‘De spreidstand die vandaag wordt aangehouden, is niet lang meer vol te houden’, schrijft Sarne De Vliegher, die in deze bijlage uitlegt dat dierenartsen door de overheid op een wel heel bijzondere manier behandeld worden.
De Orde der Dierenartsen, bij wet opgericht kort na de Orde der Artsen, waakt al 75 jaar over de kwaliteit van de diergeneeskunde. Ze publiceert deontologische regels in de Code der Plichtenleer en kan via haar tuchtbevoegdheid dierenartsen die ze schenden, op de vingers tikken. Zo verplicht de Code de Belgische dierenartsen onder andere expliciet om verstandig om te springen met antibiotica ter preventie van antimicrobiële resistentie, een bedreiging voor zowel dier- als volksgezondheid. Toch lijkt de overheid weinig vertrouwen te hebben in dit gedelegeerde toezicht.
Om als dierenarts mee te kunnen werken aan de officiële dierziektebestrijding – zoals vaccinaties van runderen en schapen tegen het Blauwtongvirus – moet die namelijk niet alleen lid zijn van de Orde maar ook erkend zijn door de minister van Volksgezondheid. De dierenarts zweert in dat kader trouw aan de Koning en engageert zich tot het uitvoeren van de taken voor de overheid op “competente, loyale en correcte wijze”. De overheid kan deze erkenning intrekken via een eigen commissie en omzeiltzodoende de Orde. Dat de overheid zelf toezicht wil houden op taken die ze aan dierenartsen toevertrouwt, is op zich verdedigbaar en suggereert sterk dat ze die zeer belangrijk vindt. Daar wringt het schoentje.
De erkende dierenartsen worden voor een deel van de overheidstaken vergoed vanuit het Sanitair Fonds (een spaarpot voor dierziektebestrijding) dat wordt beheerd door de overheid en vertegenwoordigers van de landbouwsector. De dierenartsen zelf zitten niet aan tafel en de wijsheid “wie niet aan tafel zit, staat op het menu”, verklaart de doorgaans lage vergoedingen voor de opdrachten. Hoe belangrijk zijn die taken dan echt?
Het onderschatten van de expertise van de erkende dierenartsen wordt nog duidelijker. Veehouders mogen vaccinaties van hun dieren tegen gereglementeerde dierziektes zoals Blauwtong zelf uitvoeren zonder aan de voorwaarden te moeten voldoen die voor de dierenartsen wél gelden: lidmaatschap van de Orde … én de erkenning door de Minister van Volksgezondheid. Terwijl erkende dierenartsen onder streng toezicht staan, mogen leken dezelfde handelingen uitvoeren zonder die voorwaarden. Die dubbele moraal is bijzonder moeilijk uit te leggen.
En het kan nog straffer. Veehouders die als grootverbruikers van antibiotica worden geïdentificeerd, moeten zich sinds kort samen met hun bedrijfsdierenarts laten begeleiden door een antibiotic reduction coach: een dierenarts met minstens 30 uur extra opleiding. Een goed initiatief, maar het wantrouwen van de overheid tegenover de nieuwbakken coaches lijkt niet groter te kunnen zijn. Ze moeten niet alleen erkend zijn door de Minister bevoegd voor Volksgezondheid (bezegeld met de eed en op die manier onder toezicht van de overheid), ze kunnen als coach ook nog eens geschorst en zelfs geschrapt worden door nog een nieuw op te richten commissie… Ondertussen mogen veehouders nog steeds zelf antibiotica toedienen aan hun eigen dieren.
Het is tijd om de commissie-zieke overheid te vragen wat ze nu echt wil. Vindt ze de taken van de erkende dierenartsen belangrijk? Dan zorgt ze voor vergoedingen die dat reflecteren én stopt ze met het delegeren ervan aan leken. In het andere geval schaft ze de erkenning en alle andere add-on commissies af en laat ze de jarige Orde der Dierenartsen haar werk doen: waken over de kwaliteit van de diergeneeskunde in al haar aspecten, ook in het kader van overheidsopdrachten.
De spreidstand die vandaag wordt aangehouden, is niet lang meer vol te houden.
Sarne De Vliegher is hoogleraar aan de Faculteit Diergeneeskunde van de UGent. Hij schrijft in eigen naam.