Striptekenaar Jan de Wolf zit al jaren vast in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FCP) in Antwerpen. ‘Ik heb vroeger foute keuzes gemaakt. Maar moet ik daar een leven lang voor boeten?’
Er zit een stripkaart in mijn bus. ‘Welkom in Frezals wereld’ staat op de voorkant. Het tekstballonnetje wijst naar een merkwaardige stripfiguur. Frezal is naar eigen zeggen ‘een superpee die tegen onrecht vecht’, een held in het diepst van zijn gedachten, maar ook iemand die zich door het leven klungelt. ‘Maak hem niet kwaad, want dan wordt hij groen en verandert hij in de Hulk’.
Op de achterkant lees ik in het handschrift van de striptekenaar: ‘Groeten, Jan de Wolf.’
Ik had Jan leren kennen via tv-maker en collega-striptekenaar Jonas Geirnaert. Jaren geleden, nog voor corona, werden Jonas en hij aan elkaar gekoppeld voor het Canvas-programma Ontoerekeningsvatbaar.
Jonas herinnert zich hun eerste date nog goed. ‘Jan zat toen in de gevangenis van Merksplas. Het was alsof ik de negentiende eeuw binnenstapte, maar het klikte meteen: hij heeft talent.’ En gevoel voor absurdisme. Samen maakten ze toen een heerlijk filmpje. ‘Ik heb Jan meteen duidelijk gemaakt dat ik niet wilde weten waarom hij daar zat. Omdat ik geïnterneerden, en ook gedetineerden, in de eerste plaats als mensen wil blijven zien.’
Na de opnames bleven Jan en Jonas contact houden. ‘We bellen weleens. Af en toe ga ik hem bezoeken. Hij zit nu niet meer in de gevangenis – daar hoort hij ook totaal niet thuis – maar in het Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC). Jan is altijd ontzettend dankbaar als ik langskom. Soms lachen we veel, maar soms ook niet – als hij weer net te horen heeft gekregen dat hij nog een jaar moet blijven.’
‘Ik ben meer dan een paar papieren in een dossier’, zegt hij. ‘Nooit zien ze de frustratie die erachter zit.’
Elke keer stapt Jonas er met een raar gevoel buiten. ‘Met alle respect voor de gepassioneerde mensen die goed werk verrichten in het FPC, maar het is toch ook wat een vergeetput. Bij een gedetineerde is het eenvoudig: die doet zijn straf uit en kan een nieuw leven beginnen. Zij hebben een perspectief, geïnterneerden hebben dat niet. Iemand als Jan blijft daar maar zitten, al bijna tien jaar.’
***
Het FPC van Antwerpen ligt op Linkeroever, aan de Beatrijslaan, weg van de bewoonde wereld. Aan de ene kant van de straat zie ik de Schelde, inclusief een waanzinnig zicht op de stad en het leven. Aan de andere kant is een gebouw met hoge betonnen muren.
Ik wandel door de metaaldetector. Zelfs mijn telefoon moest ik achterlaten in de kleedhokjes. In de wachtzaal zitten nog twee moeders. Na een kwartier roept een vrouw mijn naam af. ‘U komt voor Jan? Kom maar mee.’
Ik volg haar door eindeloze gangen. Trap op, trap af. De ene beveiligde deur na de andere valt achter me in het slot. Na tien minuten opent ze een kamer. Er staan alleen een tafel, een bed en een stoel.

Jan draait zich om. Groot, stevig, tattoo op de arm. Hij lijkt een beetje op kunstenaar Rinus Van de Velde. Een sympathieke kerel van 34. ‘Ik heb een tekening uitgekozen voor bij het artikel’, zegt hij.
Hij toont een draaikolk. ‘Zo voel ik me vaak.’
Achter hem is het gordijn dicht. ‘Ik doe ze zelden open’, zegt hij. Er valt ook niet veel te zien: een binnentuin, niet meteen een uitzicht om vrolijk van te worden. ‘Aan de overkant zitten de zware gevallen’, zegt hij. ‘Kim De Gelder en co. Weet jij waarom ik hier ben?’
‘Ik heb lang met je vader gepraat’, antwoord ik.
***
‘Jan is al heel zijn leven op de vlucht’, had zijn vader Dirk me verteld. ‘Op de lagere school zat hij altijd op de laatste bank. Met de andere kinderen speelde hij niet, hij keek liever naar buiten. Zulke kinderen worden vaak gepest, en dat was ook zijn lot. Ze pakken altijd de zwakste aan en dat was Jan: hij was minder begaafd dan de anderen. Stilaan begon het zijn moeder en mij te dagen dat hij autistisch kon zijn – op zijn tiende kreeg hij ook die diagnose. Daarom stuurden we hem naar een school voor blinden, doven en autisten. Elke dag kwam een busje hem ophalen. Verschrikkelijk vond hij dat. “Papa, ik ben niet blind, niet doof en zeker niet autistisch.” Na drie jaar is hij daar gevlucht. Hij wilde elektriciteit gaan studeren aan Groep T in Leuven. Dat leek ons veel te hoog gegrepen, maar we hebben hem toch laten gaan.’
Daar liep het helemaal mis: de gepeste werd een pester. Hij maakte verkeerde vrienden en leerde ook drugs kennen. Het begon met cannabis, de rest volgde. Jan werd een junkie. Even hadden zijn ouders hoop toen hij zich inschreef in het leger. ‘Dat was wat Jan nodig had: orde, discipline en structuur. Maar na een mislukte schietproef diende hij zijn ontslag in. Hij wilde zelfs geen herexamen doen. Onze wereld stortte in elkaar.’
De drugs lonkten opnieuw en hij belandde in een psychose. ‘”Ik wilde een meisje kussen”, zei hij tegen zijn moeder. Maar hij had in haar oren gebeten. Toen was het voor ons duidelijk dat we Jan moesten laten opnemen. We gingen met hem naar het Psychiatrisch Centrum in Kortenberg, waar je je vrijwillig kunt laten opnemen. Op twee voorwaarden: je moet meewerken en je mag niet ontsnappen.’ Dat laatste was niet Jans sterkste punt.

Het centrum in Kortenberg was op dat moment niet de juiste plek voor Jan. Daarna volgde een tocht langs instellingen in Duffel, Beernem, Boechout en Bierbeek. Ook daar is hij gevlucht – de drang naar drugs werd te groot. Op een avond klopte hij aan bij zijn moeder. Zij belde de politie en samen brachten ze hem terug naar Bierbeek. Toen hij daar binnenstapte, vroeg hij aan een medewerker: “Mag ik hier een sigaret roken?” “Zo niet, hé,” zei die en greep naar zijn hand. Jan, nog onder invloed, zag dat als een bedreiging en gaf de man een kopstoot. Neus gebroken. Dat incident werd natuurlijk direct gerapporteerd. De rechter kon er niet mee lachen: Jan werd verplicht geïnterneerd. We wisten toen eigenlijk niet wat dat precies inhield. In elk geval iets dat voortdurend zou worden geëvalueerd, dachten we.’
Hij schudt het hoofd. “Toen is de nachtmerrie begonnen. Mijn zoon verwijt me vaak: “jij hebt ermee ingestemd.” Maar we hadden geen keuze.”’
***
Jan en ik kijken naar de tekening met de draaikolk. ‘Ik had toen echt een probleem’, zegt hij nu. ‘Ze gaan me helpen, dacht ik. Tot ik plots in de gevangenis gesmeten werd. “Wat gebeurt er nu?”’
Die nacht, zegt hij, heeft hij uren gehuild. Het werd niet beter toen hij later de binnenkant van de gevangenissen van Leuven, Antwerpen en zelfs Sint-Gillis leerde kennen. Hoe vaak hij ook tegen de muur klopte, hij mocht er niet uit.
In 2014 was Jan een van de 1088 geïnterneerden die in een gewone gevangeniscel waren beland – daarvoor was ons land al herhaaldelijk veroordeeld door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Maar er leek beterschap op komst: er werden twee Forensisch Psychiatrische Centra gebouwd, voor mensen met een psychische stoornis die een misdrijf hadden gepleegd. Het eerste opende in Gent, het tweede in 2017 in Antwerpen. Daar kreeg Jan, na drie jaar cel, een plaats.
Het was een stap vooruit, zegt hij, maar ook niet meer dan dat. ‘In het begin hadden ze hier een verkeerd dossier van mij, waardoor ik een tijd de verkeerde medicatie gekregen heb. In die periode heb ik zelfs een keer brand proberen te stichten.’
Maar die tijd is voorbij. Overdag gaat de deur van zijn kamer open en leeft hij samen met tien andere bewoners in een kleine ruimte. ‘Sommigen zijn leuk, anderen zwaar ziek. Het is raar om met hen samen te zitten. We hebben ook een gemeenschappelijke douche, maar daar wordt voortdurend in geplast.’
Tussendoor zijn er therapieën – als er genoeg personeel is tenminste – en veel procedures. Om te bellen bijvoorbeeld: hij kan niet opgebeld worden, en zelf bellen is verschrikkelijk duur. ‘Bij een drugscontrole moet ik plassen terwijl ze naar mijn penis staren. “Moet dat nu echt?” vraag ik dan. “Dat is de procedure, Jan.”’

Alleen voor liefde bestaat geen procedure. Een relatie of seks, wat lijkt dat lang geleden. ‘”Het is hier geen gevangenis, Jan”, zeggen mijn begeleiders dan. “Je hebt gelijk,” antwoord ik. “In een gevangenis mag dat wel.”’
Toch waren niet alle jaren in het FPC verloren tijd. Jan is hier clean geworden. En minstens even trots is hij op zijn certificaat van houtbewerking. Ook sommige begeleiders en leraars zijn fantastisch, zegt hij. ‘Ze motiveren me om het beste uit mezelf te halen. Wel vervelend dat er zo veel verloop is: bijna de helft vertrekt na een jaar. Vaak nemen schoolverlaters hun plaats in.’
Dat is wennen voor iemand met autisme. Alleen Jan blijft: hij is hier intussen een van de anciens. ‘Hoe lang moet ik hier nog zitten?’, vraagt hij soms aan zijn begeleiders. ‘We weten allemaal dat je hier allang weg had moeten zijn’, fluisteren zij.
Alleen beslissen zij dat niet. Dat doet de Kamer voor de Bescherming van de Maatschappij. Vorig jaar in de herfst oordeelde ze dat Jan er nog een jaar bij mocht doen. Met één gunst: één dag per maand kan Jan, van acht uur ’s morgens tot acht uur ’s avonds, de instelling verlaten. Met begeleiding, en op voorwaarde dat hij twee maanden braaf was geweest. Een uitgaansvergunning, noemen ze dat.
Ergens tussen beton en hoop tekent Jan intussen verder. ‘Wat denk jij ervan, psychiater?’ ‘Hij denkt niet, hij tekent, de gek.’
***
Dit jaar kreeg Jan amper uitgaansvergunningen. ‘Mijn zoon is nogal temperamentvol’, zegt zijn vader. ‘Hij kan verbaal agressief zijn.’ Dat verwijt het Openbaar Ministerie hem ook. Onlangs schreven ze: ‘Zijn verblijf op de hersocialisatie-afdeling kende de voorbije maanden een hobbelig parcours. Onder meer wegens verbaal agressieve houding naar de staf (…) Jan schiet ook nog tekort in zijn frustratietolerantie, impulscontrole en een escalatie kon niet vermeden worden.’
Jan lijkt op Jack Nicholson in One Flew Over the Cuckoo’s Nest, zegt zijn vader Dirk. ‘Die film over een groep geïnterneerden, waarin Nicholson voortdurend rebelleert tegen de directie van de instelling. Op een bepaald moment probeert hij een wasmachine uit de grond te trekken om zo te ontsnappen, maar dat mislukt. Hij beent weg en zegt tegen zijn verbaasde medegeïnterneerden: “Well, I tried, didn’t I? Goddamnit, at least I did that.” Dat zie ik Jan ook nog doen – en zeggen.’
Begin dit jaar leek Jan nog meer op Jack Nicholson in One Flew Over the Cuckoo’s Nest. ‘Je mag niet vergeten dat op onze afdeling alleen mannen zitten’, zegt Jan. ‘De enige vrouwen die wij zien zijn medewerkers van het FPC. Op een dag had ik gevoelens voor een vrouw, en zij voor mij. “Ik kies voor mijn job”, zei ze. Een medegeïnterneerde wist ervan en was jaloers. Al weken negeerde en pestte hij mij. Kleine stomme dingetjes, hoor. Op een dag keek hij in de koelkast. “Je mag mijn dessert hebben”, zei ik. Weer deed hij uit de hoogte. Toen werd het me allemaal wat te veel. In een moment van zwakte heb ik de twee yoghurtjes uit de ijskast naar zijn kraag gesmeten. Stom. Maar die gast kwam ineens met gebalde vuisten naar mij. We hebben niet gevochten, maar ik heb me wel verdedigd met mijn borst. Hij viel om en zijn broek was gescheurd. Daar stopt het incident. Later heb ik vijftig euro betaald om zijn broek te herstellen.’
‘Een impulsieve daad natuurlijk van Jan’, zegt zijn vader Dirk. ‘Hij had die potjes yoghurt nooit mogen gooien. Maar zulke dingen komen wel in je verslag. Dat wordt je zwaar aangerekend.’
‘Als ik mijn dossier bekijk,’ zegt Jan zelf, ‘herken ik mezelf daar totaal niet in. Ik ben meer dan een stapel papieren of voorvallen. Ze verwijzen ook naar een incident van een paar maanden geleden, toen mijn derde strip was uitgekomen. Zoals elke auteur wil ik dat promoten en kenbaar maken aan de wereld, maar dat gaat moeilijk van hieruit. Mijn vader had flyers laten drukken en naar hier gestuurd. Ze kwamen op vrijdag aan, en ik was zo verschrikkelijk benieuwd. Maar door procedures had ik ze op maandag nog niet gezien. Toen heb ik tegen mijn begeleider gezegd: “Als ik ze niet snel te zien krijg, kan ik weleens een ambetant manneke worden.” Lap, een bedreiging! Uitgaansvergunning ingetrokken.’
‘Waarom zeg je toch zulke dingen?’, had zijn vader gezucht. ‘Je weet hoe ze daarop reageren.’

‘Natuurlijk heb ik daar spijt van’, zegt Jan. ‘Maar ze zien nooit wat daarachter zit: de frustratie dat ik hier blijf zitten. Dat schrijven ze ook letterlijk in het dossier: “Jan heeft de boosheid over zijn internering nog niet verwerkt.” Maar wat wil je? Ik ben hier binnengekomen op mijn 27e en vandaag ben ik 34. Natuurlijk heb ik vroeger, onder invloed van drugs, foute keuzes gemaakt. Maar moet ik daar een leven lang voor boeten?’
Het Openbaar Ministerie adviseert om Jan nu nog een jaar te laten zitten. Zelf kan Jan het woord ‘onbepaalde duur’ niet meer horen. Het klinkt als ‘levenslang, een straf zonder einde’.
***
Zijn vader begrijpt het ook niet. ‘Het enige wat ze doen, is die jongen straffen. Zo creëer je alleen maar frustratie. Iedereen heeft de mond vol over de overbevolking van de gevangenissen, maar daar zitten ook nog zo’n duizend geïnterneerden (evenveel als in 2014, toen de FPC’s nog in aanbouw waren, nvdr). Die zouden allemaal in een FPC moeten verblijven, maar daar is een wachtlijst van vier jaar. Omdat er zo weinig uitstroom is.’
Dat klopt: 44 procent van alle mensen die ooit in het FPC zijn opgenomen, zijn intussen doorgestroomd naar een instelling met een milder regime. De rest zit er nog, onder meer omdat die instellingen ook kampen met plaatsgebrek en liever kiezen voor ‘de gemakkelijke gevallen’. Zo raakt de zorgketen hopeloos verstrikt: ook daarom draait Jan al jaren in dezelfde draaikolk die hij tekende.
‘Dat je een verkrachter of een moordenaar als Kim De Gelder niet vrijlaat uit het FPC, daarover is iedereen het eens’, zegt Dirk de Wolf. ‘Maar wat zij deden is toch niet te vergelijken met wat mijn zoon gedaan heeft? Hij heeft een verpleger de neus ingeslagen, dat klopt, maar die neus is na tien jaar wel genezen, hè. Ik vind dat rechters veel te snel overgaan tot verplichte internering in een FPC: daar zit je dan eindeloos te wachten op Godot. Je lijkt wel voor het leven gebrandmerkt.’
‘Toch wil geen enkele psychiater of magistraat zijn handtekening onder Jans vrijlating zetten, want er “zou wel eens iets kunnen gebeuren”. Is mijn zoon een gevaar voor de maatschappij? Zeker niet. Is hij een gevaar voor zichzelf? De kans dat hij weer aan de drugs raakt, is klein maar niet onbestaande. Zoals ook iemand die bij de AA zit, ondanks alle goede bedoelingen, ook nooit zal kunnen garanderen dat hij nooit meer een glas zal drinken. Maar geef hem ten minste een kans om zichzelf te bewijzen. Zijn moeder en ik zijn gescheiden, maar we zijn allebei bereid om Jan op te vangen en te begeleiden. Die hulp heeft hij zeker en vast nog nodig, ook al omdat de maatschappij de laatste tien jaar enorm veranderd is.’
***
Het is maandag 27 oktober. Voor het eerst in maanden heeft Jan weer een uitgaansvergunning. Eén dag mag hij het FPC inruilen voor het ouderlijke nest. Tijd voor een fotosessie – en voor de promotie van zijn strips. Wat begon uit verveling, werd een levenswerk: zeven jaar lang, zeven dagen op zeven tekent hij al: het leverde 5000 tekeningen en vier boeken op. Hij bleef tekenen terwijl de wereld hem vergat. Intussen zit er een knobbel op zijn hand: omdat hij even goed wil worden als zijn helden Kamagurka en Willy Linthout, maar ook omdat het zijn manier van spreken is.
‘Vroeger was ik een rebel without a cause’, zegt hij. ‘Ik liep zonder doel door het leven. Het ironische is dat ik hier mijn doel gevonden heb. Ik wil iets bijdragen aan de maatschappij. Mijn droom is om ooit te werken in een kringloopwinkel. Oude dingen mooi op de rekken leggen en mensen overtuigen van de schoonheid ervan. Dat wil ik ook doen in mijn strips.’
Frezal, de held die door de wereld klungelt, is een van zijn alter-ego’s, maar het werd ook zijn houvast hier in het FPC. Samen met het handvol vrienden die hem nog steunen. En met zijn ouders.
‘Pa, het komt wel goed’, sust hij soms. Maar zijn vader twijfelt daaraan. ‘Van ’s morgens tot ’s nachts ben ik ermee bezig,’ zegt Dirk. ‘Er zitten nog Jannen vast in dat FPC. Zijn moeder en ik gaan hem elke week bezoeken, maar op een paar ouders na – altijd dezelfde – zitten we daar altijd alleen in de wachtzaal. Veel geïnterneerden komen uit gebroken gezinnen en krijgen nooit bezoek.’
Ergens tussen beton en hoop tekent Jan intussen verder. Morgen velt de Kamer een oordeel over hem. De geestelijke vader van Frezal verbijt de spanning in de tekstballonetjes van zijn strippersonages: ‘Wat denk jij ervan, psychiater?’ ‘Hij denkt niet, hij tekent, de gek.’
***
Een dag later. Telefoon van zijn vader Dirk: ‘Jan heeft zijn uitslag gekregen. Slecht nieuws: hij moet in het FPC blijven.’ Het was dure yoghurt – en nog duurdere flyers. Als hij straks naar een instelling met lagere beveiliging mag, zal zijn naam op een wachtlijst van twee tot drie jaar verschijnen. Dus zit hij minstens nog jaren vast in het FPC. ‘We zitten in zak en as.’
Frezals world van Jan de Wolf is te koop in de boekhandel, meer info op www.bonte.be
De directie van het FPC Antwerpen reageert:
‘Het FPC lijkt in mijn geval meer op een bewaarinstelling dan op een zorginstelling’, zegt Jan. ‘Er is amper uitstroom.’
Ruben van den Ameele, directeur patiëntenzorg van FPC Antwerpen, snapt de frustratie van Jan, maar hij nuanceert:
‘Op zich zijn we helemaal niet ontevreden over de doorstroom van patiënten. FPC Gent bestaat nu elf jaar, FPC Antwerpen acht jaar: 44 procent van alle mensen die hier ooit zijn opgenomen, is intussen doorgestroomd. Dat betekent dat de gemiddelde behandeltijd 3,4 jaar is, afhankelijk van de problematiek van de patiënt. Dat is ongeveer wat we vooropgesteld hadden toen FPC Gent opende.’
Dus wat Jan zegt, is onzin?
Ruben van den Ameele: Nee, helemaal niet. De gebrekkige doorstroming is inderdaad een probleem. Een kwart van de mensen is aangemeld bij vervolgvoorzieningen en heeft dus geen hoge beveiliging meer nodig. Maar dat verloopt heel moeizaam.
Hoe komt dat?
Van den Ameele: De rechter beslist wie geplaatst wordt in een FPC. Wij kiezen dus niet de mensen die hier aankomen, maar andere instellingen met een lager beveiligingsniveau mogen dat wel doen. Daar zijn ook lange wachtlijsten. Als zij de keuze hebben tussen iemand die uit de gevangenis of het FPC komt en iemand met een zorgelozer verleden, kan ik begrijpen dat het soms evidenter is om voor de laatste optie te kiezen. Dat is geen verwijt, maar de realiteit. Tien procent van onze patiënten wordt zelfs overal geweigerd, om heel verschillende redenen. Dus blijven ze bij ons zitten.
Jan zegt: ‘Er is veel personeelsverloop in het FPC. Ik zie heel veel schoolverlaters, met wie ik steeds opnieuw een band moet creëren. En die mij ook anders beoordelen.’
Van den Ameele: Ik begrijp die bezorgdheid en deel ze ook. Tijdens en net na corona kenden we personeelsproblemen. Het is niet gemakkelijk om mensen aan te nemen, zeker niet in deze regio. Maar we werken daar hard aan en de laatste tijd is er veel minder verloop. Hier werken heel competente en betrokken mensen, terwijl het geen gemakkelijke job is: je wordt met heel wat uitdagingen geconfronteerd. Tegen nieuwe medewerkers zeg ik altijd: “Geef jezelf zes maanden tot een jaar om bij te leren.” Zodra je de knepen van het vak kent, is het echt leuk en interessant om in een FPC te werken.
Jan zegt ook dat jullie ‘een verkeerd dossier’ van hem kregen. Daardoor kreeg hij verkeerde medicatie, die ertoe geleid heeft dat hij een poging tot brandstichting deed.
Van den Ameele: Wegens het beroepsgeheim kunnen we niet ingaan op concrete gevallen. Maar dat er een verkeerd dossier zou zijn geweest, lijkt ons onwaarschijnlijk. Wij krijgen bij opname van een patiënt het dossier door van Justitie, op naam van de patiënt. Het kan wel dat er zaken instaan die bij opname niet meer up-to-date zijn. De problematiek van veel patiënten is complex en kent een wisselend verloop. Daarom bouwen we zelf verder aan het dossier via observatie en diagnostiek. Ook het regelen van medicatie en dosering is niet altijd eenvoudig. Maar medicatie kan gedrag in elk geval niet sturen, naar bijvoorbeeld brandstichting.