Het wilde levensverhaal van Luk Bral: de ballade van de schone jonker

Luk Bral 'Ik ben van cellofaan: díé zin, dat was Luk.' © Luk Bral op de voor- en achterkant van zijn debuutalbum Vrije Vogel. Originele foto's: Karel Fonteyne (bewerking: Saskia Vanders
Stijn Tormans

Tussen Brel en Bral is er maar één letter verschil. Net als Le Grand Jacques was ook Luk Bral een dromer met veel talent. En ook hij vertrok ooit met zijn gitaar naar Parijs. Alleen draaide het anders uit.

Meer dan een paar regels stonden er niet in de krant over zijn dood. Een Belga-bericht op pagina 43: ‘Kleinkunstzanger Luk Bral gestorven’. Vreemd was dat niet, want de man was al meer dan veertig jaar van de planeet verdwenen.

Een tijd geleden kocht ik op een tweedehandsbeurs de lp Vrije Vogel, een plaat uit 1974. Vooral voor de hoes, want van Luk Bral had ik nog niet gehoord. Maar de blik van de jonge zanger met zijn lange blonde lokken en zijn naakte torso intrigeerden me. Achter hem staan een man en een vrouw, allebei naakt en met een masker op, en de jonge versie van een oude bekende, Kurt Van Eeghem.

Het was een eeuwigheid geleden dat hij Luk Bral had gezien. De laatste jaren overwoog hij om hem op te zoeken in het rust- en verzorgingstehuis in Sint-Amandsberg waar hij verbleef, maar uiteindelijk heeft hij dat niet gedaan.

‘Spijt?’ vraag ik.

‘Nee’, antwoordt Kurt. ‘Luk was een groot kunstenaar. Als er iemand tot het uiterste gegaan is om zijn talent aan de wereld te tonen, ben ik het. Wat kon ik nog toevoegen aan ons verhaal?’

Dat begint in de herfst van 1970, wanneer Kurt uit Zeebrugge in Antwerpen aanmeert. Om er aan Studio Herman Teirlinck te studeren. Hij vindt een kot in de Lange Lozanastraat boven drukkerij Klottens en Derlul. Met een vriend hijst hij zijn ijzeren bed via de buitenkant naar binnen, maar ze zijn niet zo voorzichtig. De letters boven de etalage lopen zware averij op. Wanneer het bed boven is, staat er: Klo ten en De lul. En dan heeft hij nog niet kennisgemaakt met zijn bovenbuurman. ‘Luk zat een jaar hoger aan Studio Herman Teirlinck’, zegt Kurt. ‘Hij was anders dan alle anderen. In niets leek hij op de plinkeplonkekleinkunstenaars uit die tijd, zoals Miel Cools.’

Met Kurt Van Eeghem. 'Kurt en Luk, dat was het verhaal van Apollo en Dionysos', zegt zijn broer Guido Bral.
Met Kurt Van Eeghem. ‘Kurt en Luk, dat was het verhaal van Apollo en Dionysos’, zegt zijn broer Guido Bral.© Guido Bral

Ook uiterlijk valt hij op. Een mooie, tengere jongen met lange, blonde haren. ‘Je kon niet naast hem kijken’, zegt Kurt. ‘Als Luk passeerde, draaide iedereen zich om.’

Maar ook de jonge blonde god draait zich soms om. Op een dag zegt hij tegen Kurt: ‘Ik ben verliefd op u.’ Over de herenliefde wist die toen nog niets. ‘Ik was een jongen die heel populair was bij de meisjes. Maar Luk trok zich daar allemaal niets van aan. Hij deed me binnen en dat was het dan.’

Kurt en Luk gaan al snel samenwonen. ‘Jong en lenig doken we de wereld in – wie zou ons tegenhouden?’ Overal in Antwerpen staat hun bed: aan de Nationale Bank, in de Pretoriastraat aan de spoorweg… Als ze de stad beu zijn, leggen ze hun matras in hun Ford Transit en vertrekken ze naar het zuiden van Frankrijk. Ze slapen op de dijken van de Camargue, naast de arena van Arles. ‘Met Luk op reis gaan was een ontdekkingstocht’, zegt Kurt. ‘Hij was een man van de wereld. Je hoefde niets te zeggen. Hij vulde de stiltes.’

Ook in Antwerpen zijn hun dagen en nachten altijd gevuld. ‘Luk maakte kunst alsof zijn leven ervan afhing’, zegt Kurt. ‘Hij werd bekend door zijn songs, maar zingen was zijn minste talent. Hij kon fantastisch schrijven en leerde me Gerard Reve kennen. Toen ik later in Amsterdam studeerde, kreeg ik brieven die van een reviaanse schoonheid waren. Maar hij was vooral een magistraal schilder.’ Meer dan drie kleuren gebruikt hij nooit: geel, blauw en rood. Op den duur kleedt hij zich ook in die kleuren, want de mensen zijn al ‘zo grijs’.

‘Ik stelde me ten dienste van dat talent’, zegt Kurt. ‘Alles heb ik voor hem gedaan: platen geproducet, fondsen gezocht… De wereld móést Luk leren kennen.’

In het voorjaar van 1974 lijkt dat ook te lukken. Tijdens een retraite in de abdij van Tongerlo schrijft Luk Hallo, hier ben ik dan. Het nummer wordt opgepikt door de radio en draait er overuren. Verschillende keren per dag schalt zijn stem door de ether: ‘Ik voelde mij geroepen tot de vrijheid en ’t onbekende. Ik liet al m’n vrienden achter en m’n kalm bestaan. En op een dag ben ik op pad gegaan.’

Een jaar later leert ook de rest van de natie Luk Bral kennen, wanneer hij meedoet aan Canzonissima: ook tijdens de voorselecties van Eurosong treedt hij op in geel, rood en blauw. Vlaanderen jouwt hem uit.

Daar lag hij niet wakker van’, zegt Kurt. ‘Hij genoot er zelfs van om de goegemeente te choqueren. In die tijd werkte hij ook als producer-assistent bij de BRT voor het programma Binnen en Buiten. Achter de rug van de altijd dronken producer nodigde hij artiesten uit als New York Dolls. En plots liepen er androgyne mensen door de gangen van het versteende instituut dat de BRT toen nog was. Ze wisten niet wat ze zagen.’

Daarnaast presenteert hij ook een radioprogramma. Op zondagavond tussen tien en middernacht draait hij muziek die niemand kent, zoals The Velvet Underground en Lewis Furey, en hij laat jonge luisteraars dromen. Jaren later rijdt Kurt Van Eeghem met theaterregisseur Ivo van Hove naar Amsterdam. ‘Onderweg begon Ivo over Luk. “Ik luisterde als jonge kerel altijd naar hem”, zei hij. Daar had hij de muziek van David Bowie ontdekt, met wie hij later zou samenwerken.’

Luk werd bekend door zijn songs, maar zingen was zijn minste talent.

Kurt Van Eeghem

Maar toen, zegt Kurt, beseften we dat niet. ‘We leefden gewoon met een duizelingwekkende snelheid.’ Onderweg ontmoeten ze branieschoppers zoals Jotie T’Hooft en Ramses Shaffy. Net als zij zouden ze doorgaan in een sprakeloze nacht, met het zweet op hun gezicht. Soms traden Luk en Kurt samen op, verenigd in de cabaretgroep Het Ei. Soms stond Luk alleen op de bühne, helemaal naakt. Zoals in Blankenberge of de King Kong in Antwerpen.

‘Ook al waren we altijd samen op pad, toch kon hij mij soms nog verrassen. Ik herinner me een zeer slechte musical in het Arcatheater in Gent. Midden in de voorstelling zong Luk op het podium: “Ik ben van cellofaan.” Heel ontroerend. Díé zin, dat was Luk.’

Zelfs sprakeloze nachten eindigen ooit. Zoals hun relatie, na negen wilde jaren. ‘Luk hield nooit rekening met de anderen’, zegt Kurt. ‘Hij sloot geen compromissen. Niet met het publiek, niet met mij, met niemand. Dat was zijn kracht, maar ook zijn drama. Hij werd almaar extremer. “Denk jij nu echt dat jij hem op de grond kunt houden?” vroeg een psychiater me. “Je hebt geen keuze, Kurt, tenzij je mee de lucht in wilt gaan.” Toen heb ik voor mezelf gekozen. De breuk is natuurlijk verlopen, zonder ruzie. Onze wegen moesten scheiden.’

Kurt Van Eeghem trekt naar de openbare omroep en wordt beroemd als de maffe presentator van Hitring. Luk Bral verhuist naar Gent. Hij neemt het appartement van Roland over in de Rijsenbergstraat en schildert de muren rood, geel en blauw. In de zomer van 1979 vindt hij een nieuwe muzikant om het podium mee te delen: Marvin Siau, het toenmalige lief van zijn zus.

‘Luk was het cabaret wat beu’, zegt Marvin. ‘Hij wilde new wave en punk spelen, de soundtrack van die jaren. En hij had er zin in. Luk was een orkaan van ideeën, die de wegen van de showbusiness kende. Hij had veel contacten. Journalisten en promotoren kwamen van heinde en verre om ons te zien. Dat opende deuren: overal mochten we gaan spelen, tot in Nederland.’

Tachtig is prachtig, ook voor hen. Na dat jaar noemen ze ze zich Plastic Dreamband. Ook andere belpoplegendes sluiten zich aan bij de bende zoals Fons Sijmons en Alan Gevaert, die later bij The Scabs en dEUS zouden bassen.

Kurt Van Eeghem kondigt Plastic Dreamband in een van zijn sketches voor Hitring aan in een leeg Vorst Nationaal: humor van een ex. Ook in de groep ontstaan er stilaan spanningen. ‘Luk was het gewend om met professionals te werken’, zegt Marvin. ‘Maar dat waren punkers met een andere mentaliteit. Daar kon hij moeilijk mee om.’

Na een paar singles split Plastic Dreamband. ‘Je zult mij niet meer terugzien’, zegt Luk tegen een paar vrienden. In de winter van 1981 stapt hij de trein op. Alleen. Zonder ticket, maar met zijn geel geschilderde gitaar.

Niemand weet waarnaartoe. Nochtans had hij zijn vlucht jaren eerder al aangekondigd in zijn grootste hit: ooit zou hij vertrekken van alles en iedereen, op weg naar de vrijheid en het onbekende. ‘Het verbaasde mij niet’, zegt zijn jeugdvriend Lothar Van de Velde. ‘Luk is heel zijn leven op de vlucht geweest.’

Lothar en Luk kenden elkaar al van in de jaren zestig, toen ze allebei nog misdienaar waren in de kerk van Drongen. ‘Ik was 10, hij 17.’ In de sacristie voelden ze allebei de spanning. ‘Op een zondag, toen zijn ouders niet thuis waren, nodigde hij mij thuis uit. Ik kwam zijn kamer binnen en hij lag naakt te kronkelen op bed.’

Jonge minnaars in korte broek zijn ze. ‘We deden het overal: achter de kerk, aan de oevers van de Leie… Het was ons geheim, want homoseksualiteit bestond in de jaren zestig niet.’ Of toch. Het was een vreselijke ziekte waar maar één geneesmiddel voor was: pastoor worden. Ook Luk wordt naar een bisschoppelijk college in Gent gestuurd. Niet door zijn ouders, maar door nonkel pastoor. ‘Luk kwam uit een heel creatief en warm nest’, zegt Kurt. ‘Maar zijn ouders waren doof. Die nonkel pastoor vond dat dove mensen geen kinderen mochten opvoeden en nam alles in handen.’

Hij vergrijpt zich aan Luk, maar lang duurt dat niet. De jonge god ontsnapt uit zijn klauwen en trekt met zijn gitaar verder. Wanneer hij even later een zangwedstrijd wint, weet hij wat hij de rest van zijn leven wil doen. Na een omweg langs Sint-Lukas in Brussel belandt hij aan Studio Herman Teirlinck in Antwerpen.

Lothar rijdt met zijn motor de liefde uit zijn wonderjaren achterna, van Drongen naar Antwerpen. Daar ziet hij voor het eerst Kurt en beseft hij dat hun jeugd voorbij is.

‘Kurt en Luk, dat was het verhaal van Apollo en Dionysos’, zegt zijn broer Guido Bral. ‘Kurt zorgde voor structuur in zijn leven en zijn kunst. Na de breuk met Kurt is hij vertrokken op die weg.’

Maanden was hij weg’, vertelt zijn broer Peter Bral. ‘Mijn ouders en wij waren bijzonder ongerust. Tot een journalist hem toevallig tegenkwam in Parijs. Ik ben dan ook naar ginder gereden om hem te gaan zoeken. Vijf dagen lang heb ik door de straten van Parijs gelopen, met een foto in de hand. “Heb je mijn broer gezien?” vroeg ik aan alle voorbijgangers. Net voor ik terug op de trein wilde stappen, zag ik Luk aan het Centre Pompidou.’

‘Zijn grote voorbeeld was Jacques Brel’, zegt Guido. ‘Net als hij wilde Luk het ook maken in de Lichtstad.’

Ook Kurt komt hem toevallig tegen, wanneer hij uit het Centre Pompidou stapt. ‘Op het plein stonden mensen naar straatmuzikanten te kijken. Er was ook één zanger in geel en rood, waar niemand bij stond maar die wel de ziel uit zijn lijf zong. Ik liep naar Luk toe en gaf hem eten.’

Zoals vroeger vult hij weer alle stiltes. Eindelijk heeft hij een plek gevonden waar hij geen compromissen hoeft te sluiten: de straat. Soms krijgt hij van passanten een banaan, soms een bruine frank.

Die gooide hij terug, zegt Lothar. ‘Als hij ’s avonds niet genoeg geld had voor eten, dan stal hij in de supermarkt. Hij sliep onder bruggen, aan het station en bij een vrouw die hem overal volgde. “Ik heb seks met haar”, zei hij mij. Ik schrok, want Luk was altijd dé grote gay. Dacht ik toch. Al was het ook niet zo raar. Vrouwen vallen vaak op homo’s en ze had een prachtige zoon, met wie hij uiteindelijk ook een affaire had.’

Lothar is in die jaren eigenaar van dancing Paradox in de Vlaanderenstraat in Gent. ‘Natuurlijk werd er aan mijn toog geroddeld. “We hebben Luk gezien in Parijs”, zeiden ze dan. Ze lachten hem uit. Mensen kunnen heel cru zijn. Zeker jeanetten onder elkaar – die nijpen elkaar dood.’

Na jaren afwezigheid duikt Luk terug op in België – ook dat had hij al aangekondigd in zijn hit uit 1974. ‘En na m’n tocht ben ik weer in dit land aangeland. Hallo hier ben ik dan, dag mensen op ’t plein. Dag pierlala, dag Saskia, dag kleine blonde varkenshoeder, dag dronken kastelein…’

Lang na middernacht belt hij aan bij Kurt Van Eeghem. ‘Ik stak mijn hoofd door het raam. Beneden stond een man in geel, rood en blauw.’ Zijn oude vriend is veranderd. Zijn lange blonde lokken zijn weg, zijn gelaat is taaier geworden. ‘Er zat ook woede in zijn lijf – iets wat ik vroeger nooit gezien had. Ik wees hem de weg naar de gastenkamer. ’s Ochtends merkte ik dat hij naast het bed geslapen had. Na al die jaren op straat kon hij er niet meer in slapen.’

Ook in de discotheek van zijn jeugdvriend Lothar zoekt Luk weleens een slaapplaats voor de nacht. ‘Als hij rechtstreeks uit Parijs kwam, rook hij zeven uur in de wind. Maar na al die tijd hadden we amper woorden nodig – we begrepen elkaar. Hij ging dan boven op de zolder van de Parodox slapen.’

Soms hoort Lothar hem daar lange ballades zingen, maar meestal maakt hij kunst. ‘Ik heb een paar tentoonstellingen van zijn werk georganiseerd. Dat was niet vanzelfsprekend. Hij maakte prachtige doeken, maar klopte ze daarna kapot omdat hij niet tevreden was. Luk was een wild dier. Overal brak hij alles af. Zelfs op deuren begon hij te schilderen. Had hij maar wat meer zakelijk inzicht gehad, dan had hij even groot kunnen worden als Jacques Brel. Maar Luk was zo’n ongelofelijke keikop: zelfs met een steen kon hij ruziemaken. En toch had ik hem graag. Veel mensen aan mijn toog noemden zich een artiest, maar bij hen zag ik alleen ego en berekening. Luk was een echte artiest, die met niets of niemand rekening hield. Hij kwam en ging wanneer hij wilde.’

'Hij wilde het onmogelijk mogelijk maken. Maar hij maakte het mogelijke onmogelijk.'
‘Hij wilde het onmogelijk mogelijk maken. Maar hij maakte het mogelijke onmogelijk.’© Saskia Vanderstichele

Zoals een vrije vogel, de titel van zijn eerste plaat. ‘Maanden hoorden we dan niets van hem.’

Op een vergeten maandag zit er een cahier in de bus van Kurt Van Eeghem, vol prachtige tekeningen. Met een kaart erbij: ‘Ik ben net van Sicilië naar Noord-Italië gewandeld. Luk.’ ‘Dan breekt je hart’, zegt Kurt. ‘Waar is die kerel in godsnaam mee bezig?’

‘Ik ben hem daar twee keer gaan bezoeken’, zegt Guido Bral. ‘Hij woonde op de grens tussen Frankrijk en Italië, in het dorp Tende. Eerst in een station dat nog onder Mussolini was gebouwd, samen met andere outcasts die aan het blowen waren. Zijn stem was rauwer geworden door de jaren op straat, hij schreeuwde meer. Toen het stadsbestuur het station liet ontruimen, maakte de burgemeester een deal met Luk: hij kreeg kost en inwoning, op voorwaarde dat hij nooit meer zou zingen in de straten. Daarna ging hij in een verlaten spoorhuisje wonen, vlak bij de rivier de Roia. Zelfs dat heeft hij helemaal volgeschilderd.’

Af en toe neemt hij de trein terug naar Drongen. Naar de oevers van de Leie en de geuren van zijn jeugd. In 2011 neemt hij daar met zijn oude muzikale vriend Marvin Siau een nieuwe plaat op, in het Frans. ‘Hij stapte binnen met een versleten bas waar maar drie snaren op stonden’, zegt Marvin. ‘Maar wat hij daaruit kreeg, was fenomenaal. Even goed als Tom Waits.’ De plaat komt nooit uit.

Een jaar later wandelt Luk de zaak van Lothar binnen. ‘Er zaten groeven in zijn gezicht. Hij zag er verward uit en kraamde allemaal onsamenhangende onzin uit. Toen wist ik: het is gedaan met Luk, dit komt niet goed.’

De wilde zwerver woont weer bij zijn moeder, aan de Molenwalstraat in Drongen. ‘Ze hadden een heel sterke band’, zegt broer Peter. ‘Mijn moeder kwam uit een kunstenaarsfamilie – ze was verwant met Guido Gezelle en Peter Benoit. Altijd is ze trots gebleven op haar Luk. Ook al kon ze door haar doofheid niet horen wat hij zong, ze voelde wel de trillingen van zijn liedjes. Omgekeerd verafgoodde Luk haar. Op het einde had ze alzheimer. Ze verzorgden elkaar, want ook Luk begon af te takelen.’

Samen sukkelen ze door de Molenwalstraat, voetje per voetje. Ze houden elkaar vast om niet te vallen. ‘De toestand van onze moeder werd almaar erger’, vertelt Guido. ‘Ze had professionele hulp nodig, maar Luk wilde haar niet afgeven. We hebben hen uit elkaar moeten trekken met de politie en ambulances erbij. Terwijl wij Luk afleidden, zijn zij kunnen binnengaan. De maanden daarna is Luk ontploft. Hij heeft het ouderlijk huis compleet verwoest en wilde het in brand steken. Het was de waanzin voorbij, een shakespeareaans drama.’

En dan wordt het stil. Op 11 oktober 2013 blijven de rolluiken in het huis aan de Molenwalstraat gesloten. Luk Bral ligt op de grond. ‘Een verpleegster, die vroeger mijn moeder verzorgde, heeft hem gevonden’, zegt Peter. ‘Hij had een herseninfarct. In het ziekenhuis merkten ze dat de schade onherstelbaar was. Daarna is hij naar het rust- en verzorgingstehuis Heiveld gegaan.’

In Sint-Amandsberg ebt zijn zicht weg, net als zijn geheugen. De man die ooit alle stiltes vulde, vindt de woorden niet meer. In zijn kamer staat een gitaar, maar die raakt hij niet aan. Hij schildert wel nog in een atelier in het rusthuis, waar hij samen met kunstenaar Bert Vervaet op zoek gaat naar zijn ‘vergeten kracht’.

‘Onze eerste ontmoeting vergeet ik nooit’, zegt Bert. ‘Hij vroeg of hij autonomie kreeg. “Natuurlijk”, antwoordde ik. Ik gaf hem alleen de verf en de penselen door. “Welke kleur is dat?” vroeg hij dan. “Cadmiumrood”, repliceerde ik. “Of ultramarijn blauw. Jouw blauw. Luk.” En dan begon hij te schilderen. Hoezeer zijn hersenen ook aangetast waren, dat metier was hij niet kwijt. Hij speelde dan wel geen gitaar meer, maar nu maakte hij muziek op doek. Het was alsof hij noten op papier zette.’

Misschien was het wel het beste werk uit zijn leven, zegt Bert. ‘Dat van een romantische kunstenaar, die allang niet meer dacht aan de markt of aan modes. Hij wilde alleen nog een reflectie maken over zijn wilde leven.’

Eronder zet hij elke keer trots zijn signatuur en bouwjaar: LUK BRAL, 1/02/1949. De kunstenaar leeft nog, net als de zwerver. ’s Nachts dwaalt hij. Niet meer door de wereld, maar door de gangen van het rust- en verzorgingstehuis. Zijn familie schildert zijn deur in geel, rood en blauw, zodat hij de weg terugvindt. Maar hij is zo goed als blind en ziet het niet meer. Soms stapt hij een andere kamer binnen en gaat hij bij iemand anders in bed liggen.

Het rusthuis beslist dan om hem naar een gesloten kamer te brengen. Daar verslechtert zijn toestand. Eerst wordt hij nog vastgebonden in een rolstoel naar het atelier van Bert gebracht, maar na een tijd lukt ook dat niet meer. ‘Ik ging hem dan in zijn kamer opzoeken’, zegt Bert. ‘Meestal was hij een hele dag in gedachten verzonken in bed. Hij was incontinent en werd alleen nog wakker gemaakt om te eten.’

Af en toe doet hij ook spontaan zijn ogen open. Meestal als de zon schijnt op zijn kunstwerken, die in zijn kamer hangen. ‘Dan wilde hij weer voortwerken aan zijn oeuvre’, zegt Bert. ‘Toen het niet meer lukte om zijn penseel vast te houden, begon hij met zijn gezicht te schilderen. Zoals Jimi Hendrix met zijn tanden gitaarspeelde, zo verfde hij met zijn neus of met zijn haren. Na een sessie was zijn gezicht soms helemaal blauw. “Je ziet eruit als Jean-Paul Belmondo in Pierrot le fou“, zei ik hem. Dan lachte hij even en deed verder. Zijn verf was zijn beste medicijn. Dat hield hem in leven.’

En dan duikt er een virus op. De sessies stoppen noodgedwongen. Luk doet zijn ogen amper nog open, alsof het geen zin meer heeft. Zijn broers Guido en Peter gaan hem nog één keer bezoeken in Heiveld. ‘Meestal herkende hij mij aan mijn voetstappen. “Peter”, zei hij dan. Maar die laatste keer zei hij zelfs dat niet meer. Hij wendde zich van ons af.’

Ze gaan niet meer terug. Ook niet wanneer een verpleegster van Heiveld maanden later belt om te zeggen dat zijn hart niet meer lang zal kloppen. ‘Luk is altijd dé grote rebel geweest die het anders wilde doen. Ik denk dat hij geen bezoek meer wilde. Van niemand. Voor hem was het te pijnlijk.’

De vrije vogel sterft alleen op een van de laatste dagen van de zomer. Niet lang na zijn dood steekt de zondvloed op in Tende. De anders altijd zo rustige Roia verandert in een kolkende, moordende rivier. Ze neemt het seinhuisje, waar Luk zo lang woonde en op de muren schilderde, mee in haar water.

Twaalfhonderd kilometer verderop, in het uitvaartcentrum van Lochristi, wordt de kunstenaar uitgezwaaid in een rood, geel en blauw geschilderde lijkkist. In de zaal zit zijn laatste publiek: familie, oude muzikanten, maar ook een paar fans die hem altijd trouw gebleven zijn.

Naast hem op het podium staat zijn oude liefde Kurt Van Eeghem. ‘Misschien heeft ieder van ons, hier aanwezig, weleens gedacht te moeten ingrijpen in dat wilde leven van Luk’, zegt hij. ‘Maar dat is niet gelukt. Hij was voor honderd procent zichzelf, een excentrieke zelf, een bijzondere zelf, een Luk Bral zoals er maar één Luk Bral kan en kon zijn.’

Na de viering gaat Peter zijn kamer in Heiveld opruimen. Hij neemt de schilderijen en de gitaar van zijn broer mee. Die waarop hij ooit het nummer Peter zong: ‘Laat ze niet zien dat je bang bent van hen, Peter, de mensen die je zeggen hoe je moet zijn (…) Schop maar eens goed overal tegenaan, de wereld ligt open voor jou.’

‘Ik heb ontzettend veel geleerd van mijn broer’, zegt Peter nu. ‘En ook ontzettend veel ruzie met hem gemaakt. Zoals iedereen: het was onmogelijk om een leven lang met hem bevriend te zijn.’

‘Hij wilde zo graag het onmogelijke mogelijk maken’, besluit Guido. ‘Maar hij maakte het mogelijke onmogelijk.’

Thuis luister ik opnieuw naar Luk Bral. Niet naar Vrije vogel, maar naar Beminnen, zijn langspeler uit 1979.

De plaat blijft haperen bij het laatste nummer van kant B: het levensverhaal van een blonde jonker, die overal liefdesliederen zingt en toegejuicht wordt. ‘Maar zijn ogen waren zo donker, droegen de geheimen van de nacht.’ Tot zijn ogen werden uitgestoken en er niets meer overbleef van zijn schoonheid. Op het einde van De Ballade van de Schone Jonker murmelt Luk zachtjes: ‘Eenzaam stierf hij in het noorderlicht.’

En dan stopt de muziek.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content