Dries Ver Elst

Het hoofddoekendebat, een discussie over neutraliteit, of (ook) over seksuele grenzen?

Het hoofddoekendebat wordt steevast gevoerd in termen van neutraliteit en religieuze symbolen. Voor- en tegenstanders spreken elkaars taal en lijken het kader te delen. Toch wringt er iets. Want voor veel moslima’s gaat een hoofddoek niet in de eerste plaats over tonen, maar over verbergen. En dat maakt het verbod moreel en juridisch complexer dan vaak wordt erkend, schrijft doctoraatsonderzoeker Dries Ver Elst (Uantwerpen)

Sinds 2023 verbiedt Frankrijk het dragen van de abaya op school. Dat is een soort wijde jurk die veel moslima’s dragen in lijn met religieuze voorschriften rond bedekkende en bescheiden kleding. Dat kledingstuk zou een onwenselijke uiting van religie zijn en niet passen in een neutrale schoolcontext. Een aantal jonge Franse moslima’s blijft echter niet bij de pakken zitten en gaat creatief op zoek naar manieren om het verbod te omzeilen. Dat leidt tot moeilijke discussies aan de schoolpoort: wordt een losse hoodie nu plots ook een ongewenst religieus symbool? En wat dan met een trendy kimono?

Sinds de beslissing van de Oost-Vlaamse provincieraad om het dragen van hoofddoeken niet meer toe te laten op hun provinciescholen laaien de debatten over religieuze symbolen in het onderwijs weer hoog op. Discussies gaan vaak over de invulling van de neutraliteit van belangrijke instituten in de samenleving en of het dragen van levensbeschouwelijke tekens daarmee in conflict komt. Weinig mensen stellen zich echter de vraag of ‘religieus symbool’ wel de lading dekt in dit debat.

We gebruiken die term niet zonder reden. België kent een lange geschiedenis van conflicten over religie in het onderwijs. Bij de onafhankelijkheid van ons land zagen de Katholieken, die geleden hadden onder de repressie van eerst het Frans en dan Nederlands bewind in onze regio, hun kans schoon om hun dominante rol in belangrijke maatschappelijke domeinen terug voluit te op te eisen. Seculieren zagen het eerder als het ideale moment om voor eens en voor altijd met die dominante rol van de Kerk komaf te maken.

Conflicten tussen beide groepen brachten het land meermaals in crisis, en bereikten hun kookpunt vaak bij kwesties rond religie in onderwijs. De organisatie van levensbeschouwelijk neutraal onderwijs door de staat werd langs seculiere kant een belangrijk strijdpunt, dat uiteindelijk verankerd werd in de grondwet. Wat die neutraliteit precies inhoudt maakte het legale kader echter niet volledig duidelijk. Dat leidt herhaaldelijk tot nieuwe discussies.

Sinds eind vorige eeuw vormt de kwestie van hoofddoeken op school de voornaamste aanleiding van debatten over hoe die neutraliteit moet worden ingevuld. Voorstanders van een verbod zien hoofddoeken, net als het zichtbaar dragen van een kruisje of het fakkeltje van de vrijzinnig humanisten, als een manier om iemands levensbeschouwelijke achtergrond publiek kenbaar te maken. Het kledingstuk is volgens hen een levensbeschouwelijk kenteken of symbool, dat de neutraliteit in gevaar brengt van het onderwijs dat de staat organiseert. Ook veel tegenstanders van een verbod hanteren deze termen en pleiten voor een meer inclusieve opvatting van neutraliteit waarin moslima’s het recht hebben om hun identiteit op school uit te dragen. Daarmee gebruiken ze argumenten die in de politieke arena breed begrepen worden en nemen ze een stelling in die gekend is in het debat.

De vraag is echter of het hoofddoekendebat wel volledig te herleiden valt tot een discussie over hoe we neutraliteit invullen en de plaats van levensbeschouwelijke symbolen daarin. Het is waar dat veel moslima’s de hoofddoek (ook) als een symbool van hun moslim-zijn zien, zeker in een context waarin ze een gemarginaliseerde minderheid vormen. De hoofddoek kan daarmee echter niet tot een symbool gereduceerd worden.

Vanuit theologisch perspectief is de hoofddoek geen symbool in de zin dat een kruisje of fakkeltje dat is. De normatieve Islamitische traditie kent voorschriften voor mannen en vrouwen om bepaalde delen van hun lichaam niet te onthullen in het bijzijn van mensen buiten hun directe familie. Voor vrouwen hoort het haar en de hals daarbij. Die bedekken veel moslima’s met een sluier, die we in het Nederlands hoofddoek zijn gaan noemen. Waarmee ze dat doen heeft vanuit theologisch perspectief echter geen primair belang, zoals de creatievelingen die het Franse verbod probeerden te omzeilen mooi illustreren. Theologisch is een hoofddoek dragen dus vooral een keuze om bepaalde lichaamsdelen niet aan vreemden te tonen, in lijn met een specifiek referentiekader voor moreel handelen.

Voor veel moslima’s is de hoofddoek dan ook niet (enkel) een keuze om iets te tonen aan anderen, maar ook een keuze om iets niet te tonen. Het is een morele keuze om seksuele grenzen te stellen aan welke delen van hun lichaam ze willen laten zien aan vreemden. Een verbod om een hoofddoek te dragen betekent voor hen dus niet (louter) dat ze hun identiteit niet meer kunnen uitdragen op school, zoals dat bij een zichtbaar kruisje of fakkeltje zou zijn, maar ook dat ze delen van hun lichaam moeten ontbloten die ze eigenlijk niet aan hun leerkrachten en medeleerlingen hadden willen tonen.

De discussie rond religieuze symbolen dekt in dat geval de lading niet, want het debat kent dus meer lagen dan de kwestie van levensbeschouwelijke neutraliteit. Eén van die lagen draait om een seksuele grens die meisjes willen stellen, op basis van hun eigen morele referentiekaders. De discussie over die laag voeren gaat over welk recht de school heeft om jonge meisjes te verplichten delen van hun lichaam te ontbloten in het bijzijn van hun leerkrachten en medeleerlingen. Dat zou een heel ander debat opleveren, misschien wat pervers klinken in de huidige maatschappelijke context, maar wel ‘eerlijker’ zijn vanuit theologisch perspectief en de ervaring van heel wat jonge vrouwen en meisjes in Vlaanderen.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Expertise