‘Goede weginfrastructuur is belangrijk, maar zonder hoffelijkheid onder de weggebruikers, met een oog voor de ander, is die nutteloos’, schrijft Tim Brys, die zich vaak als zwakke weggebruiker in het Brusselse verkeer begeeft.
Eind vorige maand was het autoloze zondag in Brussel. Ik heb het bijgehouden: voor mijn deur passeerde elke minuut een bus, taxi, politiewagen of auto, al dan niet met toestemming. Toegegeven, ik woon op een steenweg, maar toch: tot zover het autoloze. Onze kinderen alleen op straat laten spelen zat er niet in. Wat moet de zwakke weggebruiker nog doen om zijn plaats in de openbare ruimte te verwerven? Want op een gewone werkdag is dat helaas nog veel moeilijker.
Ik woon in Schaarbeek, ook gekend als ‘Carbeek’. Dagelijks rijdt ik met drie van mijn vier kinderen naar school, de oudste van zeven zelf op de fiets, de twee kleineren vanachter in de fietskar. Ons traject loopt langs een drukke steenweg, deels zonder fietspad, deels met.
Het gros van de automobilisten is hoffelijk, respecteert onze lagere snelheid, steekt ons voorzichtig en met afstand voorbij, en wanneer ze willen rechtsafslaan, wachten ze tot wij voorbijgereden zijn. Het is echter een minderheid van roekeloze bestuurders die een gevoel van onveiligheid creëert: zij steken ons de pas af, snellen ons op enkele milimeters voorbij en toeteren ongeduldig.
Vanmorgen nog kregen we “Chiant!” naar ons hoofd geslingerd. Gelukkig ben ik nog maar één keer omvergereden – zonder kinderen, godzijdank – met wat blutsen en blikschade die in der minne geregeld werd tot gevolg. Maar elke misser telt gevoelsmatig wel mee.
Het gaat natuurlijk niet enkel om auto’s: fietsers en steppers kunnen er ook wat van. Wanneer er file op de straat is, bestijgen zij het voetpad, waar de voetgangers opzij moeten springen. Vorige week zag ik een vrouw net niet omvergereden worden, en ik riep de stepper na “c’est dangereux!” Alleen hoorde hij mij niet, want hij had – zoals zo vaak – oortjes in. Hetzelfde geldt voor chauffeurs in hun hermetisch afgesloten auto’s: ze beseffen niet eens dat ze je bijna het ziekenhuis inreden, wanneer ze zonder kijken afsloegen.
De zwakke weggebruiker blijft ongehoord achter, hoeveel die ook mag roepen. Af en toe lukt het me om met de vlakke hand op hun carrosserie te slaan, zodat de chauffeur tenminste beseft hoe nipt het was.
Dan verschieten ze, excuseren zich en zeggen dat ze je niet gezien hebben. Uiteraard!
Ik weet wel dat ze mij niet bewust naar het leven staan. Het is net de algemene onverschilligheid, het niet zien, dat zo problematisch is.
Onlangs scheerde een fietser langs een oude vrouw op een voetgangersbrug. Ze viel met haar hoofd tegen een metalen railing en zakte bloedend op de grond, terwijl de fietser vrolijk verderreed. Mijn schoonvader – 75 lentes oud – aanschouwde de aanrijding, greep de jongeman vast en sleurde hem van zijn fiets. Toen de jongeman mijn schoonvader langs achter wou neerslaan, mikte die alert een achterwaartse schop recht in ‘s jongemans edele delen.
De politie had geen moeite om hem nadien in te rekenen. Is dat de manier waarop de zwakke weggebruiker zijn plaats in de openbare ruimte moet opeisen?
Rood licht negeren
Goede infrastructuur is zeer belangrijk – ik ben dankbaar voor het stuk steenweg met fietspad – maar het correcte gebruik ervan, en hoffelijkheid daarbij, is dat nog veel meer. Voetgangers die een rood licht negeren, steppers die op het voetpad cruisen, fietsers die tussen auto’s laveren, chauffeurs die blindelings fietsrijstroken doorkruisen; ze maken de beste infrastructuur nutteloos.
Gejaagdheid lijkt geduld vervangen te hebben als deugd. Je-m’en-foutisme en tunnelvisie overheersen: als ik maar zo snel mogelijk op mijn bestemming geraak, dat is al wat telt. Ook ik fiets soms met die blik door Brussel.
“Hou van je naaste als van jezelf,” luidt de Bijbelse wijsheid. Vertaald naar de verkeerscontext klinkt dat: verplaats je in de andere weggebruiker en bedenk hoe je in hun plaats benaderd zou willen worden. Maar hoe breng je dat mensen bij? Hoe help je anderen een heer in het verkeer te worden? Ik weet het niet. Ik krijg er ook de kans niet toe: ze zoeven mij voorbij, schijnbaar blind en doof voor mijn bestaan.
Mijn enige optie is zelf als een heer proberen te handelen, hoffelijk proberen om te gaan met roekeloze bestuurders, andere weggebruikers genereus voorrang te verlenen, en vooral te zorgen dat mijn rijgedrag niemand in gevaar brengt. Wie weet werkt het aanstekelijk?
Tim Brys is doctor in artificiële intelligentie.