Leni Franken

‘Maak godsdienstlessen facultatief en richt eindtermen op levensbeschouwelijke geletterdheid’

Leni Franken Onderwijsbegeleider op het Centrum Pieter Gillis van de Universiteit Antwerpen.

‘Steeds minder ouders en leerlingen identificeren zich met de katholieke traditie. Waarom moet de religieuze dialoog voor bijna 75 procent van de leerlingen in het secundair onderwijs dan nog vertrekken uit die traditie?’, vraagt Leni Franken (UA) zich af. ‘Waarom maken we het vak godsdienst niet facultatief, zoals in Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk het geval is?’

Op 14 januari werden de geactualiseerde leerplannen rooms-katholieke godsdienst voor het secundair onderwijs officieel voorgesteld. De huidige leerplannen zijn intussen immers twintig jaar oud, en bleken toe aan een update, waarbij vier doelstellingen centraal staan: (1) een versterking van de religieuze geletterdheid, (2) de integratie van de interlevensbeschouwelijke competenties, (3) het positioneren van het leerplan binnen het project van de katholieke dialoogschool en (4) de aanpassing van het vak aan de context.

Om deze doelstellingen te realiseren, gaat het vernieuwde leerplan uit van een wisselwerking tussen ‘het christelijk geloof’, ‘de pluralistische context’ en ‘de veelzijdige identiteit van de leerling’. Deze wisselwerking wordt vervolgens toegepast op zeventien terreinen – bijvoorbeeld natuur, spiritualiteit, persoonsvorming – die in wezen niet fundamenteel verschillend zijn van de terreinen uit de vorige leerplannen.

Opvallend – en nieuw in hun huidige vorm – zijn de zogenaamde ‘bijbels-spirituele horizonten’, waarbinnen Bijbelse citaten gekoppeld worden aan de genoemde terreindoelen. Een andere opvallende nieuwkomer zijn de 349 zogenaamde ‘ingrediënten’. Dat zijn kernconcepten die we vinden binnen de christelijke traditie (bijvoorbeeld ‘Rijk Gods’ en ‘monastiek leven’), maar die eveneens terug te vinden zijn in een plurale context (bijvoorbeeld ‘mens-en wereldbeelden’ en ‘werkrelaties’). Andere concepten kunnen dan weer gekoppeld worden aan de identiteitsvorming van de leerlingen (bijvoorbeeld ‘vrijwilligerswerk’ en ‘verbondenheid’).

Levensbeschouwelijke geletterdheid

De hierboven genoemde ‘horizonten’ en ‘ingrediënten’ zijn onder meer bedoeld om de levensbeschouwelijke geletterdheid van de leerlingen bij te schaven. ‘Het kan niet zijn dat je na het middelbaar niet weet wat Pinksteren betekent’, zei Didier Pollefeyt, theoloog en voorzitter van de leerplanwerkgroep, erover. Ook bisschop Bonny stelde terecht dat godsdienst geen ‘praatuurtje’ mag zijn, en wijst in het verlengde hiervan op de nood aan levensbeschouwelijke geletterdheid: ‘Godsdienst is als een taal: je moet eerst de woordenschat en grammatica kennen om te kunnen spreken. Ook om over maatschappelijke thema’s te kunnen praten, moet je over zo’n woordenschat beschikken.’

Binnen het vak godsdienst zijn die woordenschat en grammatica overwegend katholiek/christelijk. Hoewel de leerplannen sterk willen inzetten op dialoog en verbinding, en ook de hand willen reiken aan niet-en andersgelovigen, vertrekt deze dialoog steeds vanuit de ‘eigen’ katholieke traditie. En dat is niet meer dan normaal. De vrijheid van onderwijs laat in België immers toe dat de erkende levensbeschouwingen een eigen levensbeschouwelijk vak in het officiële onderwijs mogen inrichten, ook de katholieke kerk dus. Maar de vrijheid laat eveneens toe dat levensbeschouwelijke en andere groeperingen eigen scholen kunnen oprichten, waarin godsdienstonderwijs vanuit de eigen traditie kan worden aangeboden. Dit gebeurt momenteel in alle Vlaamse katholieke scholen en dus in bijna 75 procent van de Vlaamse middelbare scholen.

Maak godsdienstlessen facultatief en richt eindtermen op levensbeschouwelijke geletterdheid.

Binnen het Vlaams onderwijssysteem valt er dan ook heel wat te zeggen voor de (vernieuwde) inzet op levensbeschouwelijke geletterdheid en basiskennis van de christelijke traditie, maar ook de openheid en dialoog waar de nieuwe leerplannen op inzetten zijn, gezien het marktaandeel van het katholiek onderwijs en de daarmee samenhangende diversiteit van de leerlingenpopulatie, noemenswaardig. Dat neemt echter niet weg dat ik twee principiële bedenkingen heb bij de manier waarop de overheid zich al dan niet inlaat met onderwijs en levensbeschouwing in Vlaanderen. Het betreft hier met name het verzuilde systeem zelf en de organisatie van de levensbeschouwelijke vakken.

Organisatie levensbeschouwelijke vakken

In Vlaanderen zijn de erkende levensbeschouwelijke instanties verantwoordelijk voor de organisatie, de inhoud en de inspectie van de levensbeschouwelijke vakken en voor de opleiding van de leerkrachten. De erkende levensbeschouwingen zijn dus vrij om een levensbeschouwelijk vak te organiseren vanuit de eigen traditie en mogen die traditie desgewenst vingerdik in de verf zetten. In 2016 hebben de erkende instanties wel besloten om enkele uren per jaar, via de zogenaamde interlevensbeschouwelijke competenties, over het muurtje te kijken en in dialoog te gaan met andere tradities, maar principieel blijven de levensbeschouwelijke vakken vertrekken vanuit het eigen gelijk. Een ‘neutraal’ perspectief, dat niet gestoeld is op theologie, maar op religiewetenschap en waarin leerkrachten niet hoeven te getuigen van hun eigen geloof, is uit den boze.

Hoewel ook de religiewetenshap op een gekleurde (historisch-kritische, sociologische, antropologische, filosofische, psychologische) manier naar religie kijkt, is er een fundamenteel verschil tussen dit ‘buitenperspectief’ en het vandaag gebruikte ‘binnenperspectief’: het eerste laat immers toe dat alle leerlingenop een objectieve en kritische manier leren over diverse levensbeschouwelijke tradities, zonder dat daarbij de voorkeur wordt gegeven aan een bepaalde traditie. Bovendien laat het buitenperspectief, dat niet langer gericht is op socialisatie in de eigen traditie, maar op kennis van en dialoog tussen verschillende tradities, toe dat de overheid eindtermen levensbeschouwelijke geletterdheid formuleert die voor alle leerlingen hetzelfde

De katholieke dialoogschool

Dat brengt ons bij een tweede kanttekening bij de leerplannen, die zich expliciet willen positioneren binnen de katholieke dialoogschool. Anno 2019 wil het katholiek onderwijs in Vlaanderen, dat een week na het nieuwe leerplan godsdienst ook een nieuwe engagementsverklaring voor haar personeelsleden lanceert, al lang geen zieltjes meer winnen, maar ‘vanuit de christelijke identiteit het gesprek aangaan met andere religies.’ Een cruciale vraag hierbij is echter waarom deze dialoog voor bijna 75 procent van de leerlingen in het secundair onderwijs moet vertrekken vanuit de katholieke traditie, terwijl steeds minder ouders en leerlingen zich nog identificeren met die traditie.

Voor de pleitbezorgers van het katholiek onderwijs is het antwoord op deze vraag allicht eenvoudig: katholieke scholen zijn vrij én katholiek, dus het is niet meer dan logisch dat ze, onder meer in hun lessen godsdienst, aandacht besteden aan de eigen traditie. Wie hier als ouder problemen mee heeft, is vrij om voor een officiële school te kiezen, waar er verschillende levensbeschouwelijke vakken worden aangeboden en waar bovendien ook vrijstelling mogelijk is.

Maar hoe realistisch is deze optie wanneer driekwart van de middelbare scholen katholiek zijn? Zijn ouders anno 2019 in Vlaanderen werkelijk vrij om ‘zich van die opvoeding en van dat onderwijs te verzekeren, die overeenstemmen met hun eigen godsdienstige en filosofische overtuigingen’ (EVRM, art.2, prot.1) wanneer het merendeel van de scholen katholiek is, terwijl de meeste ouders en leerlingen dat niet langer zijn?

In het verlengde hiervan stellen Hendrik Vuye & Veerle Wouters zich de vraag hoe wenselijk het nog is het onderwijs volgens levensbeschouwing of religie te organiseren, terwijl Jean-Jacques de Gucht zich afvraagt ‘of onderwijs dat gestoeld is op religie studenten kan voorbereiden op samenleven in onze maatschappij’. De oplossing die deze politici opperen is een doorbreken van het verzuilde systeem, maar los van de vraag of dat wenselijk is, lijkt dit voorstel binnen de Belgische context alvast niet erg realistisch en zeker op korte termijn niet haalbaar.

Niet geheel onterecht vraagt Hans Geybels zich dan ook af waarom sommige liberalen anno 2019 plots vrijheden – in casu de vrijheid van onderwijs – willen afschaffen wanneer het om katholieken gaat. ‘Achter dat soort démarches schuilt angst voor de opkomende islam’, aldus Geybels. Maar is dat inderdaad de kern van de zaak in het huidige debat? Waar het mij als ‘liberale denker’ – als ik me dan toch in een hokje moet plaatsen – veeleer om te doen is, is om de vraag of de vrijheid van onderwijs anno 2019 de facto nog wel voor iedereen gegarandeerd is, gelet op het feit dat de meeste scholen katholieke scholen zijn waar godsdienst een plichtvak is, terwijl de meeste ouders en leerlingen op deze scholen zich niet langer met het katholieke geloof identificeren.

Ik zou er daarom voor willen pleiten om het vak godsdienst op katholieke scholen facultatief te maken, zoals bijvoorbeeld in Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk. Ook daar worden onder meer katholieke scholen door de overheid gesubsidieerd, maar enkel indien hun confessionele godsdienstlessen facultatief worden aangeboden. Wanneer scholen deze lessen toch verplicht willen maken, zijn ze vrij om dat te doen, maar in dat geval worden ze niet (langer), of minder gesubsidieerd. Een gelijkaardig model zou er alvast in de Vlaamse context voor kunnen zorgen dat de onderwijs- en godsdienstvrijheid voor ouders die omwille van pragmatische redenen (afstand, schoolklimaat, reputatie…) voor een katholieke school kiezen, maar zelf niet achter het rooms-katholieke geloof staan, beter gegarandeerd wordt dan nu het geval is. Ze zijn dan immers niet langer verplicht hun kinderen een vak te laten volgen dat niet strookt met de eigen levensbeschouwelijke overtuigingen.

Rol van de overheid

In Vlaanderen wordt het onderwijs grotendeels op levensbeschouwelijke grondslag gebaseerd en worden de levensbeschouwelijke vakken door de erkende levensbeschouwingen georganiseerd. Eén van de gevolgen hiervan is dat de overheid niets te zeggen heeft over de inhoud van het godsdienstonderwijs en over de manier waarop dat onderwijs in het vrije onderwijsnet, dat overwegend katholiek is, wordt aangeboden. Met de actualisatie van de leerplannen godsdienst heeft de erkende instantie een degelijke poging ondernomen om leerlingen die katholieke godsdienstlessen volgen opnieuw levensbeschouwelijke geletterdheid bij te brengen. Wil de overheid de levensbeschouwelijke geletterdheid van alle leerlingen ernstig nemen, het onderwijs op een zo inclusief mogelijke manier organiseren en de godsdienst- en onderwijsvrijheid van ouders en leerlingen maximaal garanderen, dan is er echter meer nodig dan dat. Dan volstaan wijzigingen binnen het huidige systeem niet, maar zijn er wijzigingen van het systeem nodig. Tijd voor de overheid dus om ook eens aan actualisering te doen.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content