Joachim Pohlmann (N-VA) schreef een roman over kolonialisme: ‘De elite is niet in de meerderheid’

Joachim Pohlmann: 'Ik wilde eigenlijk een boek schrijven over een oud-politicus die vanuit zijn Toscaanse villa een comeback beraamde en wraak nam op zijn partijgenoten.' © REBECCA FERTINEL
Peter Casteels

N-VA’er en auteur Joachim Pohlmann gooit zich met zijn nieuwe roman in het dekoloniseringsdebat. Hij kiest het perspectief van een Algerijnse pied-noir, die als militair en terrorist tegen de onafhankelijkheid van zijn land vocht. ‘Ha, daar is de nobele leugen van het links-liberalisme.’

‘Ik vind de boeken van Michel Houellebecq altijd geweldig, tot ik ze twee jaar later herlees’, vertelt Joachim Pohlmann als we hem ernaar vragen. ‘Dan vallen ze meestal ontzettend hard tegen. Het zijn ook eerder provocatieve statements dan echte romans met een goed verhaal.’ Onze hoofdredacteur vergeleek Pohlmann naar aanleiding van diens vorige roman, Een unie van het eigen, nochtans met de Franse sterauteur, en dat was complimenteus bedoeld. Maar Pohlmann is niet zo bekend als romanschrijver, wel als ex-woordvoerder en rechterhand van N-VA-voorzitter Bart De Wever. In die periode schreef hij ook pesterige columns in De Morgen, waarin hij het liefst tegen links schopte. Sinds 2019 is hij kabinetschef van cultuurminister Jan Jambon. Gevraagd naar de sfeer op dat kabinet, dat zelfs volgens De Wever moeilijke tijden doormaakt, antwoordt Pohlmann droogjes dat hij geen woordvoerder meer is.

In het midden van een oorlog is het onmogelijk om te zeggen wie aan de foute kant vecht.

Vandaag is er dus Weesland, de derde roman van Pohlmann. Daarin vertelt hij het levensverhaal van een zogenaamde pied-noir: geboren in Algerije in een familie die oorspronkelijk uit Frankrijk kwam, het land dat Algerije tot 1962 koloniseerde. In de oorlog die aan de onafhankelijkheid voorafging, vecht Victor – zo heet het hoofdpersonage – aan de zijde van de kolonisator. Hij verliest zich in gruwel en terreur, maar komt voor een oorlogsmisdadiger op het einde van zijn leven opmerkelijk goed terecht.

‘Ik wilde eigenlijk een boek schrijven over een oud-politicus’, zegt Pohlmann. ‘Vanuit zijn Toscaanse villa zou die een comeback beramen en wraak nemen op zijn partijgenoten. Voor dat boek had ik een verteller nodig die ook zelf wat persoonlijkheid had, en daarvoor koos ik een pied-noir. Alleen zoog ik daarmee het hele verhaal van de Algerijnse onafhankelijkheidsoorlog in mijn boek en dat heeft mijn hele schrijfproces eigenlijk overgenomen. Ik heb me daar helemaal in verdiept en werkte een tijdslijn voor die oorlog uit, die voor bepaalde dagen zelfs uur per uur beschreef wat er gebeurde. Uiteindelijk heb ik dan maar besloten om over Victor een hele roman te schrijven. De oud-politicus zal moeten wachten.’

Waarom koos u voor Algerije als achtergrond, en niet bijvoorbeeld Congo?

Joachim Pohlmann: In de periode dat ik voor het eerst aan dit boek werkte, vonden de aanslagen in Brussel en Zaventem plaats. Er werden door opiniemakers als Dyab Abu Jahjah toen al vergelijkingen gemaakt met de burgeroorlog in Algerije, een doemscenario voor wat er ook in Europa kon gebeuren. Ik zag die paralellen ook wel, maar voor mij is die oorlog vooral dé verzinnebeelding van het koloniale conflict. Algerije was ook niet zomaar een kolonie, het was een integraal deel van Frankrijk. Algerijnen konden stemmen bij de Franse verkiezingen, hoewel moslims daarvoor wel een eed moesten afleggen dat de Franse wetten boven de sharia stonden. Kolonies als Congo werden vaak bestuurd door koloniale ambtenaren die na hun carrière terugkeerden met koffers vol souvenirs, maar de pieds-noirs leefden al generaties lang in Algerije. De onafhankelijkheid van dat land is daarom ook bepalend geweest voor wat Frankrijk vandaag is. Er is geen enkel land dat nog altijd zoveel moeite heeft om in het reine te komen met zijn koloniale verleden.

Joachim Pohlmann: 'Ik behoor uiteraard tot de elite, maar ik sta perifeer ten opzichte van de elitaire consensus.'
Joachim Pohlmann: ‘Ik behoor uiteraard tot de elite, maar ik sta perifeer ten opzichte van de elitaire consensus.’© REBECCA FERTINEL

Gaat dat in België zoveel makkelijker?

Pohlmann: Het is niet dat de kolonisatie hier nog een taboe is zoals dat in Frankrijk met Algerije wel het geval is. Komaan, Knack staat er vaak vol van. (lachje)

Er was nog een andere reden waarom ik voor een pied-noir koos. Toen ik als zestienjarige geïnteresseerd raakte in filosofie, waren de existentialisten zowat het summum voor mij. Wat filosoferen in een café, bij een glas wijn of een abrikozencocktail, was mijn favoriete bezigheid. Schrijver-filosoof Albert Camus was een van de bekendste existentialisten en hij was zelf een pied-noir, hij groeide op in een arme familie in Algiers. Het standpunt dat hij daardoor over de oorlog innam, maakte hem niet populair en was zelfs een van de redenen waarom hij verwijderd raakte van de kliek rond Jean-Paul Sartre en Simone de Beauvoir. Het was nochtans zeer eenvoudig te begrijpen: ‘Als ik moet kiezen tussen gerechtigheid en mijn moeder,’ zei Camus, ‘kies ik voor mijn moeder’. Intellectueel ging hij misschien akkoord met de onafhankelijkheid van Algerije, maar die zou heel nare consequenties hebben voor zijn moeder.

Victor vecht zelfs bij het Vreemdelingenlegioen om Frans- Algerije te verdedigen. Dat is nog wel iets anders dan Camus.

Pohlmann: Hij gaat daarvoor bij het Vreemdelingenlegioen, ja. Voor de Fransen is dat koloniale conflict helemaal achterhaald. Ze zien de Koude Oorlog, het conflict tussen kapitalisme en communisme, als veel bedreigender. Ze willen zijn thuisland niet meer verdedigen, dus zal hij het zelf moeten doen. Het legioen was opgericht om Algerije te controleren en heeft daar ook zijn hoofdkwartier.

U hebt zowaar een boek geschreven over iemand die aan de foute kant van de geschiedenis staat, zoals dat tegenwoordig heet.

Pohlmann: Ha, daar is de nobele leugen van het links-liberalisme, de idee dat de geschiedenis een haast metafysische teleologie kent.

U zegt?

Pohlmann: U denkt blijkbaar dat de geschiedenis een doel heeft. Het is de leugen dat de mens rationeel en maakbaar is, waardoor wij kunnen evolueren naar een eindpunt van de geschiedenis waarin we onze vervolmaking zullen kennen. Bijgevolg is er een goede kant en een foute kant van de geschiedenis. De mensen die vóór ons leefden, zijn volgens die theorie vroegere, minder goed ontwikkelde versies van onszelf. Ze zijn eigenlijk zo goed als achterlijk, want nog totaal onwetend over het doel van de geschiedenis. Van hen kunnen we dus zeker niets leren. Ik geloof totaal niet in dat verhaal.

Ik bedoelde het bescheidener: terugkijkend op dat conflict zijn we er allemaal blij om dat Algerije zijn onafhankelijkheid kreeg, toch? De Fransen voerden daar een achterhoedegevecht.

Pohlmann: Op een principieel niveau is het kolonialisme natuurlijk fout, maar voor de families die al generaties in dat land woonden, betekenden die principes niet veel. Daarom werd het zo’n bloedige burgeroorlog. Victor vocht niet voor een ideologie, een staat of een ander abstract principe. Hij vocht voor zijn thuisland, met de beste bedoelingen. Hij beseft zelfs dat er iets schort aan het systeem waarvoor hij strijdt. Het geweld dat hij gebruikt, escaleert ook steeds verder in het verhaal. Hij toont op enkele momenten wel enige weerstand, maar hij wordt helemaal meegesleurd in dat conflict.

Na de aanslagen mochten militairen de identiteit van mensen niet controleren. Nee, dat mocht enkel een agent. Vandaag moet een ober dat doen.

Mensen als Victor hadden in uw ogen niet zelf kunnen bedenken dat ze verkeerd bezig waren?

Pohlmann: U hebt gelijk dat ik vandaag niet kan ontkennen dat hij aan de foute kant vocht, maar dat is gemakkelijk beweerd vanuit ons standpunt. In het midden van een oorlog is het onmogelijk om zoiets te zeggen. Op zo’n moment zullen beide kanten van het conflict zeggen dat zij het morele gelijk aan hun kant hebben. Je kunt eventueel vinden dat het geweld van het ene kamp paste in een rechtvaardigere strijd dan het geweld van het andere kamp, maar je kunt toch niet volhouden dat de ene moord moreel beter is dan de andere?

Waarom niet? Zeker in een oorlogssituatie is zo’n oordeel niet ongebruikelijk.

Pohlmann:(blaast) Neem het conflict in Oekraïne. Wij vinden dat Oekraïne in onze invloedssfeer moet kunnen zitten, maar in Moskou zien ze Oekraïne als hun achtertuin. Wie heeft er het meeste gelijk?

Ik verwonder mij wat over uw relativisme: iedereen is blijkbaar even goed of fout.

Pohlmann: U mag moreel oordelen, maar u kunt dat enkel op een abstract, principieel niveau. In Oekraïne wonen al zeker families voor wie dat oordeel niet zal opgaan.

Dus u interesseert het helemaal niet om te oordelen?

Pohlmann: Niet in dit boek, nee. Ik laat de menselijke ervaring spreken. Dat is ook precies de reden waarom die Algerijnse geschiedenis vandaag nog altijd zo gevoelig ligt in Frankrijk.

U schenkt als de auteur van het boek Victor zelfs vergeving, of op zijn minst een tweede kans. Hij eindigt als een goeiige kasteelheer die een wijngaard overziet.

Pohlmann: Ik had hem ook zelfmoord kunnen laten plegen, maar ik laat hem in de plaats daarvan tot inkeer komen. Wanneer hij in Marseille het appartement van zijn moeder leegmaakt, beseft hij dat zijn strijd voor niets is geweest. Die inkeer is een christelijk gegeven. Hij is ook nooit gestraft geweest voor zijn daden, hij geniet zelfs veel aanzien in het dorp waar hij oud wordt. Uiteindelijk oordeelt Victor zelf in zijn nadeel over zijn leven, en hij hoopt dat er na zijn dood een goddelijke rechtvaardigheid zal zijn om hem te straffen.

Ik geloof niet in een complot van politici die doelbewust onze vrijheden afpakken. Dat is totaal van de pot gerukt.

Knack sprak ook met u naar aanleiding van uw vorige roman in 2015. ‘Ik zie geen verschil tussen de schrijver en de militant, dus in mijn romans vertel ik hetzelfde verhaal’, zei u toen. Welk politiek punt wilde u maken met dit boek?

Pohlmann: Daarin ben ik misschien wel veranderd, hoewel dat eigenlijk ook al niet opging voor Een unie van het eigen. Daar zat geen echte partijpolitieke boodschap in, ook al schreef ik als woordvoerder van de N-VA een boek over collaboratie.

De corebusiness van uw partij?

Pohlmann: U maakt een grapje. Ik weet eigenlijk niet of mijn ideologie voor honderd procent in mijn romans wordt vertaald, maar de militant en de schrijver hebben natuurlijk wel dezelfde ideologie. Een schrijver die beweert dat hij geen ideologie heeft, valt gewoon perfect samen met de elitaire consensus.

Voortbouwend op dat citaat van Camus dacht ik zelf: dit is Joachim Pohlmann die de linkerzijde met haar hooggestemde idealen in het gezicht wil wrijven dat uiteindelijk het enige wat telt iemands moeder is.

Pohlmann: Dat klopt wel, hoewel niet alleen linkse partijen idealen hebben natuurlijk.

Rechtse politici doen daar wel graag meewarig over.

Pohlmann: Is dat zo?

Neem het debat over de vluchtelingencrisis: daar stonden de zogenaamd naïeve idealen van links over het opvangen van mensen in nood tegenover de zogezegd redelijke bekommernissen van rechts om niet het OCMW van de wereld te worden.

Pohlmann: Dit zegt al veel over u, want rechts verdedigt in dat debat natuurlijk ook idealen. Het idee dat grenzen een betekenis hebben voor sociale rechten en burgerrechten, is een ideaal. Het realisme dat rechts daarmee verdedigt, staat evengoed voor een politiek model dat nastrevenswaardig is. Het gezinsleven is ook een ideaal, net als de klassieke natiestaat.

In het citaat van Camus zit wel iets van cynisme: tegen een moeder kan, uiteraard, helemaal niets of niemand op. Verkiest u haar ook boven uw principes?

Pohlmann: Ik heb uiteraard principes, maar ik kies altijd voor het concrete boven het abstracte. Dat is een belangrijk verschil, want ook de natiestaat is eigenlijk een abstractie. Het idee van organische gemeenschappen is teloorgegaan in de moderniteit, wij proberen dat enkel met de ersatz van de natiestaat als ideaal levend te houden en liefst zelfs opnieuw tastbaar te maken. We hollen daarmee achter de feiten aan. Mij spreekt vooral de solidariteit aan die we binnen zo’n natiestaat kunnen organiseren. Het zijn persoonlijke banden die ervoor zorgen dat we ons met elkaar kunnen vereenzelvigen.

Joachim Pohlmann: 'De existentialisten waren het summum voor mij. Wat filosoferen in een café, bij een glas wijn of een abrikozencocktail, was mijn favoriete bezigheid.'
Joachim Pohlmann: ‘De existentialisten waren het summum voor mij. Wat filosoferen in een café, bij een glas wijn of een abrikozencocktail, was mijn favoriete bezigheid.’© REBECCA FERTINEL

Maar om op uw eerdere vraag te antwoorden: het politieke punt dat ik wilde maken, is eerder dat burgers uit angst bereid zijn hun rechten en vrijheden aan eender wie op te geven in ruil voor bescherming. De vraag is nog maar of ze die ooit zullen terugzien. Victor begint met vechten omdat hij bang is zijn thuisland te verliezen, maar op het einde vermoordt hij met eigen handen waar hij zelf het meeste om geeft. Dat is vandaag zeer prangend.

Hebben wij in de coronacrisis vrijheden opgegeven die we niet meer zullen terugzien?

Pohlmann: Ik heb mij daar grote zorgen over gemaakt, ja. Ik geloof niet in een complot van politici die doelbewust onze vrijheden afpakken. Dat is totaal van de pot gerukt, wij zijn helemaal niet in staat om zo’n vooropgezet plan uit te voeren. Maar er zijn wel dingen gebeurd waar ik ongerust over ben. Vergelijk de coronacrisis eens met de aanslagen van 2016. Jan Jambon nam toen als minister van Binnenlandse Zaken strenge maatregelen: vingerafdrukken op de identiteitskaart, de biometrische gegevens, het cameraschild. Daar was toen terecht veel gedoe over, en ik druk me nu vriendelijk uit.

Ik kan begrijpen dat de cultuursector zich benadeeld voelt, maar die perceptie klopt niet en ze is oneerlijk.

Uw partij stelde toen zelfs een noodtoestand voor.

Pohlmann: Niveau 5, inderdaad. Ik heb die voor een groot stuk zelf uitgeschreven. Als ik het me goed herinner, werden wij er toen van beschuldigd een protofascistische politiestaat te willen oprichten. Voor een aantal maatregelen zoals een avondklok, een samenscholingsverbod en huiszoekingen wilden wij in dat plan een duidelijk grondwettelijk kader. In de coronacrisis zijn zulke beslissingen genomen zonder dat het parlement zelfs maar gehoord werd. Dat werd allemaal met een ministerieel besluit doorgedrukt. In 2016 was er een discussie of militairen de identiteit van mensen mochten controleren. Nee, dat mocht enkel een agent. Vandaag moet een ober dat doen, alstublieft.

Wordt het bij de volgende crisis nog erger?

Pohlmann: We hebben die maatregelen met de beste bedoelingen genomen en meestal waren ze ook noodzakelijk, maar de precedentswaarde is onmiskenbaar. Weet u wat Leo Tindemans zei voordat hij in het parlement uitriep dat de grondwet geen vodje papier was en naar de koning vertrok? ‘Ik wil niet dat avonturiers van links of rechts later Tindemans zullen inroepen om hun avonturen goed te praten.’ Wij kunnen er maar op hopen.

Conservatieven klagen vaak dat er geen grote, inspirerende verhalen meer zijn waar we ons als gemeenschap aan kunnen warmen. Alles is onttoverd door het postmodernisme. Maar dan schrijft er eens een conservatief een roman, en dan vertelt hij een verhaal over een gruwelijke oorlogsmisdadiger. Blijkt eens te meer dat het kwade voor kunstenaars veel aantrekkelijker is dan het goede?

Pohlmann: Het is in ieder geval interessanter en spannender, ja. Ik bestrijd wel het idee dat er geen grote, metafysische verhalen meer zijn. Zulke ideologieën zijn niet meer even afgebakend en makkelijk te vatten als vroeger, dat klopt. Het marxisme was eenvoudig te begrijpen: iemand hoefde bij wijze van spreken maar Das Kapital te lezen. Vandaag zien we meer ideologische syndromen, zoals James Burnham het omschreef: een verzameling van ideeën die niet noodzakelijk onderling consistent zijn, maar wel vaker in dezelfde combinatie optreden en dus toch een eenheid vormen. U verwees daarnet nogal nonchalant naar de goede en de foute kant van de geschiedenis, maar dat behoort op zichzelf tot zo’n ideologisch verhaal. De elite warmt zich in ieder geval aan die gedachte, dat behoort vandaag tot de de elitaire consensus.

Weesland van Joachim Pohlmann verschijnt op 24 februari bij Borgerhoff & Lamberigts
Weesland van Joachim Pohlmann verschijnt op 24 februari bij Borgerhoff & Lamberigts

We zitten hier op het kabinet van de Vlaamse minister-president. Onlangs schreef de Nederlandse journalist Joris Luyendijk het boek De zeven vinkjes, over zeven kenmerken die maken dat iemand geprivilegieerd is, tot de elite behoort. Hoeveel van die zeven vinkjes zijn op u van toepassing?

Pohlmann: Dat is een nogal simplistische manier om erover na te denken, maar ik behoor uiteraard tot de elite. Laten we zeggen dat ik perifeer sta ten opzichte van de elitaire consensus. Die hoeft ook helemaal niet unaniem te zijn. De elitaire consensus is in Vlaanderen het best af te lezen aan een krant als De Standaard. De Standaard is niet meer dezelfde krant als dertig jaar geleden, toen er nog AVV-VVK op de voorpagina stond, maar de elitaire consensus is natuurlijk ook niet meer dezelfde in Vlaanderen. In die zin is De Standaard eigenlijk nog wel dezelfde krant: ze geeft nog altijd de elitaire consensus weer.

Heel veel mensen herkennen zich wel niet in de consensus zoals u die schetst.

Pohlmann:(fijntjes) De elite is ook niet in de meerderheid.

Enkele jaren geleden volgde u zelf een legeropleiding. Is het een droom van u om ooit voor uw land te vechten?

Pohlmann: Nee. Ik ken niemand die droomt van het ondenkbare – zulke mensen zijn ook niet op hun plaats in het leger. Maar we moeten wel voorbereid zijn op het ondenkbare. Ik beschouw het als een plicht. Dat is mijn bijdrage aan de verbetering van de lamentabele veiligheidssituatie van dit land. Mijn opleiding loopt trouwens nog steeds. In maart ga ik zes dagen naar de kazerne, in april twee en in mei weer zes.

U bent vandaag kabinetschef van Jan Jambon als minister van Cultuur. In de coronacrisis voelde de sector zich vaak onterecht geviseerd, zeker toen in december van vorig jaar alles wéér moest worden gesloten en afgelast.

Pohlmann: Voelen ze zich ‘onterecht geviseerd’ of ‘onterecht, geviseerd’? In december werden álle binnenactiviteiten verboden, dat is een groot verschil. Bowlingzalen, poolhallen en binnenspeeltuinen zijn zelfs nog veel langer gesloten gebleven. Ik kan begrijpen dat de cultuursector zich benadeeld voelt, maar die perceptie klopt niet en ze is oneerlijk. Jan Jambon is minister van Cultuur én minister-president. Als minister-president moest hij soms beslissingen nemen die door de sector fel bekritiseerd werden. Maar Jambon heeft er ook voor gezorgd dat de cultuursector als enige niet hoefde te besparen bij de vorige begrotingsronde, dat de subsidies zijn blijven doorlopen, waarnaast hij ook nog een noodfonds heeft opgericht en een culturele activiteitenpremie heeft ingevoerd. Dat zou allicht allemaal niet gebeurd zijn als de cultuurminister niet ook de minister-president was. Helaas blijft dat verborgen en krijgt hij daar geen krediet voor.

In een column in De Morgen kondigde u ooit een Gramsciaanse guerrilla aan. U wilde als conservatief de cultuurstrijd proberen te winnen. Hoe staat het daarmee, nu u die guerrilla als kabinetschef kunt voeren?

Pohlmann: Ik zit hier niet om mijn hoogstpersoonlijke strijd te voeren. Dat doe ik in mijn boeken en columns. Ik zit hier om erop toe te zien dat alle procedures correct verlopen en de middelen op een eerlijke manier worden verdeeld.

U bent toch geen ambtenaar geworden?

Pohlmann: Ik ben geen verkozen politicus, ik ben zelfs geen politicus. Ik heb één keer op een lijst gestaan en gedacht: dit doe ik nooit meer. Ik voer als kabinetschef het regeerakkoord en het beleid van mijn minister uit.

U bent gestopt met columns te schrijven. Mist u dat?

Pohlmann: Ja. Ik ga nu een non-fictieboek schrijven over politieke ideologie, eigenlijk over de relatie tussen volk en elite. Mijn opmerkingen over de elitaire consensus zijn trouwens niet moraliserend of pejoratief. Het is niet omdat ik het oneens ben met de uitgangspunten dat die consensus per definitie incorrect is. Ik heb niet het grote gelijk, daar ben ik ondertussen wel van overtuigd.

In uw vorige interview in Knack noemde u Louis Paul Boon en Ernst Jünger als voorbeelden. Ze schreven vanuit een ideologie, maar hebben volgens u diezelfde ideologie later ook eigenhandig ontmaskerd. Ik heb het u nog niet zien doen.

Pohlmann: Waarom zou ik dat publiek doen? (lacht) Er zijn genoeg punten waarop mijn denkbeeld afwijkt van de klassieke conservatieve leer. Ik hoop dat iedereen weleens twijfelt aan zijn ideologie. Het is die spanning waarop onze hele democratie is gebouwd. Als ik er helemaal zeker van was dat ik gelijk had, zou ik mijn strijd wel met andere middelen voeren.

Joachim Pohlmann

1981: geboren in Mol

Studeerde politieke wetenschappen en antropologie aan de KU Leuven

2006: begint voor de N-VA te werken

2012: debuteert met de roman Altijd iets. In 2016 volgt Een unie van het eigen

2013-2019: woordvoerder van de N-VA

2019: kabinetschef cultuur voor minister-president en cultuurminister Jan Jambon

2022: publiceert de roman Weesland

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content