Lieven Tavernier, een troubadour in zijn late dagen: ‘Ik heb volstrekt belachelijke vijanden’

LIEVEN TAVERNIER: 'Mijn onhandigheid op scène heeft veel verknald. Woedend heb ik mensen daardoor gemaakt.' © Saskia Vander Stichele
Stijn Tormans

Deze week viert de natie de Week van de Belgische Muziek, maar veel platen van Lieven Tavernier zullen er niet gedraaid worden op onze nationale radio. Ze dwalen aan de Reyerslaan. Drieënzeventig is de Gentse zanger nu, maar zijn stem klinkt mooier dan ooit.

Een aanvaardbare vrijdagochtend in Gent. Terwijl hij een glas water inschenkt, citeert hij Stijn Streuvels: ‘In Vlaanderen begint alles met een winkel.’

We zitten één hoog in een prachtig oud huis. Aan de gevel hangt een bord waarop staat: ‘BARTS WONDERWINKEL’. De letters zijn wat aan het vervagen. Ooit was dit een beroemde meubelwinkel, maar vandaag verkoopt Bart zijn waren aan de andere kant van de Styx.

Toch is het vakmanschap niet verdwenen uit dit huis. Het is nog altijd een beetje een wonderwinkel, al zien die wonderen er anders uit. Met dank aan Lieven Tavernier, die hier een verdieping huurt om aan zijn songs en teksten te schaven. ‘Elke morgen wandel ik met een boekentas naar hier’, zegt hij. ‘Zoals Nick Cave dat ook doet.’ ’s Avonds slentert hij terug naar huis, met af en toe een toverachtig mooie song of tekst in zijn boekentas.

Onlangs werden die songs en teksten gebundeld in het boek Tlieverdje en op de plaat Verloren in de tijd. Veel wil Tavernier daar niet over kwijt. ‘Bij mijn werk hoeft geen uitleg’, zegt hij. ‘Anton Tsjechov of J.D. Salinger gaven ook nooit interviews. Soms vind ik het zelfs jammer als kunstenaars hun teksten beginnen te verduidelijken. Leonard Cohen zei ooit dat Chelsea Hotel #2 over een nacht met Janis Joplin ging. Dat verknalt het mysterie van dat nummer toch wat. Al blijf ik de laatste zin van die song magistraal vinden: ” That’s all, I don’t even think of you that often.”

Elk jaar als de eerste sneeuwvlok uit de lucht valt, sms’en mijn zonen: “Kassakassa! Sabam-inkomsten voor onze erfenis! Goed gedaan, pa.

Radiomakers denken ook niet zo vaak aan Lieven Tavernier. Zelfs nu, tijdens de week van de Week van de Belgische Muziek, draaien ze hem niet. Ze hebben prut in hun oren, want op de nieuwe plaat van Tavernier staan een paar klassiekers die minstens even mooi zijn als Chelsea Hotel #2. Eerste lief, bijvoorbeeld, over zijn jaren op het internaat.

‘Die periode heeft mijn leven getekend’, zegt hij. ‘Mijn ouders hadden een winkel, Eigen Schoon in de Mageleinstraat in Gent, waar ze heiligenbeelden en snuisterijen verkochten. Omdat ze voortdurend in de winkel stonden, bleef er weinig tijd over voor hun kinderen. Daarom stuurden ze ons naar colleges. Overal heb ik op internaat gezeten: in Kortrijk, Michelbeke, op het Sint-Michielscollege in Brasschaat. Een ellendige periode was dat. Ik heb het mijn ouders zelfs lang kwalijk genomen dat ze ons daar gedumpt hebben. Als je jong bent, vind je dat je ouders alles fout doen. Dat is de pretentie van de jeugd: je veroordeelt de anderen, omdat je hen niet begrijpt. “Ja maar,” verdedigden mijn ouders zich dan, “je staat toch altijd lachend op al die foto’s uit het college?” Nu ik zelf vader ben en ook fouten gemaakt heb, begrijp ik hen beter. Ze deden het ook maar om goed te doen.’ En achteraf bleken die collegejaren a writer’s goldmine.

Hij leerde er ook gitaar spelen. Zijn vader had hem er een cadeau gedaan, al noemde hij het zelf ‘een banjo’. ‘Elke ochtend, na het ontbijt en voor de les, mocht ik er twintig minuten op tokkelen van de paters.’

Het werd zijn toeverlaat en troost in die lange collegegangen. Net als de chansons van Georges Brassens, die hij had leren kennen door een leraar Frans. En The King, natuurlijk. ‘Ik plakte een foto van Elvis op de deur van mijn kleedhokje. De paters trokken die er weer af, want er mocht maar één God aanbeden worden. “Gij weet dat die dingen hier niet thuishoren”, zeiden ze. “De wereld heeft een kwade greep op u, Tavernier.”‘

Hij wilde, om hen te treiteren, een uitgescheurde foto van een bloedmooi meisje uit het Franse magazine Salut les copains in de plaats hangen. ‘Maar ik durfde niet. Vrouwen bestonden niet op het internaat. Op de zesde dag had God alleen de man uitgevonden. Dat gedeelte over Eva sloegen de paters altijd over.’

Het meisje uit Salut les copains bleef dan maar in zijn hoofd zweven en werd zijn eerste muze. Jaren later schrijft hij over haar in Tlieverdje: ‘Zoals Françoise Hardy in haar Courrèges-manteltje op haar onvoorstelbare benen wandelt, zo moeten onze volzinnen zijn: elegant, vervuld van een onzegbare schoonheid. Zoals haar ogen groot zijn en vervuld van een eeuwige tristesse, zo zacht moet een zin in onze teksten binnenglijden. (…) En zoals wij totaal van de kaart raken, nadat zij ons voor een allerlaatste keer heeft toegefluisterd. Voilà, zo zal iedereen die onze teksten leest, nooit meer naar het woord van iemand anders verlangen.’

LIEVEN TAVERNIER: 'Het is jammer dat artiesten vandaag geen vuist meer maken. Het is vaak maandstondenlyriek: - ik ben gekwetst en wat doet dat pijn.'
LIEVEN TAVERNIER: ‘Het is jammer dat artiesten vandaag geen vuist meer maken. Het is vaak maandstondenlyriek: – ik ben gekwetst en wat doet dat pijn.’© Saskia Vander Stichele

Een paar keer per jaar mocht de jonge Tavernier terug naar huis. ‘Ik hielp in de winkel dan mee kerststallen verkopen. De basis van zo’n stal bestond uit een trio: Jozef, Maria en het kindje Jezus. Daarnaast konden mensen ook nog schapen en engelen kopen. “Hebt u zin in een trio?”, vroeg ik dan aan de klanten. “Of wilt u meer?” (lacht) Mijn vader heeft me dan maar weggehaald van de kassa.’

Zijn tijd van trio’s was voorbij. Voortaan moest hij aan de uitgang van de winkel staan, om te kijken of mensen niets stalen. Intussen loerde hij naar buiten, naar het leven in de Mageleinstraat. ‘Al heb ik Gent pas echt goed leren kennen toen ik Germaanse filologie studeerde op de Blandijnberg. Ik verzweeg daar wat mijn ouders deden – “Ze runnen een religieuze kunsthandel”: dat klonk niet zo hip in de marxistische middens van de jaren zeventig.’

Zijn gitaar verstopte hij niet. Hij maakte een song over de mijnstakingen: Limburg ’70. En telkens als er een betoging voorbij de Blandijnberg marcheerde, liep hij mee. Niet altijd met evenveel overtuiging, want in zijn hoofd zong Brassens Le pluriel: ‘Et sitôt qu’on est plus de quatre on est une bande de cons‘ (‘En zodra we met meer dan vier zijn, zijn we een bende klootzakken’).

‘Je had toen de maoïsten en de trotskisten’, zegt Tavernier. ‘In ’t Keetje in Gent zaten die elk aan één kant van het café: er werden geen blikken van verstandhouding uitgewisseld. De trotskisten hadden nog een klein beetje gevoel voor humor, maar de maoïsten… Ik herinner me dat een van die studentenleiders in alle ernst vroeg: “Lieven, wat heb jij vandaag gedaan voor de revolutie?” (lacht)

Hij had toen al meer oog voor dat ene meisje met haar lange haren. En voor geestige anarchisten, zoals Sus Saey. ‘Die maakte protestborden waarop stond: “VOLKERENMOORD: NEE!, VOLKORENBROOD: JA!” Of: “WEG MET HEN, LEVE ONS”. De echte kameraden waren razend en verwijderden Sus uit hun betoging.’

’s Nachts liepen Lieven en Sus dan maar in Gent rond met hun hoofd in de wolken, zoals in het liedje. Ze hadden ‘geen geld om eten te kopen, maar hadden voor alles het beste adres. Mosselen bij Leentje en frieten bij Helga. En Annie bewaarde voor hen wel een fles’.

Sus is er niet meer. Lieven wandelt vandaag alleen door Gent, maar de oude revolutionair-anarchist in hem is niet dood. Die schrijft nog altijd zinnen als: ‘Al blijf je nog jaren aan de macht, eens breken de dijken.’

‘Het is jammer dat artiesten vandaag geen vuist meer maken’, zegt hij. ‘Zelfs die van mijn generatie schrijven vaak nog maandstondenlyriek – “ik ben gekwetst en wat doet dat toch zo pijn”. Alleen rappers maken zich nog kwaad over de wereld. Als luisteraar wil ik ook weten waar een artiest juist staat. Dat mis ik bijvoorbeeld bij Bart Peeters. Hij presenteert wel liefdadigheidsshows op televisie. Maar tegelijkertijd zingt hij dan zo’n song als Brood voor morgenvroeg. Dat het maar zozo gaat met de wereld, maar gelukkig heeft hij wel brood voor morgenvroeg. Ga dat eens zingen in een tentenkamp in Calais, denk ik dan. (lacht)

Ik kijk rond in winkel Tavernier, naar zijn boeken en platen. ‘Ik heb vroeger niet gewoekerd met mijn talenten’, zegt hij. ‘Altijd weer was er die onzekerheid. Mijn onhandigheid op de scène heeft veel verknald. Woedend heb ik mensen daardoor gemaakt. Soms trad ik uit podiumangst met mijn rug naar het publiek op. Ook mijn geliefden mochten niet naar optredens komen, want dan stierf ik helemaal van de zenuwen. Ooit heeft een vriendin een pruik opgezet, opdat ik haar niet zou herkennen in de zaal. (lacht)

Om dezelfde reden bracht hij pas op zijn achtenveertigste zijn eerste plaat uit. ‘Nadat ik Eerste sneeuw en De fanfare van honger en dorst geschreven had, vroeg ik me af of iemand die songs ooit goed zou vinden. Daarom gaf ik ze aan Jan De Wilde. Daar heb ik nog altijd geen spijt van. Niemand had ze wellicht opgemerkt als ik ze eerst uitgebracht had. “Je kinderen zijn je bezit niet”, zeiden ze vroeger in de kerk. Zo denk ik ook over mijn nummers.’

Intussen zijn die nummers al door veel artiesten gecoverd. Van Thé Lau tot Stef Kamil Carlens, van Gabriel Rios tot Raymond van het Groenewoud: iedereen heeft ooit wel eens een lied van Lieven Tavernier gezongen. ‘Beste Lieven, ‘ schreef radiocoryfee Betty Mellaerts hem ooit, ‘heb je nooit overwogen om Bob Dylan een Engelse vertaling van De fanfare van honger en dorst of Eerste sneeuw te sturen? Je zou nog staan kijken van wat hij ermee doet.’

De Song and Dance Man heeft nooit een song van Tavernier in zijn bus in Malibu gevonden, maar Françoise Hardy bijna wel. ‘Een van mijn oud-leerlingen, Bent Van Looy, woonde destijds in Parijs in dezelfde straat als Marie Modiano – de dochter van Patrick, die nog de Nobelprijs Literatuur gekregen heeft. De Modiano’s kennen Hardy heel goed en Marie wilde haar de Franse versie van Eerste Sneeuw geven. Maar net toen is ze heel ziek geworden. Hoe is het nu eigenlijk met haar? Ze is mooi oud geworden, hè. Misschien krijgt ze het ooit nog.’

De gedachte alleen al bezorgt hem binnenpret. Al was het maar omdat zijn platen nooit gedraaid worden op de nationale radio. Onlangs schreef hij daar een boze lezersbrief over naar dit blad:

‘Laat me Evert Venema, muziekprogrammator van Radio 1, proficiat wensen met zijn consequente houding om, na negen afgewezen cd’s, nu ook mijn recente plaat Verloren in de tijd en de twee singles daaruit te bannen op Radio 1. (…) Ik ben niet vergeten dat Venema bij zijn aantreden bij Radio 1 muzikanten als Wannes Van de Velde, Kommil Foo en Zjef Vanuytsel niet goed genoeg meer vond voor Radio 1. Ik herinner me ook dat na Wannes’ overlijden de presentator in 100 op 1, de voorloper van De Lage Landenlijst, met een krop in de keel zei dat een man als Wannes te weinig te horen was op Radio 1. Aangezien ik behoorlijk oud ben en weldra Wannes zal volgen, vraag ik Venema beleefd dat hij na mijn overlijden dat cynisme niet meer uit de kast haalt.’

LIEVEN TAVERNIER: 'Jan Hoet heeft mijn plaats ingenomen op het kerkhof.'
LIEVEN TAVERNIER: ‘Jan Hoet heeft mijn plaats ingenomen op het kerkhof.’© Saskia Vander Stichele

‘Ik heb best wel een vileine kant’, zegt hij lachend. ‘Tien jaar geleden heb ik daar al eens een opiniestuk over geschreven in De Standaard. “Je hebt gelijk, Lieven,” zeiden heel wat collega’s toen, “maar de volgende keer moet je mijn naam niet meer vermelden.” En ik weet nu ook waarom. Ik vermoed dat Radio 1 mij dat opiniestuk bijzonder kwalijk genomen heeft. Alleen ’s nachts, als niemand luistert, worden mijn platen nog gedraaid. En een keer per jaar, als het sneeuwt, halen ze Eerste sneeuw boven. “We vinden uw nummers niet sterk genoeg”, mailde hun muziekredactie me onlangs. Ik had het nog begrepen als ze geschreven hadden: “Beste Lieven, uw muziek past niet op Radio 1 om die reden.” Maar niet stérk genoeg?’

Na die mail dacht hij aan een citaat van Voltaire. ‘Ik heb altijd slechts één gebed tot God gericht, een heel kort. Dit is het: “Mijn God, ik bid voor volstrekt belachelijke vijanden.” En de Heer verhoorde mijn gebed elke dag.’

Er volgt een luide lach, al klinkt die wel wat droef. ‘Als je geen airplay krijgt, heb je ook amper optredens en Sabam-inkomsten. Ik droom van twee nieuwe platen – een met Room 13 Orchestra en een solo in de trant van de American Recordings van Johnny Cash. Alleen heb ik nog niet genoeg middelen gevonden om die uit te brengen. Soms is dat frustrerend, maar ik ben allesbehalve verbitterd. Het is een ongelofelijke luxe om dit vak te mogen uitoefenen. Ik hoef helemaal geen Sportpaleizen te vullen, maar het zou wel fijn zijn als mijn werk in de juiste brievenbussen terechtkomt.’

Een publiek hoeft niet groot te zijn, zegt hij. ‘Zolang het maar goed is. Zag je ooit de film A Man for All Seasons van Fred Zinnemann? Er zit een onvergetelijke scène in: op een bepaald moment wordt de filosoof Thomas More achtervolgd door een ambitieuze politicus in spe. “Wat moet ik doen om het te maken in het leven?”, vraagt hij. “Wees een goede leraar”, zegt More. “Jaja,” repliceert de politicus in spe ontgoocheld, “maar als ik dat word, zal er dan ook iemand dat weten?” Waarop More antwoordt: “Jij, je leerlingen, je vrienden. En God. Dat is geen slecht publiek.”‘

Ook Tavernier heeft lang lesgegeven aan Sint-Lucas in Gent, tot zijn hart begon tegen te stribbelen. ‘Lieven was de eerste die iets uit mij haalde waar niemand een vermoeden van had’, schreef zijn ex-leerling Stephan Vanfleteren ooit. ‘Daar in de in Schouwvegersstraat heeft hij een vuur aangewakkerd. Lieven Tavernier is niet alleen een schrijver en een muzikant. Hij is een pyromaan.’

‘Ik zou nooit gedeugd hebben voor het klassieke onderwijs’, zegt Tavernier. ‘Ik volgde de leerplannen niet, praatte altijd maar over boeken, films en platen die mij ontroerden. Het mooie is dat mijn leerlingen zich later dingen herinnerden die ik al lang vergeten was: “En toen zei je dat…” Daarom deden die woorden van Vanfleteren me zo veel plezier. Al moet ik toegeven dat ik me niet meer zo veel van hem herinner. Toen was hij nog niet de grote fotograaf maar een braaf jongetje uit West-Vlaanderen.’

B e a good teacher. Ook Taverniers vuur werd ooit aangestoken door leraren. Door meneer Vercruyssen, de leraar Frans die hem Georges Brassens leerde kennen. Maar ook door Frans Sierens, de vader van theatermaker en schrijver Arne. Een bankbediende die romans schreef. ‘Mijn goede vriend Jan Braet en ik spraken vaak met hem af in het koffiehuis Mokabon in Gent. Frans vertelde dan over alle films en boeken die hij gelezen had. We hoefden niets te zeggen, hij vulde de tijd. Hij was een doorgeefluik. Hij heeft ons zo veel geleerd.’

Nog elk jaar gaat Tavernier hem salueren op het kerkhof Campo Santo in Sint-Amandsberg. Eerst groet hij dan zijn andere vriend, Luc De Vos, die ook vlak bij de wonderwinkel woonde. En dan trekt hij naar het graf van Frans, wat hogerop op de heuvel. ‘De plaats naast hem is lang leeg geweest. Ik wilde die kopen voor mezelf. Zodat ik later weer uren naar Frans kon luisteren, zoals in de Mokabon. Zonder koffie, maar goed. Een tijd geleden wandelde ik weer de berg van Campo Santo op en ik zag dat de plaats naast Frans ingenomen was door Jan Hoet. “Verdomme, Hoet!”, riep ik. “Je ligt op mijn plaats.”‘

Hij speelt de laatste tijd wel vaker op begrafenissen. Dat is niet altijd gemakkelijk. ‘Een tijd geleden had ik het zwaar toen ik op de begrafenis van mijn oude strijdmakker Sus Saey De fanfare van honger en dorst moest zingen . Gelukkig zat Patrick Riguelle aan mijn zijde, die een paar akkoorden kon overnemen.’

Het is het lot van een oude zanger, zegt hij. ‘Je leeft steeds meer tussen schimmen.’ Over de jaren die hem nog resten, denkt hij liever niet te veel na. Al heeft hij wel al een idee voor de cover van zijn volgende plaat: hij die onder het bordje ‘CREMATORIUM ?’ staat, terwijl drie mooie meisjes hem de weg wijzen. Of er daarna ook iets overblijft, interesseert hem niet zo.

‘Ik schrijf niet voor de eeuwigheid. Elke generatie heeft haar helden. Er zullen nieuwe Françoise Hardy’s en nieuwe Frans Sierensen geboren worden: de jongens en meisjes van nu moeten hén aanbidden.’

En toch is er een song van hem die ze altijd zullen blijven draaien: Eerste sneeuw. Zolang het sneeuwt, tenminste – wellicht is Lieven Tavernier de enige artiest ter wereld die om puur opportunistische redenen tégen de klimaatopwarming is. ‘Elk jaar als de eerste sneeuwvlok uit de lucht valt, sms’en mijn zonen: “Kassakassa! Sabam-inkomsten voor onze erfenis! Goed gedaan, pa.”‘

Hij grijnst, kijkt door het raam van de wonderwinkel naar de trein die voorbijrijdt, en vraagt of ik een glas water wil for the road. Weg met hen, leve ons.

Het album Verloren in de tijd van Lieven Tavernier is uit bij Geen Tekort en de verhalenbundel Tlieverdje bij Borgerhoff & Lamberigts. Te bestellen via lieventavernier.be.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content