Onderzoeker Pascal Debruyne (Odisee) staat stil bij de plannen van de Vlaamse regering om voorbereindende inburgering verplicht te maken in het land van herkomst. ‘Integratiebeleid was ooit bedoeld om mensen te ondersteunen, te begeleiden, te versterken. Nu wordt het een poortwachter, een filter, een instrument van migratiecontrole.’
De Vlaamse regering heeft recent beslist dat mensen die via gezinshereniging of arbeidsmigratie naar Vlaanderen migreren, vanaf dit najaar al in hun thuisland een inburgeringscursus kunnen volgen. Op termijn zou deze voorbereidende inburgeringscursus zelfs verplicht worden.
Deze beleidsmaatregel lijkt op het eerste gezicht logisch en zelfs vooruitstrevend: wie voorbereid aankomt, heeft een voorsprong. Maar wie dieper kijkt, ziet dat deze verplichting niet zomaar een neutrale maatregel is, maar een symptoom van een bredere trend in het Vlaamse en Europese migratiebeleid, waar integratie steeds meer wordt ingezet als instrument van selectie en uitsluiting.
Vrijwillige voorbereiding: een duidelijke meerwaarde
Laat het duidelijk zijn: er is een grote meerwaarde als nieuwkomers vrijwillig al in hun thuisland een basispakket Nederlands en maatschappelijke oriëntatie kunnen volgen. Zeker voor arbeidsmigranten, die vaak meteen aan de slag moeten, kan dit een verschil maken. Taal is de sleutel tot de arbeidsmarkt, tot sociale contacten, tot een gevoel van thuis zijn. Ook een eerste kennismaking met de Belgische samenleving, haar waarden en gewoonten, kan de schok van migratie verzachten.
Het is dan ook positief dat Vlaanderen inzet op het aanbieden van deze cursussen op afstand.
Maar de kracht van dit aanbod zit precies in de vrijwilligheid. Wie gemotiveerd is en zich wil voorbereiden, krijgt de kans. Wie in een kwetsbare situatie zit, of voor wie het praktisch onmogelijk is om in het thuisland al lessen te volgen, wordt niet gestraft. Vrijwilligheid verlaagt de drempel, verplichting verhoogt hem.
Arbeidsmigranten: bescherming of bureaucratische hindernis?
De Vlaamse regering verdedigt de maatregel ook als een manier om arbeidsmigranten beter te beschermen. Terecht: arbeidsmigranten zijn vaak kwetsbaar, afhankelijk van hun werkgever, en hebben baat bij kennis van hun rechten en plichten. Sociale organisaties en vakbonden vragen al langer om betere bescherming. Maar hier wringt het schoentje: de bestaande Single Permit-procedure – de vergunning die arbeidsmigranten nodig hebben – is al streng en complex. Een recent OESO-rapport doet daarom net een hele reeks aanbevelingen.
Het risico bestaat dat een extra verplichte inburgeringsstap deze procedure nog zwaarder maakt, met langere wachttijden, meer papierwerk, en dus meer onzekerheid voor zowel de migrant als de werkgever. In de praktijk zien we nu al dat werkgevers en migranten soms uitwijken naar alternatieve procedures, zoals ‘detachering van derde landers’, waar nauwelijks bescherming is, en arbeidsmigranten niet bijdragen aan de Belgische sociale zekerheid.
Door de lat steeds hoger te leggen, duwt het beleid mensen richting minder beschermde, informele of zelfs illegale routes. Het doel – bescherming – wordt zo ondergraven door de middelen. Als de doelstelling is om arbeidsmigranten beter voor te bereiden op deelname aan de samenleving, moet men zich dan niet dringend gaan bezinnen over de impact van betalende inburgering, ook voor Europese Unieburgers die dat in grote aantallen vrijwillig deden? Die haken nu massaal af. Het effect is duidelijk: minder “integratie”.
De adder onder het gras: de verplichting als selectiemechanisme
De kern van de discussie zit in de verplichting. Waarom wil de Vlaamse regering deze voorbereidende inburgeringscursus verplicht maken, en niet gewoon aanbieden? Hier komt de ware aard van het beleid naar boven. In de vorige legislatuur zeiden ministers Somers en Rutten het al: men wil inburgering koppelen aan het verkrijgen van een visum, en dus aan het recht om naar België te komen. Dit is geen “aanbodsgericht” beleid meer, maar een selectiemechanisme: alleen wie slaagt voor de cursus, mag komen.
Deze logica staat ook letterlijk in het federale en Vlaamse regeerakkoord: integratie wordt een voorwaarde voor toegang. Dit is een fundamentele verschuiving. Integratiebeleid was ooit bedoeld om mensen te ondersteunen, te begeleiden, te versterken. Nu wordt het een poortwachter, een filter, een instrument van migratiecontrole; niet alleen in België of Vlaanderen maar in diverse Europese lidstaten.
Integratie als instrument van uitsluiting
Deze trend beperkt zich niet tot de inburgeringscursus. We zien een bredere beweging waarbij integratievoorwaarden worden ingezet om migratie te beperken en nieuwkomers uit te sluiten van sociale rechten. Denk aan het groeipakket (de vroegere kinderbijslag) dat voor niet-begeleide minderjarige vreemdelingen werd beperkt om zogenaamd “aanzuigeffecten” te vermijden. Denk aan de eis van “lokale binding” voor sociale huisvesting, waardoor nieuwkomers moeilijker aan een woning geraken. Denk aan de Vlaamse sociale bescherming, die steeds ontoegankelijker wordt voor mensen zonder langdurig verblijf.
Zelfs binnen het verblijfsrecht worden integratie-inspanningen steeds vaker gemonitord en gekoppeld aan het verblijfsrecht. Bij onvoldoende inspanningen kan het Agentschap Integratie en Inburgering bij de Dienst Vreemdelingenzaken een melding maken, met als gevolg dat het verblijfsrecht in gevaar komt. Was dat tot nu toe symbolisch zonder veel uitvoering, dan onderzoekt “Arizona” nu hoe alle integratie-agentschappen in Vlaanderen, Brussel en Wallonië dat kunnen opdrijven. Integratie wordt zo niet langer een recht, maar een plicht, en wie niet voldoet, riskeert uitsluiting.
Juridische grenzen: Europese rechtspraak
Deze evolutie roept ook juridische vragen op. Het Europees Hof van Justitie heeft Duitsland (2014) en Denemarken (2022) al veroordeeld voor het invoeren van verplichte taaltesten bij gezinshereniging met Turkse onderdanen. Volgens het Hof schonden deze landen het zogenaamde standstill-beginsel uit de EU-Turkije-overeenkomst, dat verslechteringen voor Turkse migranten verbiedt.
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft nog geen specifieke zaken over taaldrempels behandeld, maar benadrukt wel dat drempels voor gezinshereniging proportioneel moeten zijn en het recht op gezinsleven (artikel 8 EVRM) niet mogen schenden. Zeker voor mensen die internationale bescherming zoeken, zijn deze drempels problematisch. De kans is reëel dat verplichte inburgering als voorwaarde voor gezinshereniging juridisch op de helling komt te staan. Al heeft Nederland voor specifieke groepen gezinsherenigers -geen mensen die internationale bescherming kregen- wel ‘een basisexamen inburgering’.
Bovendien moet men zich de vraag stellen, hoe het afremmen van gezinshereniging, ook in de plannen van Arizona die tegen juridische grenzen gaan aanlopen wat “hogere inkomensvoorwaarden” betreft, aanleiding zal geven tot irreguliere wegen om bij je gezin te zijn.
Integratie bij gezinshereniging?
Naast het juridische moet de vraag gesteld worden, of dit “positief” uitvalt wanneer we het over “integratie” hebben. Vanuit sociaal-wetenschappelijk perspectief is het ontmoedigen of vertragen van gezinshereniging ronduit schadelijk. Onderzoek is het erover eens: wie in België verblijft maar zijn gezin niet kan laten overkomen, investeert minder in zijn eigen toekomst. Zonder perspectief op hereniging is er minder motivatie om te integreren, om te werken, om te participeren. Maar ook de schaduwkosten van een te lange scheiding van gezinsleden zijn al langer duidelijk, zowel voor volwassen maar ook voor kinderen. Gezinshereniging is geen “aanzuigeffect”, -waardoor men toenemend drempels opwerpt die enkel met professionele hulp kunnen beantwoord worden– maar een hefboom voor succesvolle integratie en sociale mobiliteit.
Toch is het afremmen van gezinshereniging precies de bedoeling van sommige partijen. In het politieke discours worden deze mensen vaak ideologisch afgeschilderd als “passieve migranten” waarvan “we er minder willen”. De echo van de “minder, minder, minder”-slogans uit uiterstrechtse hoek klinkt helaas verder door in het migratiebeleid. Dit is niet alleen onmenselijk, maar ook contraproductief.
Normen en waarden: een spiegel voor de overheid
Tot slot hamert de Vlaamse regering bij monde van Minister Crevits op het belang van “onze normen en waarden”. Nieuwkomers moeten deze leren en respecteren. Maar kunnen we dan ook afspreken dat onze overheden deze normen en waarden zelf uitdragen en naleven? Respect voor mensenrechten, voor het gezinsleven, voor gelijke kansen – dat zijn ook ‘Vlaamse’ waarden. Een overheid die integratie inzet als uitsluitingsmechanisme, ondermijnt haar eigen geloofwaardigheid en zaait verdeeldheid.
Als de Vlaamse regering trouwens wil “insluiten”, moet het zich ook de vraag stellen of de bestaande inburgering hier in Vlaanderen en Brussel wel zo goed verloopt? Recent onderzoek Refufam geeft aan dat dat voor vluchtelingengezinnen allerminst zo is, met een batterij aan beleidsvoorstellen waaraan men prioriteit zou moeten geven, te starten met de dossierlast van trajectbegeleiders in het Agentschap Integratie en Inburgering sterk verminderen zodat ze gedegen oriëntatiewerk kunnen doen naar onderwijs of opleiding, werk en vrije tijd.
De geplande verplichte inburgeringscursus in het thuisland lijkt op het eerste gezicht een positieve maatregel, maar in realiteit is het een symptoom van een beleid dat integratie inzet als selectiemechanisme en instrument van uitsluiting. Het risico is groot dat kwetsbare groepen nog verder gemarginaliseerd worden, dat juridische grenzen worden overschreden, en dat het uiteindelijke doel – succesvolle integratie – net verder uit zicht raakt.
Echte integratie begint bij kansen, niet bij drempels. Bij ondersteuning, niet bij uitsluiting. Vlaanderen heeft de keuze: een samenleving die mensen welkom heet en ondersteunt, of een samenleving die muren optrekt en mensen buiten houdt. Laten we kiezen voor het eerste.