Achter het wereldwijde dalende geboortecijfer schuilt een complexe realiteit, schrijven van de Vrijdaggroep. Ons beleid is daar volgens hen nog onvoldoende op afgestemd.
Wereldwijd daalt het aantal geboorten. We krijgen steeds minder kinderen. Zelfs in Scandinavische landen, waar ouderschapsverlof, kinderopvang en gendergelijkheid tot de beste ter wereld behoren, zakt het geboortecijfer jaar na jaar. Volgens de Verenigde Naties zal tegen 2100 in 97% van de landen het gemiddeld aantal kinderen per vrouw onder de twee liggen.
Dat roept bij sommigen opluchting op. Minder kinderen zou minder druk betekenen op klimaat, woningmarkt en mobiliteit. Maar achter deze cijfers schuilt een complexere realiteit. De daling is geen bewuste collectieve keuze, maar het gevolg van een systematisch uitstel van de kinderwens. Ouderschap is zijn vanzelfsprekendheid verloren. Waar kinderen krijgen ooit een duidelijk deel was van het leven, is het vandaag een project geworden: afgewogen en vol voorwaarden, twijfels en uitstel.
In de praktijk ligt die afweging vaak bij vrouwen. Dat is de pijnlijke paradox van emancipatie: studies, carrièremogelijkheden, contraceptie, gelijke kansen,.. vrouwen hebben meer vrijheid dan ooit.
Maar diezelfde vrijheid maakt het moeilijker om een kinderwens te realiseren. “Ik was klaar om papa te worden, maar nog niet om mama te zijn,” zei Henriette, intussen moeder. Die zin raakt de kern. Niet de zorg en de kinderwens zelf schrikt af, maar de verwachtingen die exclusief op moederschap rusten. Dat steeds meer vrouwen dan mannen zeggen geen kinderen te willen, is geen egoïsme, maar een alarmsignaal. Ouderschap vormt vandaag een risico voor hun levensproject, gezien het geen collectief gedragen keuze meer is maar een individuele uitputtings- en overlevings slag.
Beleidsmatig blijft de reflex vaak beperkt tot financiële stimuli: geboortepremies, babybonussen, belastingvoordelen. Die zijn niet onbelangrijk, maar volstaan niet. Het probleem is niet alleen of gezinnen het zich kunnen veroorloven, maar of ze het kunnen combineren. Gezinnen die willen, moeten ook kunnen.
Vandaag dwingt het systeem ouders vaak tot abrupte keuzes: enkele maanden voltijds zorgen, gevolgd door een plotselinge terugkeer naar voltijds werk. Die breuklijn sluit niet aan bij de realiteit van jonge gezinnen.
Wat nodig is, zijn zachte overgangen en echte flexibiliteit. Ouderschapsverlof en kinderopvang moeten beter op elkaar afgestemd worden, met meer vrijheid in wie het verlof opneemt – moeder, vader of andere zorgpersoon – via communicerende vaten.
Ook de kinderopvang zelf moet evolueren. Baby’s verblijven vaak sneller en langer dan gewenst op de kinderopvang, niet uit vrije keuze, maar bij gebrek aan alternatieven. De voorkeur voor voltijdse opvang mag geen structurele uitsluiting betekenen voor gezinnen die deeltijds willen werken of zorgen. Vandaag botsen ouders op lange wachtlijsten door een tekort aan flexibiliteit, plaatsen en personeel. Er is nood aan opvang die betrouwbaar, betaalbaar, kwaliteitsvol én toegankelijk is voor diverse gezinsvormen. Ouderschap is geen one-size-fits-all.
Daarnaast moet zorg structureel erkend worden. Wie zorgt, bouwt mee aan de samenleving. Dat vraagt degelijk zorgverlof zonder afbouw van pensioenrechten, niet alleen voor ouders, maar ook voor grootouders, vrienden of buren die structureel ondersteunen. Werkgevers en beleid moeten werk zo flexibel mogelijk maken, voor vrouwen én mannen.
Naast beleid speelt ook de samenleving een cruciale rol. Zorg wordt vandaag te vaak gezien als een privékwestie of economische last. Dat moet anders. Zorg is geen onderbreking van het maatschappelijke leven, maar een fundament ervan. Dat betekent een cultuur waarin zorgen zichtbaar en gewaardeerd wordt. Waar ouderschap niet wordt gezien als ‘even uit de samenleving stappen’, maar waar de samenleving een stap naar het gezin zet. Waar jonge ouders zich niet hoeven te verantwoorden voor verminderde beschikbaarheid, maar gesteund worden in hun engagement.
Ook individuen kunnen bijdragen aan een cultuur van gedeelde zorg. Dat begint dicht bij huis. Door ontmoetingsplekken te creëren of te ondersteunen waar jonge ouders en ouders in spe ervaringen kunnen delen. Door als collega begrip te tonen voor de realiteit van jonge gezinnen. Door als vriend, familielid of buur actief aanwezig te zijn. Kleine gebaren maken een groot verschil: een telefoontje, een oppasdag aanbieden, een maaltijd brengen of gewoon luisteren. Zorg is niet alleen beleid. Het is iets wat we samen doen, elke dag opnieuw.
De dalende geboortecijfers tonen vooral dit: we zijn vergeten wat collectieve zorg betekent. Een kinderwens heeft een houdbaarheidsdatum – en ons beleid en individuele mindset ook. Als we niet dringend werk maken van een samenleving waarin vrouwen en hun partners hun kinderwens niet hoeven af te wegen tegen hun toekomstige carrière, financiële en levens opportuniteiten, verliezen we meer dan geboortes. Dan verliezen we verbondenheid, vertrouwen en uiteindelijk ons vermogen om samen een toekomst te bouwen.
Henriette de Robiano is ingenieur-architect en co-voorzitter van de Vrijdaggroep. Charlotte Poulussen is advocate en lid van de Vrijdaggroep.