‘Het soort rode lijnen dat rector Petra De Sutter hier trekt, creëert een chilling effect waar niemand beter van wordt. De wetenschap nog het minst’, schrijven Koen Lemmens en Jogchum Vrielink. Ze reageren op een aantal opmerkelijke uitspraken van de nieuwe rector van de UGent, bij de start van het academiejaar.
In een interview in De Morgen van het voorbije weekend, doet de nieuwe rector van de UGent, Petra De Sutter een merkwaardige uitspraak. Zij zegt over academici, die zouden betwijfelen dat er een genocide plaatsvindt in Gaza, het volgende: “… als die mening een onderwerp van onderzoek wordt en men wil proberen aan te tonen dat er in Gaza geen genocide aan de hand is. Dat is een grens die niet overschreden kan worden.”
Dat De Sutter gevoelig is voor de manier waarop misdaden in Gaza benoemd worden, is begrijpelijk en siert haar als persoon. Maar als rector miskent zij met haar uitspraken de essentie van de academische vrijheid, die juist bedoeld is om onderzoekers toe te laten ook uiterst gevoelige materie te onderzoeken en te doceren over hun bevindingen.
Laten we beginnen met de aanleiding voor haar stelling, de gruwel in Gaza. Vooralsnog heeft geen internationale rechtbank definitief uitspraak gedaan over de vraag of het om genocide gaat. Dat betekent dat we het op dit moment moeten doen met de opvattingen van de experten in de materie. Voor zover wij dat kunnen inschatten, is een grote en steeds groeiende groep academici inderdaad de mening toegedaan dat er sprake is van een genocide. Daar zijn ook sterke argumenten voor.
Maar niet iedereen deelt die mening, vaak omdat juist het intentionele aspect van de misdaad van genocide zo moeilijk te bewijzen is. (Je hebt het specifieke genocidemisdrijf overigens niet nodig om de horror in Gaza aan te klagen, zoals onder meer het Federaal Mensenrechteninstituut FIRM deze zomer aantoonde. Een wereldautoriteit als Chris Van den Wyngaert legde in een recent interview nog uit waarom genocide zo complex is en vanwaar de aarzeling bij sommigen kan komen.
Wij hebben zelf meer dan één discussie meegemaakt waarin mensenrechtenexperten specifiek over de kwalificatie van genocide met aarzeling en twijfel spraken. Op geen enkel ogenblik vonden diegenen die wel overtuigd waren dat de twijfelaars rode lijnen overschreden. Men begreep immers perfect waar de aarzeling vandaan kwam.
Dat soort aarzeling is overigens iets heel anders dan een ontkenning of een bagatellisering van de gruwel. Het gaat om een strikt juridische kwalificatie, niet om het in twijfel trekken van de ernst van het leed.
Het lijkt ons dus dat we hier te maken hebben met een zwaarwichtige juridische vraag waarover academisch debat mogelijk en overigens ook wenselijk is. Wij zouden verwachten dat een Rector dat juist aanmoedigt, wat ons betreft zelfs met vermelding van haar eigen inschatting, maar altijd met de boodschap dat het aan de experten toekomt het onderzoek in alle vrijheid, met overweging van alle argumenten voor en tegen, én met respect voor de wetenschappelijke methodologie en integriteit te voeren.
Dat is niet wat Rector De Sutter lijkt te zeggen. Zij geeft aan dat de these dat er géén genocide in Gaza plaatsvindt, een rode lijn is. Nog anders gezegd: er is wel een genocide in Gaza. Niet omdat academisch onderzoek onomstotelijk tot die conclusie komt, wel omdat de Rector aangegeven heeft dat de andere stelling een rode lijn overschrijdt.
Juristen kunnen dus discussiëren, Chris Van den Wyngaert kan voorzichtig argumenteren en afwegen, maar het is allemaal irrelevant. De Rector van de UGent, iemand met een medische achtergrond, heeft de grenzen van het toelaatbaar juridisch debat aangegeven.
Daarmee is ook elke nader onderzoek overbodig, aangezien de conclusie toch al vastligt. Zelfs als De Sutter ten gronde gelijk heeft, is de manier waarop ze dit gelijk afdwingt de ontkenning van de wetenschappelijke methode.
Haar benadering is veeleer de illustratie van het dead dogma: de waarheid die aangenomen wordt, niet op grond van kritisch onderzoek en denken, wel omdat ze opgelegd wordt en alles wat ervan afwijkt niet uitgesproken mag worden. “Het denken mag zich nooit onderwerpen…”, wist Poincaré. “Wetenschappers hebben het recht te dwalen”, bepleitten De Somer en Servotte, vanuit een heel andere filosofische traditie, maar met evenveel intellectuele moed.
Overigens, ook als een rechtbank, tribunaal of hof uitspraak doet, houdt academische vrijheid in dat wetenschappers kritisch mogen zijn voor die rechtspraak, op voorwaarde dat die kritiek te goeder trouw geformuleerd wordt, met respect voor de wetenschappelijke methode. In de wetenschap is er zelden een laatste woord.
Het jammerlijke aan de houding van De Sutter is dat ze bovendien een klimaat dreigt te creëren waarin onderzoek, ook datgene dat netjes binnen de lijnen blijft, niet optimaal kan gedijen. Als wij willen aantonen dat wat er zich in Gaza afspeelt, in juridisch opzicht een genocide is, dan hebben wij er belang bij dat we juist uitgedaagd worden door wie het daar niet mee eens.
Door die kritiek, zal onze analyse sterker worden: we zullen de feiten nog beter moeten onderbouwen, we zullen ontkenningen moeten weerleggen, aantonen waarom bepaalde opmerkingen niet pertinent zijn enzovoort.
Maar welke collega zal nog durven die tegenspraak te voeren of nog maar de advocaat van de Duivel te spelen, als een Rector al op voorhand heeft aangegeven dat een rode lijn wordt overschreden? De versterkende contrastwerking van tegenspraak wordt zo erg verzwakt.
Het soort rode lijnen dat De Sutter hier trekt, creëert een chilling effect waar niemand beter van wordt. De wetenschap nog het minst.
Koen Lemmens is hoogleraar Publiekrecht aan de KU Leuven.
Jogchum Vrielink is hoogleraar Publiekrecht aan de UCLouvain Saint-Louis en hoofddocent aan de KU Leuven.
Met Paul Lemmens en Stephan Parmentier, zijn ze auteur van de LERU Advice Paper (2023) “Challenges to Academic Feedom as a Fundamental Right”