Mensenrechten zijn van hun fundament losgekomen, en opgetild tot een ideologisch strijdtoneel.
Hoe komt het dat mensenrechten vandaag zo weinig bezieling oproepen, vroeg iemand me onlangs. Dat ze meer klinken als juridische obstructie dan als moreel kompas? Misschien omdat mensenrechten van hun fundament zijn losgekomen, en zijn opgetild tot een ideologisch strijdtoneel.
Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) was bij zijn ontstaan een bastion voor de conservatieve geest, een dam tegen staatsinmenging, tegen een overheid die met socialistische gretigheid tot in de huiskamer doordrong. Het ging vooral om negatieve vrijheden. Het recht om met rust gelaten te worden.
Rechtshistoricus Marco Duranti zet in The Conservative Human Rights Revolution vraagtekens bij het gangbare idee dat mensenrechten uit een linkse naoorlogse agenda voortkwamen. Hij toont hoe vooral liberale en conservatieve krachten het EVRM zagen als een schild tegen het communisme en als hoeder van gezin, eigendom en rechtspraak. Maar tijden veranderen en mensenrechten met hen.
Vandaag zijn er naast die klassieke vrijheden ook positieve rechten: het recht op onderwijs, gezondheidszorg, onderdak… Maar elk recht is de plicht van een ander. En dus wordt de staat niet alleen hoeder van vrijheid, maar ook leverancier van geluk. Dat is voor conservatieven een gruwel. Mensenrechten worden zo een hefboom voor een overheid die weer alles wil regelen.
Tegelijk zien progressieven in mensenrechten vooral een morele vlag waaronder ze nieuwe gevoeligheden proberen te verankeren zoals genderidentiteit, ecologische verantwoordelijkheid, recht op inclusie… Maar een morele aspiratie is nog geen rechtsnorm. Mensenrechten moeten altijd verankerd zijn in een democratisch draagvlak én abstracte principes. Te veel moraal zonder legitimiteit leidt tot leegte. Te veel democratie zonder rechtsnorm leidt tot ontsporing.
En dus groeit het onbehagen. Conservatieven, ooit trouwe verdedigers van Straatsburg, schrijven nu brieven aan het Hof: geef ons beleidsruimte, want het volk wil strengere grenzen. Wat ooit hun schild was, is nu een hinderpaal. Progressieven, ooit rebellen tegen systemen, vinden in diezelfde mensenrechten een kanon voor activistische herverdeling.
Zo wordt het mensenrechtenverhaal vermalen tussen cynisme en absolutisme. Wat ooit was bedoeld als anker, is verworden tot ammunitie.
De filosoof Jacques Derrida maakt het onderscheid tussen ‘la Loi’ en ‘les lois’. De Wet met de hoofdletter W staat voor het abstracte, universele ideaal van rechtvaardigheid. De wetten met de kleine w zijn de concrete regels die daaraan proberen te raken, maar altijd gebonden blijven aan belangen, procedures en machtsverhoudingen. Rechtvaardigheid overstijgt het recht, zei Derrida, maar zonder wetten raakt ook de rechtvaardigheid stuurloos.
Wat Churchill zei over democratie, misschien telt dat ook voor mensenrechten: het zijn geen perfecte instrumenten. Maar alle alternatieven zijn erger.