Intussen in het land van Paul Severs: ‘Mensen gelukkig maken was zijn leven’

Felix Diels, Paul Severs-verzamelaar 'Soms belde Paul als hij informatie nodig had over zijn eigen leven.' © Saskia Vanderstichele
Stijn Tormans

Op 9 april 2019 stierf charmezanger Paul Severs na een hartaanval. Dat kwam hard aan in het diepe, katholieke Vlaanderen. Dit is het verhaal van zijn grootste fan-verzamelaar Felix Diels en ook een beetje dat van oude baandancings langs oude steenwegen.

Tien jaar geleden, op een van de eerste dagen van het oude decennium, slenterde ik langs de Brakelsesteensweg in Ninove. Een eindeloze steenweg zoals er zoveel zijn in Vlaanderen, met veel lintbebouwing en baanwinkels.

Tussen al die lelijkheid was er ook een beetje schoonheid. Een oude discotheek met roze en groene neonlichten: EDELWEISS, Arsène’s Club Dancing. Het leek wel een locatie voor een film van David Lynch.

Ik stapte binnen. Op een houten podium zong Paul Severs Geen Wonder Dat Ik Ween. Tweehonderd mensen in de zaal echoden het refrein mee, vooral vrouwen.

Tussen hen stond ook één man. Na het optreden vertelde Severs me dat het zijn trouwste fan was. ‘Alles verzamelt hij. Hij weet meer over mijn leven dan ik. Op zijn arm heeft hij een tattoo met mijn handtekening laten kerven.’

Hij was niet de enige. Er waren nog fans die hem overal volgden en om een handtekening vroegen. Ze hadden er al duizenden, maar dat deed er niet toe. Het was gewoon een excuus om wat te babbelen. Hij was ook een beetje hun biechtvader, hun psycholoog.

En toen excuseerde Severs zich, want hij moest naar zijn fans. Toen ik een uur later naar buiten ging, was hij tussen de roze en groene neonlichten nog in de weer. Het hoosde die zondagavond op de Brakelsesteenweg.

Tien jaar later wandel ik door de straten van Blauberg, een gehucht in de diepe Kempen dat ik alleen ken omdat Willem Elsschot daar zijn zomers doorbracht. Sindsdien is er niets veranderd.

Hoe komt het toch dat al die Vlaamse zangers een Colgate-smile hebben?” vroeg ik hem.

Aan de oprit van een huis aan de Goordijk staat een pijl “‘T GROTJE”. Ik bel aan. Een man met een tatoeage op zijn bovenarm doet open. ‘Vroeger was mijn tattoo groen-oranje’, zegt hij. ‘Oranje is mijn lievelingskleur, groen die van Paul. Maar het oranje begint te vervagen.’

We stappen naar de grot in zijn tuin. Ik vraag hem naar het verhaal achter de tattoo op zijn huid. ‘Ga zitten’, zegt hij.

Felix Diels is de zoon van boeren, de oudste van zeven kinderen. ‘Bij ons thuis werd er nooit gelachen’, zegt hij. ‘Vooral mijn vader was heel streng. Hij gaf me meer klop dan eten.’

Felix was een schuchtere jongen met een droom: hij wilde priester worden. ‘Op een keer nodigde de pastoor me uit, samen met de andere misdienaars. De hele avond hebben we sigaretten gerookt en ons geamuseerd. Ik was negen en ik was voor de eerste keer dronken. Thuis kreeg ik natuurlijk weer klop, zoals gewoonlijk.’

Hij wilde weg daar, want het was geen leven met die oude. Maar ook de school bood geen uitweg – dat was niets voor de jonge Felix. Op zijn vijftiende ging hij met een leercontract werken in een bakkerij. Terwijl zijn vrienden elke zaterdagnacht uitgingen, bakte hij broden.

Af en toe rustte hij even uit op een bank. Hij klopte op de radio, een oude bak die vastgeroest stond op Radio Mi Amigo, tot er muziek uitkwam: Geen Wonder Dat Ik Ween van Paul Severs, een nummer dat de dj’s van de piraatzender veel draaiden.

Op een dag in 1970 kwam de ster van Radio Mi Amigo, de man die hem tijdens al die eenzame zaterdagavonden gezelschap had gehouden, naar danscafé Dry Eycken in zijn dorp. ‘Zijn kleedkamer was net achter de toog’, herinnert Felix zich. ‘Hij moest zich eerst een weg door het publiek banen naar het podium.’

Felix maande zijn vrouw aan om een foto te maken van hem en Severs. De fan en zijn idool lachten allebei terwijl ze poseerden, maar niemand merkte de lach van Felix op. Die avond zong de zanger het lied dat hij zo vaak gehoord had in de bakkerij.

Felix was toen al een paar maanden getrouwd. ‘In het begin heeft mijn vrouw afgezien met mij’, zegt hij. ‘Door de spanningen met mijn vader dronk ik. Mijn vrouw dacht dat het wel beter zou worden als we getrouwd waren.’

Dat was niet zo. Niets hield hem van de drank, zelfs niet de geboorte van zijn zoon. Om vier uur ’s nachts belde hij met een bieradem aan bij de materniteit. ‘Het is beter dat u naar huis gaat’, zei de zuster. ‘Uw vrouw slaapt.’ Felix reed verder door de nacht, naar een ander café. Met een pint en een portie zelfmedelijden ging hij in een hoek zitten, zoals gewoonlijk. Het was de schuld van de anderen: van zijn vader, van zijn vrouw…

Op weg naar huis, vele nachten later, reed Felix zijn auto total loss. Hij wilde zijn rijbewijs inleveren in de rijschool, maar daar stuurden ze hem naar de AA. ‘Ik geloofde niet dat ze me zouden kunnen redden, maar ik belde toch aan. “Haal koffie en koffiekoeken voor deze man”, riep iemand. Uren heb ik gepraat met die mensen.’ En daarna bleef hij teruggaan, hij vocht tegen het drankmonstertje in hem en won.

Op 8 augustus 1975 stopte Felix met drinken. ‘Daarna heb ik nooit meer een fles aangeraakt.’ Hij ging werken bij Renault Vilvoorde, als puntlasser. Die foto van Severs vergeelde ergens op een schap. Hij vergat het idool van zijn jeugd.

Vijftien jaar later, in de zomer van 1991, vroeg een kameraad: ‘Ga je mee naar Paul Severs, Felix? Hij komt optreden in Heist-op-den-Berg.’ Felix ging mee, een beetje uit jeugdsentiment.

In Heist-Op-Den-Berg zong Severs weer Geen Wonder Dat Ik Ween, zoals lang geleden. In de zaal beefde iemand. Het begon in zijn keel. Daarna rolden de tranen over zijn wangen en zag hij de film van zijn leven voor zijn ogen: zijn ellendige jeugd, de tijd in de bakkerij, de dronken uren in Blauberg.

Paul Severs, tien jaar geleden, live in de Edelweiss. 'Ik ben ook een beetje hun biechtvader, hun psycholoog.'
Paul Severs, tien jaar geleden, live in de Edelweiss. ‘Ik ben ook een beetje hun biechtvader, hun psycholoog.’© Saskia Vanderstichele

Tijdens de pauze volgde hij een paar fans naar de backstage. ‘Hé Felix, ‘ zei Paul Severs, ‘dat is lang geleden.’

‘Ik dacht dat hij zomaar wat zei, want hij kon onze ontmoeting in Dry Eycken toch niet onthouden hebben? Van anderen had ik gehoord dat hij soms bij fans thuis kwam. En dus nodigde ik hem ook uit bij mij thuis. “Zwijg stil, ” zei hij, “ik heb thuis nog ne kastaar rondlopen. Maar als ik nog eens in de buurt, kom ik langs.”‘ Felix geloofde nooit dat dat zou gebeuren.

Maanden later rinkelde de telefoon in Blauberg. ‘Dag Felix’, zei een stem aan de andere kant. ‘Paul Severs hier. Zou het passen als ik langskom?’

Felix wist niet wat hij hoorde. Zijn vrouw maakte spaghetti klaar, en even later stopte de auto van Severs voor zijn deur. ‘Ik was zo zenuwachtig dat ik die middag alleen maar gepraat heb’, lacht Felix. ‘Op een bepaald moment vroeg ik hem: “Hoe komt het toch dat al die Vlaamse zangers een Colgate-smile hebben? Als ik lach, zie je mijn tanden niet.”‘

‘Hola, Felix, ik heb mijn tanden nog, hè’, protesteerde Severs. Zijn secretaresse werd zenuwachtig. Maar Severs lachte zijn tanden bloot: ‘Geen probleem. Als Felix dat wil weten, antwoord ik daarop.’

Na die ontmoeting bleef Felix zijn idool volgen. Elke week ging hij wel een paar keer naar een optreden, van Blankenberge tot in Ninove. Hij begon alles te verzamelen, elke letter die ooit over Paul Severs geschreven was. Maar ook singles, platen, posters. Tot hij er duizenden had, in alle verschillende versies en kleuren. Zelfs die ene single die ‘made in Jamaica’ was.

Felix verzamelde even fanatiek als hij ooit had gevochten tegen de drank. Hij vond ook de authentieke geboorteakte van de zanger, de huwelijksakte, zijn platencontract. En van een gehandicapte fan kreeg hij een pluk haar van de zanger.

‘Soms, als Paul iets moest weten over zijn leven, belde hij mij: “Felix, hoe zat dat ook alweer?”‘

Dat verzamelen maakte hem gelukkig, zegt hij. Het was een medicijn tegen het leven, want dat had soms zijn kuren. Zoals in 1997, toen de ceo van zijn bedrijf, Louis Schweitzer, aankondigde: ‘Renault Vilvoorde gaat sluiten.’ Felix luisterde met zijn 3100 collega’s nog naar de woeste speeches van de vakbond, maar hij wist toen al dat het een verloren strijd was. Na 22 jaar stond hij op straat.

Ook toen betekenden de songs van de zanger troost, zegt Felix. Later nodigde Severs hem en zijn vrouw uit in zijn huis in Tubize. ‘We ruilden wat zaken en babbelden veel. Hij liet ons de villa zien die hij gebouwd had, en de plaats waar hij zijn vrouw had leren kennen.’

Die avond zag Felix dat er achter de artiest Severs ook een mens schuilde. Hij had dan misschien geen tatoeage op zijn bovenarm, maar ook hij had zijn overwinningen en nederlagen gekend.

‘Ik herinner me ook nog dat zijn klok kapot was’, zegt Felix. Het bleef de hele avond halfzeven.

Felix kreeg de oude brillen van de zanger. In de jaren zeventig had hij die gedragen, maar hij was mooier en jonger zonder.

Terug thuis in Blauberg verzamelde Felix verder. Hij ontdekte dat de muziek van zijn idool niet alleen op Radio Mi Amigo gedraaid werd, maar ook op Radio Pretoria. ‘Aan de andere kant van de wereld was er iemand die de songs van Paul zong, in het Afrikaans. Ik kwam in contact met zijn manager en slaagde erin om Paul en zijn Zuid-Afrikaanse vertolker samen te brengen in Vlaanderen. Uit dankbaarheid nodigde die manager ons uit in Zuid-Afrika.’

‘Maar Felix, ik heb vliegangst’, sputterde Severs nog tegen.

‘Dan neem je maar een pilleke, Paul.’

En weg waren de zanger en zijn fan naar Zuid-Afrika, met hun twee vrouwen. ‘Het werd de mooiste reis van ons leven’, zegt Felix. Ze zagen Pretoria, struisvogels en krokodillen. Felix maakte veel foto’s, ook van zijn idool. Op een ervan nipt hij van een glas. Later zou Felix in zijn fotoalbum schrijven: ‘Paul, ik zou toch maar oppassen met die drank. Je weet maar nooit.’

‘Natuurlijk wist Paul van mijn drankverslaving’, zegt hij. ‘Ik was er trots op dat ik die overwonnen had. Hij moest dat weten.’

Na veertien dagen keerde het gezelschap terug. Met een harde schok landden ze op de luchthaven van Zaventem.

De Edelweiss in Ninove. Straks wordt een stuk Vlaamse showgeschiedenis gesloopt, vandaag lijkt het een filmlocatie van David Lynch.
De Edelweiss in Ninove. Straks wordt een stuk Vlaamse showgeschiedenis gesloopt, vandaag lijkt het een filmlocatie van David Lynch.© Saskia Vanderstichele

Vijf dagen later stierf de vader van Felix. ‘Hij had kanker, maar ze hebben hem “geholpen” in het ziekenhuis.’ Hoe vaak Felix zijn vader ook had vervloekt in zijn jonge jaren, op het einde van zijn leven hadden ze allebei leren lachen naar elkaar. ‘Hij was zo trots dat ik naar Zuid-Afrika ging. “Mijn oudste is een verzamelaar van Paul Severs”, zei hij tegen iedereen in het ziekenhuis.’ Op zijn uitvaart was Severs aanwezig.

Twee maanden later reed Felix naar een optreden van zijn idool. In een bocht in Veerle reed een tegenligger met grote snelheid op hem af. ‘Ik kon hem niet meer ontwijken.’ De klap was hard, er zaten barsten in zijn voorruit en glas in zijn ogen. Die middag kon Felix niet bij Paul Severs zijn. ’s Avonds kwam zijn idool hem wel bezoeken in het ziekenhuis. Na twee dagen mocht Felix naar huis. Met een zonnebril, want hij kon geen licht verdragen.

Een paar dagen later wekte zijn vrouw hem bruusk. Op de kamer van hun zoon hing een papier. Een paar tellen later reed er een ambulance door de straten van Blauberg. “Hij heeft pillen ingepakt”, riep ik tegen de dokter. “Pomp zijn maag leeg.” “Meneer Diels, het heeft geen zin meer”, zei die. Het werd zwart voor Felix’ ogen.

Ook toen, op het donkerste moment in zijn leven, was Paul Severs er: op de begrafenis en op de koffie achteraf. ‘Al die tranen hier’, riep zijn manager, pater Pax. ‘Weten jullie dat ik de ziekte van Hedel heb?’ vroeg hij. ‘Wat is dat?’ vroeg Felix. ‘Meer haar op de borst dan op de schedel.’ Paul lachte. Felix ook. Ze leefden nog.

Na de dood van zijn zoon begon Felix aan de bouw van een grot in zijn tuin. Hij bleef ook verzamelen en naar optredens gaan.

Maar nadat hij op de terugweg van een concert een hyperventilatieaanval had gekregen op het viaduct van Vilvoorde, werd hij bang van snelwegen. Fans kwamen hem halen in Blauberg en gaven hem een lift. De laatste keer dat hij zijn idool zag, was op 9 december 2018 in Geraardsbergen.

Er was die dag iets aan de hand, zegt Felix, want er mochten geen foto’s genomen worden. ‘Paul was fel vermagerd en verouderd. We zagen het allemaal, maar durfden het hem niet te zeggen. Hij wilde iedereen weer opzwepen, zoals hij altijd gedaan had. Mensen gelukkig maken was zijn leven. Paul verkeerde op het podium in zo’n euforie dat hij vergat dat hij al zeventig was.’ Alsof zijn klok thuis nog altijd stuk was, eeuwig op halfzeven was blijven staan.

Op 12 maart 2019 kreeg Paul Severs een hartaanval tijdens een fietstocht. Op 9 april stierf hij in het Erasmusziekenhuis in Anderlecht.

Het regent boven de grot in Blauberg. Tussen de mariabeelden en de posters van Severs merk ik een kaartje op: ‘Beste bezoeker, kom in de schaduw van Maria en rust uit. Lang was misschien de weg, maar hier is een plaats voor u.’

Een paar maanden na de dood van Severs werd hier een mis gehouden, met een vijftigtal fans van Severs. Het was eigenlijk al het zesde jaar op rij dat ze dat deden. Maar deze keer was het anders. Toen de priester aankondigde dat “we ook gaan bidden voor hen die ons verlaten hebben” huilden een paar fans. Zoals in het liedje: ‘Geen wonder dat ik ween, dat ik ween van de smart. Nu dat ik moet leven met een gebroken hart. ‘k Was gelukkig voorheen, kende niets van die kwaal. Het is dus geen wonder dat ik nog steeds herhaal.’

Felix begreep hun tranen, want ook hij had het moeilijk na de dood van zijn idool. ’s Avonds ging hij al om vijf uur slapen. En ’s nachts lag hij te woelen, of te chatten met andere fans. Ze haalden herinneringen op aan een of ander optreden, aan een of andere steenweg.

Af en toe vroeg iemand of hij een lift wilde. Deze keer niet naar een optreden, maar naar het kerkhof van Halle. Een keer is Felix meegegaan, maar dat doet hij nooit meer. ‘Naar zo’n urne gaan kijken op een kerkhof, dat is zo triest.’

Toch is er ook iets heel moois gebeurd na de dood van Severs. Een paar weken later kreeg hij een telefoon van de naasten van de zanger: ‘Felix, heb je je cadeau al gehad?’

Hij wil niet zeggen wat het is, wel dat het iets ‘subliems, iets ongelofelijks’ is. ‘Ik ben er heel dankbaar voor.’ Het is iets dat zijn collectie helemaal compleet maakt.

De regendruppels tikken op het afdak van de grot. ‘Paul is hier ook een beetje’, zegt Felix dan.

Een etmaal later, op een van de laatste dagen van het oude decennium, loop ik weer langs de Brakelsesteenweg. Langs de Edelweiss, waar ik Severs en zijn grootste fan destijds voor de eerste keer zag. De zaal bestaat nog, maar de roze en groene neonlichten branden niet meer. De ramen en deuren zijn dichtgetimmerd. Ook deze baandancing heeft, zoals zovele de laatste jaren, de strijd tegen de tijd verloren. Hij lijkt nu nog meer op een filmlocatie voor Lynch. Op de deur plakt een papier met een telefoonnummer.

Een sympathieke man neemt op. Arsène Neckebroeck is ook zanger en de eigenaar van Edelweiss. Een familiezaak die hij van zijn ouders erfde. Het was in de jaren vijftig een van de eerste baandancings van Vlaanderen. De plaats waar Will Tura en Bobbejaan Schoepen hun eerste triomfen vierden. Ook de jonge Paul Severs kreeg er kansen. Niemand kende hem, niemand keek naar hem op. Maar in de Edelweiss mocht hij zingen en kreeg hij een van zijn eerste ovaties. En dat zou hij later nooit vergeten. In tegenstelling tot anderen, die ineens waanzinnige prijzen vroegen, bleef hij terugkeren naar Ninove. Tot de Edelweiss zes jaar geleden sloot door problemen met huurders. Na wat processen gaf Arsène het op. ‘Mensen kunnen zo hard zijn’, zegt hij.

Arsène heeft de zaal verkocht. Binnenkort komt de bulldozer, die in alle stilte dit monument uit de wonderjaren van de Vlaamse showbizz zal slopen. ‘Het gaat pijn doen’, zegt Arsène. ‘De Edelweiss was mijn hart en mijn leven.’

En niet alleen het zijne. Nog elke week vragen mensen aan Arsène wanneer hij de Edelweiss weer opendoet, want ‘we vinden nergens anders onze draai’.

‘Dan denk ik weleens: had ik maar dit of dat, dan had de Edelweiss nog bestaan. Maar zo gaat het bij iedereen, zeker?’ Elk leven lijkt soms op een smartlap, dat weet hij als geen ander.

Ik loop verder over de steenweg en luister naar een nummer uit de collectie van Felix: een smartlap die Paul Severs in 1976 had geschreven voor Arsène van de Edelweiss. Een opvolger voor Geen Wonder Dat Ik Ween:Ga nu niet weg als ik je nodig heb. Zeg geen vaarwel. Zeg geen goodbye. Een leven lang is voor ons niet genoeg.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content