat achterop. Terug thuis schakelde hij zijn computer aan. Eerst lukte het niet. Plots sprong hij recht en riep hij: “Mannen, we zijn verbonden met de wereld.” Dat was een magisch moment. Zo kan ik een boek schrijven over onze contacten.’
Ook over die keer dat Orrio een studieweekend over vrije pers in een dictatuur organiseerde. ‘Daar waren 75 leden van de oppositie. De dag erop werden die bijna allemaal aangehouden. Géén sociaaldemocraten, want die waren om principiële redenen weggebleven. “Ik ben doodsbang”, schreef Orrio op de oppositiesite Cubanet. “Wanneer zal het mijn beurt zijn?”’
Maar het draaide anders uit. Op het proces van de oppositieleden ontmaskerde Orio zichzelf. Hij bleek een topinfiltrant van de staatsveiligheid. Het studieweekend was een valstrik. ‘Dat was een enorme shock voor iedereen. Ik zat in de put, maar ook voor Orrio had het grote gevolgen: zijn hele vriendenkring was in een keer weg. Zijn vrouw is kort erna van hem gescheiden. Ze dacht dat ze met een dissident getrouwd was.’
Twee keer werd Dirk Van den Broeck opgepakt en het land uitgezet. De eerste keer in 2007, toen hij op de luchthaven uit de rij werd geplukt en terug naar België werd gestuurd, de tweede keer in 2012.
‘Hier was er weinig begrip voor mijn Cuba-activiteiten’, zegt hij. ‘Sommigen staken hun nek uit, maar ik kreeg heel wat tegenkanting, ook in de Mechelse afdeling van mijn partij SP.A. Een lezing houden over het onderwerp was uitgesloten. Zelfs het Humanistisch Verbond weigerde elke keer mijn voorstel om een opiniestuk te schrijven, terwijl het pro-Castrodiscours in Mechelen geregeld aan bod kwam – soms met openlijke steun van de Cubaanse ambassade. Op onze 1 mei-vieringen stond ik steevast aan de Cuba-standjes van de Vrienden van Cuba, een vzw waarin wel wat socialisten zitten. Ooit ben ik in Brussel zelfs eens aangevallen door die zogenaamde vrienden.’
Hij toont zijn lidkaart van SP.A uit 2004: op de voorkant een foto van een stuk van het gezicht van Che Guevara. ‘Steve Stevaert dacht dat hij zo stemmen van jongeren kon binnenhalen. Hij was niet de enige. Onlangs heeft de PVDA een parlementaire delegatie van Cuba ontvangen: schandalig is het. Zelfs sommige sectoren van het ABVV stappen daarin mee. Mensen zoals Mia De Vits en Rudy de Leeuw hebben zich altijd verzet tegen die propagandareizen naar Cuba, maar vele anderen binnen de vakbond werken schaamteloos samen met de dictatuur. Het Cubaanse regime smeert die linkse steun van Europese socialisten en syndicalisten groot uit in de pers. Daar is dat groot nieuws, maar voor de dissidenten is dat elke keer een klap in hun gezicht. Van die Europese progressieve boer willen ze op den duur geen eieren meer. Het stuwt hen naar rechts en richting Verenigde Staten. Dat maakt mij kwaad. Was ik een Open VLD’er, een N-VA’er of zelfs een groene, dan zou ik me daar niet druk om hoeven te maken.’
Hij begrijpt niets van de staat van genade van de Vlaamse linkerzijde tegenover Cuba. ‘Ik vermoed dat het vooral exotisme is. Als Havana hetzelfde klimaat had als Wit-Rusland en er alleen spierwitte mensen rondliepen, zouden ze er wellicht helemaal anders over denken. Op die vluchten naar Cuba zitten altijd meer mannen dan vrouwen. Zij trekken Cubaanse vrouwen aan die heel familiair omgaan met westerse toeristen. Dat brengt dollars op, hè. In het nachtleven van Cuba zie je weinig miserie. Daar wordt gedronken, gevrijd en de salsa gedanst. De stranden zijn ook geweldig. Als toerist valt je op het eerste gezicht niets op, maar het is een verschrikkelijk regime. Niet zo erg als dat van Stalin natuurlijk, maar wel te vergelijken met dat van de DDR of dat van Polen voor 1989. In het eerste trimester van dit jaar zijn er volgens mensenrechtenorganisaties al drieduizend gevallen van repressie geweest. Dat zijn er dus meerdere per dag.’
Zelf werkt Van den Broeck niet meer voor de illegale sociaaldemocratische oppositie. ‘Op een dag ontdekte ik dat zij overheidsgeld aanvaardden uit Amerika, terwijl ze dat vroeger principieel afwezen. Toen ben ik ermee gestopt.’
Toch zou hij ooit terug willen naar Cuba. Zelfs met zijn ‘oude vriend’ Orrio wil hij nog eens afspreken, ook al heeft die tientallen mensen de gevangenis in gepraat. ‘Ik wil weten hoe het nu met hem gaat.’
Ik kijk rond in het huis van Dirk. Naast zijn computer hangt een foto van een jongen. ‘Dat was mijn zoon’, zegt hij. Hij was voorzitter van de Jong Socialisten in Mechelen. Die foto is genomen op een actie voor een fuifzaal in Mechelen. Hij wilde niet zoals zijn vader de wereld veranderen, maar zocht concrete doelen. Hij was zoveel pragmatischer dan ik. Zeven weken na die foto is hij gestorven door zelfdoding.’
Toen ging het licht uit, zegt Dirk, en het is nooit meer helemaal aangegaan. ‘Het is nu achttien jaar geleden, maar nog elke dag denk ik verschillende keren aan hem. Gelukkig werd ik toen wat afgeleid door mijn activiteiten rond Cuba. Dat heeft mij erdoor geholpen. Manuel Cuesta zei mij toen: “Ik ga een afspraak voor je maken bij een professor-psychologe in Havana.” Daar ben ik ook bij geweest. Ik vertelde haar dat ik in Vlaanderen in een zelfhulpgroep zat. De dame wist niet eens wat een zelfhulpgroep was. Het regime liet toen zulke initiatieven niet toe: de kans bestond dat mensen daar over politiek zouden praten.’
Wat heb je geleerd van al die reizen naar dictaturen?’ vraag ik.
‘Hoe het niet moet’, antwoordt hij. ‘Hoe het wel moet, is een stuk moeilijker.’
Hij is nog altijd met veel overtuiging links, zegt hij – in zijn portefeuille zit een lidkaart van Vooruit. ‘Maar ik ben mijn naïviteit verloren. Ik heb mijn tijd verloren met marxistische ideeën. Ik weet nu dat een staatseconomie altijd uitdraait op mislukkingen. Alleen een sterk gereguleerde markteconomie kan werken, liefst met sterke vak- en andere bonden.’
Grote stenen heeft hij niet verlegd in zijn leven, zegt hij dan. ‘Ik ben ook jaren politiek inactief geweest. Te lang als een wildeman mijn huis gerenoveerd.’
Het huis is klaar, maar nu zijn ze buiten aan het kloppen en boren. ‘Het stoort me niet’, zegt Dirk. ‘’s Nachts stoppen ze met werken. Het is ook maar tijdelijk, hè. Zoals ik.’
Toch is hij blij dat hij hier nog altijd woont, in het huis waar hij zijn zoon zag opgroeien. Op een rotonde aan het kanaal, in dat surrealistische land waar zo veel verkeerd loopt, maar waar je wel het recht hebt om te manifesteren. ‘Toen mijn advocaat vroeg of ik weg wilde uit dit huis, zei ik nee. Ik heb nu een overeenkomst met de stad Mechelen. Ik mag hier blijven wonen zolang ik leef. Daarna wordt het gesloopt. Als je straks passeert en het huis staat er niet meer, zal ik dood zijn.’
In het station van Mechelen lees ik wat in de roman die Dirk meegegeven heeft: De jaren zonder genade, het politieke testament van Victor Serge, de halfbroer van zijn grootmoeder. Het gaat over een revolutionair die geen illusies meer heeft en van land naar land zwerft. Op pagina 61 schrijft Serge: ‘In het begin was er de verwondering dat geestdrift bestaanbaar bleek, dat het nieuwe geloof sterker was dan wat dan ook, de daad aantrekkelijker dan het geluk, denkbeelden werkelijker dan oude feitelijkheden, de wereld levender dan het ik.’
Maar helemaal aan het einde besluit hij: ‘”Wanneer je wil huilen, Harris”, zei ze. “Huil, dat doet goed.” Ze voelde de rilling van woede die hem verhardde. Hij grijnsde: “Huilen, ik? Wat denk je wel?”’