Hoe Dirk Demol 30 jaar geleden Parijs-Roubaix won: ‘Je moet een beetje een smeerlap zijn’

© Jelle Vermeersch
Jef Van Baelen
Jef Van Baelen Journalist voor Knack

Dit weekend wil hij John Degenkolb en Jasper Stuyven naar de overwinning sturen, in 1988 beleefde Dirk Demol zelf zijn wielersprookje. De helper sloeg het peloton met verstomming en won Parijs-Roubaix.

Precies dertig jaar is het geleden dat Dirk Demol Parijs-Roubaix won, na de langste ontsnapping uit de geschiedenis van die klassieker. De winst van de gewaardeerde helper uit de kleine ADR-ploeg kwam als een donderslag bij heldere hemel, al moeten we achteraf besluiten dat ADR helemaal zo klein niet was. Het Vlaamse team rond de gesjeesde zakenman François Lambert won in zijn driejarige bestaan de Ronde van Vlaanderen, Parijs-Roubaix en de Tour de France: faut le faire. Waarna het instortte toen Lamberts bedrijf failliet ging – iedereen had er al jaren voor gewaarschuwd. Het was een krasse historie van hoge sportieve pieken en ijzingwekkende dalen, waarover een straffe aflevering van de docureeks Belga Sport is gemaakt met Greg LeMond, de ADR-kopman die dankzij een stunt met een triatlonstuur de gele trui won.

Pas toen ik mezelf op de voorpagina’s zag staan, begon het te dagen: “Ik heb Parijs-Roubaix gewonnen. Het is verdomme echt waar.

‘Voor mij is er één man die een pluim op zijn hoed mag steken voor de successen van ADR: ploegleider José De Cauwer, het genie achter onze overwinningen’, zo begint Dirk Demol het verhaal van die ene zondag in 1988 waarop hij de geschiedenisboeken in reed. Vandaag is hij zelf ploegleider bij Trek-Segafredo, een van de grootste teams ter wereld, ooit assisteerde hij kopmannen als Roger De Vlaeminck en Johan Museeuw. ‘Ik was een fatsoenlijke coureur zonder uitschieters. Er waren slechtere renners, maar ook veel betere. Ik koos eieren voor mijn geld en offerde me op in dienst van een sterkere collega.’

‘Ik was zo’n type: hard werken tot de tweede bevoorrading, en dan was het bobijntje af. José De Cauwer vond dat te weinig, en in de winter van ’88 zocht hij me op. “Wanneer ga jij eindelijk een mooie koers winnen?” vroeg hij, gespeeld boos. José bracht het zo overtuigend dat ik er zelf in begon te geloven: “Ja, verdorie – ik, eens winnen, dat zou mooi zijn…” Maar ik dacht aan Dwars door Vlaanderen of Kuurne-Brussel-Kuurne, niet aan een klassieker als Parijs-Roubaix.’

Niemand wint zonder geluk, maar bij u vielen er wel véél puzzelstukken op de juiste plaats. Te beginnen met: normaal zou u die 10e april 1988 niet eens gestart zijn.

Dirk Demol: Ik was niet geselecteerd voor de Ronde van Vlaanderen, en normaal rijdt dezelfde selectie ook Roubaix. In Parijs-Nice had ik een bronchitis opgelopen. Ik miste Milaan-Sanremo, mijn vervanger deed het goed, waardoor ik voor Vlaanderen ook naast de ploeg viel. De maandag voor Roubaix belde ik naar José De Cauwer. Onze kopman, Eddy Planckaert, had de Ronde van Vlaanderen gewonnen. Dus hing ik aan de telefoon om José te feliciteren, maar de ware reden was: ik wilde hem smeken om Parijs-Roubaix te mogen rijden. Gelukkig kon de ploeg een nieuwe man gebruiken: er was iemand gevallen in de Ronde. Zonder die valpartij was ik niet eens aan de start gekomen. Het was de eerste keer dat het lot een handje hielp.

Drie renners waren aangeduid voor de vroege ontsnapping. José wilde een mannetje vooraan, dan moest de ploeg niet werken en zat de kopman op zijn gemak. Van de drie ADR-knechten had ik het juiste moment gekozen, maar het duurde lang eer we weg raakten. Zeker meer dan veertig kilometer.

43 kilometer, vertellen de archieven.

Demol: De langste gelukte ontsnapping aller tijden in Roubaix. Mijn palmares is niet groot, maar dát record heb ik.

José had ons ingeprent om op reserve te rijden. Ik deed braaf mijn aflossingen, maar niet te fanatiek: twee keer duwen en het was aan de volgende. Ik was sowieso een lepe coureur. Af en toe van mijn bidon slurpen, net wanneer het mijn beurt was om op kop te komen. (lacht)

Dirk Demol: 'Als coureur was ik een eeuwige twijfelaar, maar díé dag in '88 niet.'
Dirk Demol: ‘Als coureur was ik een eeuwige twijfelaar, maar díé dag in ’88 niet.’© Jelle Vermeersch

De vroege ontsnapping draagt in Roubaix nooit tot het eind. Die koers is genadeloos voor vluchters: zodra je een klop krijgt, sta je stil. Tot mijn verbazing moest Allan Peiper plots lossen. ‘Hola’, dacht ik. ‘Als zo’n coureur eraf moet, zijn wij héél rap aan ’t rijden.’

Het was allemaal niets geworden zonder de Zwitser Thomas Wegmüller. ‘De Terminator’, zo noemden we hem. Een renner van de oude stempel: ‘An der Spitze fahren und alles kaputt machen!’

Een domme coureur: zeg het zoals het is.

Demol: Hij keek niet op een inspanning meer of minder, nee. (lacht) Er was in die ontsnapping in principe maar één man die ik vreesde: Stephan Joho, ook een Zwitser, kon massasprints winnen. Hem heb ik gelost met een tactisch manoeuvre waar ik nog altijd trots op ben. Wegmüller demarreerde op de kasseien. Ik kon makkelijk volgen maar bleef zitten en dwong Joho op kop. Toen die kapot zat, sprong ik achter zijn rug naar Wegmüller. We waren nog met z’n tweeën, en Roubaix was niet ver meer.

Roger De Vlaeminck heeft me toen de grootste adrenalinestoot van mijn leven gegeven. Een stoet volgwagens passeerde ons. Ik dacht: ‘Oei, de favorieten zijn daar’, en vloekte eens binnensmonds. Maar het bleken journalistenwagens te zijn, die snel naar de meet wilden. De Vlaeminck zat aan het stuur van een van die wagens en riep me toe: ‘ Mollie, je zult voorop blijven. Je ligt drie minuten voor en achteraan zitten ze steendood. Dit is je kans!’ Het duurde even voor het gewicht van die woorden binnendrong, maar toen stroomden er krachten in mij waarvan ik nog altijd niet weet waar ze vandaan kwamen: ‘Miljaarde! Ik kan vandaag de schoonste koers ter wereld winnen!’

De ploegleider van Wegmüller bood u nog geld.

Demol: Tien kilometer voor de aankomst kwam hij naast ons rijden. ‘On doit gagner. On va te payer 50.000 francs français.’ Ik antwoordde dat ik geen Frans verstond. Waarop hij het voor me spelde, ik overdrijf niet: ‘ON-VA-TE-PA-YER!’(lacht) Het bod werd nog verhoogd tot 100.000 Franse frank, maar ik bleef van krommenaas gebaren. Ik zou er nog niet op gepeinsd hebben om zo’n mooie koers te verkopen: zo’n kans zou ik nooit meer krijgen.

Twaalf jaar later zag ik die ploegleider terug. Ik werkte voor US Postal, hij zat in het organisatiecomité van de Tour de l’Ain. Hij kwam naar me toe, zijn vinger dreigend voor mijn gezicht houdend: ‘Et alors, tu parles déja français?’ –‘Bien sûr, monsieur.’ (lacht)

Van twee dingen heb ik spijt. Een paar kilometer voor de finish vloog er een plastic zak in Wegmüllers wiel. Ik zou anders ook gewonnen hebben – Wegmüller was een strijkijzer – maar het nam wat glans weg. Plus: de aankomst was niet op de piste van Roubaix maar op een doordeweekse steenweg, om een sponsor te plezieren. Dat was toch iets minder heroïsch.

Dirk Demol

1959: geboren in Kuurne

1982: wordt prof bij DAF Trucks-TeVeBlad. Rijdt later nog voor ADR-Anti-M-Enerday, Lotto en GB-MG

1988: wint onverwacht Parijs-Roubaix.

1995: beëindigt zijn wielercarrière

1996: wordt ploegleider van beloftenploeg De Kortrijkse Groeningenspurters

2000: wordt ploegleider bij US Postal, de ploeg van Lance Armstrong. Werkt later nog voor Discovery Channel, Quick-Step-Innergetic en Team RadioShack

2018: wordt ploegleider van Trek-Segafredo, met kopmannen Jasper Stuyven en John Degenkolb

Uw medevluchter had pech en u hebt daar niet van geprofiteerd. Dat was verstandig – er zou nadien een vervelende controverse ontstaan zijn – maar toch: veel renners zouden voor de makkelijke winst gekozen hebben.

Demol: Ik was zo zeker dat ik Wegmüller zou kloppen dat ik dat zelfs niet overwogen heb. José De Cauwer kwam vragen hoe ik mij voelde, en ik zei: ‘Ha, ik ga winnen, hè.’ Alsof het de normaalste zaak van de wereld was. Als coureur was ik een eeuwige twijfelaar, maar díé dag niet.

Thuis ben ik als een held onthaald. Bavikhove stond op zijn kop, honderden mensen dansten op de straten. Jean-Marie Leblanc, die later baas van de Tour de France zou worden maar toen nog journalist was, zei: ‘Ik heb nog nergens zo veel wielergeluk gezien’ – en hij heeft toch het een en ander meegemaakt. Ik ben lang genoeg opgebleven om de eerste kranten van de nieuwe dag te lezen. Pas toen ik mezelf op de voorpagina’s zag staan, begon het te dagen: ‘Ik heb Parijs-Roubaix gewonnen. Het is verdomme echt waar.’

Hebt u de beelden vaak teruggezien?

Demol: Zelden. Mijn vader, die ondertussen overleden is, keek er wel dikwijls naar. Telkens als ik hem in het rusthuis bezocht, stond de video op.

Later zijn ze mijn grootste fans geworden, maar eigenlijk wilden mijn ouders niet dat ik koerste: ze vreesden dat sport me zou afleiden van de belangrijkere dingen des levens. Ik kom uit een groot gezin, met vijf broers en een zus, en op mijn veertiende moest ik gaan werken in de weverij, als bobijnopzetter en later als wever. Hard labeur, ik kan je het verzekeren.

De koers was een vlucht?

Demol: Absoluut. Op zondag fietsen mijn broers met toeristenclub De Leietrappers – de trots van Bavikhove. (lacht) Ik mocht mee op een afgedankte fiets, maar wat mijn ouders niet wisten: de bezemwagen zette mij af waar het wedstrijd was. Tot ik eens zwaar viel en thuis het een en ander uit te leggen had.

Ik zette door, versierde een nationale selectie, en zag daar dat er een ander leven mogelijk was dan het fabrieksleven. ‘Ofwel geef je nu alles, ofwel zit je tot je zestigste in de weverij’, prentte ik mezelf in. Ik zeg het nog dikwijls: de laatste dag dat ik heb gewerkt was 23 december 1981. Ik was al heel tevreden dat ik prof kon worden, maar Parijs-Roubaix heeft er nog een extra dimensie aan gegeven. Die boodschap geef ik altijd mee aan jonge renners: als je hard werkt en ervoor blijft gaan, krijg je er vroeg of laat iets voor terug.

Soms zeggen ze: ‘Dirk, je hebt geluk had in ’88. ‘ Dat is waar en niet waar. Om veertien jaar prof te zijn moet je iets kunnen – ik heb die overwinning in Roubaix niet gestolen – en ‘geluk’ is het verkeerde woord. Het mag in zo’n koers vooral niet tegenzitten. Wie onkans vermijdt, is al een eind onderweg.

Om veertien jaar prof te zijn moet je iets kunnen – ik heb die overwinning in Roubaix niet gestolen – en ‘geluk’ is het verkeerde woord

Kan dat tegenwoordig opnieuw? Een vroege vlucht zonder favorieten die tot de meet gaat?

Demol: Het wielrennen werkt niet meer zoals vroeger. In mijn tijd koersten we bijna zonder van iets te weten, vergeet dat niet. Af en toe passeerde een motorfiets met een boodschap als: ‘Bontempi: drie minuten.’ Maar wat zegt dat? Is Bontempi koers aan het máken of is hij gelost?

Vandaag wordt er veel meer gestuurd vanuit de volgwagens. Vergissingen zijn zeldzaam geworden. Zodra ze in het peloton weten wie er weg is, en ze kunnen de intenties raden, geven ze geen ruimte meer. Zo’n monstervlucht kan nog slagen, maar dan moeten alle sterren goed staan. Bijvoorbeeld wanneer de teams die het gewicht van de koers moeten dragen, beginnen tegen te werken om de anderen uit hun tent te lokken.

Het weer bepaalt alles in Roubaix. Als het nat is, krijg je een andere wedstrijd. De laatste uitgeregende Roubaix dateert al van 2001: Servais Knaven won toen. Na de eerste bevoorrading waren er nog 25 man in koers, de rest was eraf gereden. Het is stilaan weer tijd voor zo’n heroïsche Roubaix.

Als u dertig jaar geleden Parijs-Roubaix niet had gewonnen, was u dan vandaag ook ploegleider geweest?

Demol: Wellicht niet op dit niveau. Dat ik aan de absolute top werk, dank ik aan Roubaix. Toen ik bij US Postal begon, stelde ploegleider Johan Bruyneel mij voor: ‘Dirk is coureur geweest… en hij heeft Parijs-Roubaix gewonnen.’ Alle monden vielen open. Ik werd meteen gezien als iemand die recht van spreken had.

Over naar het hier en nu: hoe staan uw kopmannen John Degenkolb en Jasper Stuyven ervoor? In 2015 won Degenkolb Milaan-Sanremo en Parijs-Roubaix: iedereen dacht dat de nieuwe grote kampioen was gearriveerd. De volgende winter werd hij aangereden op training. Is hij daar ooit helemaal van hersteld?

Demol: Het niveau van zijn beste seizoenen heeft John niet meer gehaald, maar vroeg of laat komt dat terug. Is het niet dit jaar, dan in 2019. Hij is een vechter en werkt keihard. Zoals ik daarnet zei: dan volgt de beloning vroeg of laat wel.

Volgens de eerste berichten na Johns ongeval was zijn carrière voorbij, hè. Hij is vijf keer geopereerd, en zes maand later startte hij al in de Tour de France: hij heeft zijn revalidatie geforceerd. Hij zat toen nog niet bij mij in de ploeg, maar ik kan me perfect voorstellen hoe dat is gegaan: ambitieuze John wilde de verloren tijd in halen en vergat te rusten. Hij zal niet hebben beseft hoeveel zo’n herstel mentaal vergt.

Dit seizoen heeft John nog niet uitgeblonken omdat hij ziek is geworden in Parijs-Nice, maar mijn eigen overwinning in Parijs-Roubaix bewijst dat dat geen onoverkomelijke hindernis hoeft te zijn. (lacht) Pas maar op, voor hem, in Roubaix.

Dat Bruyneel en Armstrong als de duivels van de wielersport worden neergezet, is gewoon niet eerlijk

Buiten de koers is Degenkolb een bijzonder aimabele kerel, maar zet hem op een fiets en hij wordt een moordenaar.

Demol: (lacht) Ha, maar dat moet. Je moet een beetje een smeerlap zijn, anders kom je nergens.

Heeft Jasper Stuyven stilaan de leeftijd voor een grote zege?

Demol: (knikt) Over twee weken wordt hij 26. Toen Jasper prof werd, kon hij kiezen uit zes teams. Hoewel wij zeker financieel niet de meest aantrekkelijke optie waren, kwam hij naar Trek – volgens mij door een gesprek dat ik met hem had gehad. Ik wil met hem dezelfde weg op als met Stijn Devolder. Héél rustig opbouwen: daarom heeft hij de eerste twee seizoenen volledig in dienst van Fabian Cancellara gereden. Daarna twee jaar voorzichtig op de voorgrond treden: in die fase zitten we nu. Volgend seizoen breekt het moment van de waarheid aan, al zou ik niet achterovervallen als Jasper voorsprong neemt op dat schema. Gegarandeerd wint hij vroeg of laat een topkoers. De allure waarmee hij twee jaar geleden Kuurne-Brussel-Kuurne heeft gewonnen, zegt toch genoeg?

Jasper is een vriendelijke kerel, maar ook een echte prof. Hij is erg streng voor zichzelf en voor de mannen die zich over zijn materiaal ontfermen. Het moet júíst zijn bij hem.

Vorig seizoen miste die perfectionist zijn voorjaar voor de helft… door een hamburger.

Demol: Ja, dat is een vreemde historie. In Milaan-Sanremo had Jasper, als een grote seigneur, de sprint aangetrokken voor Degenkolb. ‘Dat ziet er goed uit voor de Vlaamse koersen’, dachten wij. Maar in de E3-prijs was hij niet meer vooruit te branden. Van super naar te voet in één week tijd: dat kan natuurlijk niet.

Een bloedtest gaf aan dat hij een vergiftiging had opgelopen, door een bacterie die je in rauw vlees vindt. Jasper had, zo bleek, de traditie om de dinsdag na Sanremo hamburgers te eten, en blijkbaar waren die vorig jaar slecht gebakken. Dat hij nadien nog vierde is geworden in Roubaix, was een half mirakel.

Normaal had Lance Armstrong vorige week de Ronde van Vlaanderen bezocht – uiteindelijk is hij om familiale redenen niet komen opdagen. U draagt nog altijd een armbandje van zijn non-profitorganisatie Livestrong, zie ik.

Demol: Ik vond het chic van Wouter Vandenhaute(de baas van Flanders Classics, nvdr.) dat hij Armstrong had durven uit te nodigen. Ik heb voor de grootste kopmannen gereden en heb als ploegleider toppers zien passeren, maar Lance Armstrong was de beste van de hoop. Een supercoureur. Niet te kloppen, zowel fysiek als mentaal. En heeft hij ondertussen niet genoeg geboet? Laten we niet schijnheilig doen. Alle ronderenners deden destijds hetzelfde.

Is het tijd dat uw vriend Johan Bruyneel ook uit de verdomhoek komt?

Demol: Dat hij en Armstrong als de duivels van de wielersport worden neergezet, is gewoon niet eerlijk. Johan woont ondertussen in Madrid. De mensen laten hem daar met rust, en ik heb de indruk dat hij content is. Terug op de voorgrond treden? Ik denk niet dat hij erom staat te springen.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content