Hoge Raad voor Justitie ziet ‘geen doofpot’ in zaak-Chovanec

De Slovaak Jozef Chovanec overleed op 27 februari 2018 nadat de politie hem in bedwang had gehouden op de luchthaven van Charleroi. © .

De Hoge Raad voor Justitie (HRJ) heeft in het gerechtelijk onderzoek naar het overlijden van Jozef Chovanec geen “pogingen om wat dan ook achter te houden” kunnen vaststellen. Dat deelt de HRJ donderdagavond mee.

In het rapport besluit de HRJ dat er ‘in alle openheid en met de actieve participatie van alle procespartijen gezocht wordt naar de waarheid, zowel à charge als à décharge’. ‘Pogingen om wat dan ook achter te houden, kon de HRJ niet vaststellen.’ Het was voor het eerst dat de HRJ een bijzonder onderzoek instelde over een gerechtelijk onderzoek dat nog niet afgesloten was.

In de zomer van 2020, ruim twee jaar na de feiten, doken in de media beeldfragmenten op van een politie-interventie in de luchthaven van Charleroi, wat voor veel ophef – ook diplomatiek – zorgde. Ook de onafhankelijkheid en de effectiviteit van justitie werden in vraag gesteld door een deel van de publieke opinie, zowel in België als in Slovakije en elders in Europa. Daarom startte de HRJ op 3 september een bijzonder onderzoek. Over de gebeurtenissen zelf boog de HRJ zich niet. ‘De Hoge Raad doet nooit uitspraken over de inhoud van rechterlijke beslissingen’.

De HRJ zegt dat er wel lessen kunnen worden getrokken uit de zaak-Chovanec en formuleert daarom aanbevelingen. ‘Zo worden best de richtlijnen aangepast voor parketmagistraten die de eerste maatregelen moeten nemen wanneer ze op de hoogte worden gebracht van complicaties bij vrijheidsberovingen. Ook de actieve leiding van het gerechtelijk onderzoek door de onderzoeksrechter en de systematische opvolging van dergelijke zaken door het parket, het parket-generaal en de kamer van inbeschuldigingstelling verdienen meer aandacht. Gerechtelijke overheden moeten onderling constructief communiceren. In de zaak Chovanec bleek immers dat een gebrek aan communicatie ertoe heeft geleid dat niemand onmiddellijk na de feiten melding heeft gedaan van de zogenaamde ‘nazigroet’ (van een politie-agent, nvdr.) met het oog op een eventueel tuchtonderzoek.’

De HRJ roept de gerechtelijke overheden en de verschillende partijen op om sereen samen te werken na de ruchtbaarheid die aan de zaak werd gegeven. ‘Een lopend gerechtelijk onderzoek moet geheim blijven; het vermoeden van onschuld en de rechten van verdediging zijn fundamenteel in elke democratische rechtsstaat’, luidt het. De HRJ buigt zich mogelijk opnieuw over deze zaak als er een definitief vonnis is geveld.

Partner Content