Groeten uit Oostende: het strand waar niemand ligt

De Oosteroever. 'Alles krijgen ze in Oostende kapot. Behalve het licht, het strand en de zee.' © Saskia Vanderstichele
Stijn Tormans

De zomer is voorbij, maar één mysterie blijft: vijftienduizend mensen gingen met een reservatiecode naar het strand van Oostende, terwijl wat verderop niemand lag. Onze reporter wilde weten waarom strandliggers nog liever besmet worden door een virus dan door de eenzaamheid en trok naar een verlaten stuk België.

Onlangs croonde de warme stem van Louis Neefs op de radio Aan het strand van Oostende. Over een zomerse dag die doodgewoon begon als altijd, ‘als dertien in een dozijn’. Tot Evangelina uit de zee opdook, met wier in haar haren. Zij lachte naar hem. En hij was ondersteboven van haar, een ‘wonder van een vrouw’. ”t Geluk begon in Oostende’, wist Neefs nog te melden.

Hij vertelde er wel niet bij waar Evangelina uit het water kwam. Of dat op het Klein Strand was, het Groeistrand of het Groot Strand. Die kregen deze zomer nationale faam, met dank aan het reservatiesysteem van de Oostendse burgemeester Bart Tommelein. Tijdens de tropendagen van 2020 waren ze alle drie uitverkocht.

Soms zaten er meer dan vijftienduizend mensen, knus bij elkaar met een reservatiecode. Terwijl er op andere Oostendse stranden amper volk zat, net zoals de voorbije jaren. Dat weten de burgemeester en zijn blauwe vrienden van de Open VLD maar al te goed, want ze gingen er vroeger na de fractiedagen weleens naaktzwemmen. Dat er nooit een naaktfoto opgedoken is van Gwendolyn Rutten, Bart Somers of Alexander De Croo is geen toeval.

Nochtans heeft de stad Oostende die vergeten stranden deze zomer met overtuiging gepromoot. Ons strand is zeven kilometer lang, staat er op haar site. ‘Enkele tientallen meters wandelen en het wordt al snel rustiger. Op de stranden van de Oosteroever, Mariakerke of Raversijde is er, ook op verwachte piekdagen, geen aanmeldingssysteem en voldoende ruimte.’

De mysterieuze roze villa in Raversijde. 'Als het elders waait, stormt het hier.'
De mysterieuze roze villa in Raversijde. ‘Als het elders waait, stormt het hier.’© Saskia Vanderstichele

Aan het station plaatsten ze twee gigantische borden: Klein Strand, andere stranden. Alleen dat laatste hadden ze ook vertaald: Autres plages, andere Strände, other beaches. Voor de niet polyglotten en analfabeten hadden ze zelfs pictogrammen getekend om duidelijk te maken dat er ook in Raversijde en Mariakerke een zee is.

Veel haalde het allemaal niet uit. De massa stapte koppig met haar reservatiecode in de hand richting Klein Strand, zoals ze elk jaar doet. Mensen zijn toch rare wezens: zelfs in deze coronazomer verkiezen ze het gezelschap van duizenden anderen boven een rustige middag aan het strand. Nog liever besmet worden door een virus dan door eenzaamheid.

Professor sociale psychologie Alain Van Hiel van de UGent kijkt er niet van op. ‘Die strandgangers hebben al die moeite gedaan om te reserveren. Dus zullen ze eerder geneigd zijn om naar het strand te gaan waarvoor ze een reservatie deden. Ze willen consistent zijn en de dingen doen waarvoor ze een inspanning leverden, anders was het dwaas dat ze dat deden. Voor de rest heb ik maar één goede verklaring voor die volle stranden: kuddegedrag.’

Toch vreemd, professor, dat mensen zich in deze rare tijden niet aanpassen en zich niet losmaken uit de kudde.

‘U kijkt veel te rationeel naar mensen’, antwoordt hij. ‘Vergelijk het met een noodsituatie. Zelfs als de rook van onder de deur komt, lopen mensen niet weg als de rest blijft zitten. Ze zullen eerst kijken hoe de anderen reageren. Iedereen denkt dat ze niet in actie schieten omdat ze op de een of andere manier weten dat dit geen noodsituatie is. Tenzij iemand uit de menigte de eerste stap zet, dan is de kans groot dat ook de anderen opstaan.’

Omdat iemand de grote roerganger moet zijn, wil ik die verlaten Oostendse stranden zien. Op de laatste tropendag van 2020 neem ik de kusttram naar

andere stranden. In mijn strandtas zitten zonnecrème en een paar vergeelde boeken uit de jaren zeventig die ik bij een antiquariaat vond: Langs ’t Hard zand en Langs de Oostendse Kateien van de Oostendse bibliothecaris en geschiedschrijver Omer Vilain (1924-2013).

‘Het strand van Oostende is altijd een speelveld voor generaties jongeren geweest. Ik schrijf nu wel strand, maar in feite spreken we dat als ‘strange’ uit’, noteert hij ergens. (…).

De boeken van Vilain zijn hoogst amusant, maar wel wat gedateerd. Hij schrijft over ‘strangefolklore’, die ik ook nog ken uit mijn wilde jaren. Schelpen zoeken en verzamelen: massa’s Amerikaanse zwaardschedes, gevlochten fuikhoorns en wenteltrappen viste ik op uit de Noordzee. Vooral na zwaar tij was de oogst groot. Later, in het binnenland, sorteerde ik die schelpenschatten in dozen. Het was een troost, tijdens de eenzame uren in de herfst.

Maar ook aan de kust zijn de tijden veranderd. Vandaag zouden ze me daar ‘een probleemjongere’ noemen. Misschien zou ik zelfs Het Laatste Nieuws, editie kust halen, zoals die drie mannen die een paar weken geleden opgepakt werden met een paar emmers schelpen.

‘Drie strandrovers gevat’ stond er. De rest van het artikel lijkt wel het scenario van een B-film uit de zomer van 2020. De schepen van Oostende had een tip gekregen van een Proper Strand Loper. Omdat ze vlakbij was, betrapte ze de strandrovers op heterdaad met hun emmer schaaldieren. De ‘strandrovers’ wilden snel gaan lopen, maar de schepen hield hen aan de praat tot ze ingerekend werden door de flikken. Ze riskeren nu een GAS-boete van 250 euro, omdat ‘ze het ecosysteem van de Noordzee in gevaar gebracht hebben’.

De kusttram stopt. Tussen Raversijde en Middelkerke ligt het laatste en mooiste stuk strand van Oostende. Geen wanstaltige muur van beton, zoals overal. Alleen duinen, een weg en een strand. Er lopen maar een paar passanten, maar niemand blijft liggen.

Ik heb hier afgesproken met Johnny Monteyne. Hij werkt in een bank en woont al een eeuwigheid in Raversijde. In de wonderjaren van VTM kreeg hij even nationale roem, nadat hij in de Soundmix Show Eddy Wally geïmiteerd had. Daarna trok hij jaren als Eddy-imitator door het land. Tot groot jolijt van het volk en van Eddy zelf. ‘Maar vergeet nooit,’ zei The Voice of Europe, ‘er is maar één echte Eddy Wally en dat ben ik. Kijk, uw haar is een pruik. Mijn haar is echt.’

Elke avond, na weer eens een wild optreden in het binnenland, keerde Johnny terug naar huis. Naar Raversijde. En elke keer ging hij dan nog eens naar de zee kijken.

Eddy Wally imiteert hij al vijf jaar niet meer. ‘Sinds hij dood is, vraagt niemand daar nog naar.’ Maar dat dagelijkse ritueel is hij niet verleerd: elke dag moet hij de zee gezien hebben, haar geluid gehoord hebben.

Eigenlijk is hij een jongen van Bekegem, van het achterland. De liefde voor de zee ontstond toen hij naar school ging in het Onze-Lieve-Vrouwecollege in Oostende, de school waar ook James Ensor en Léon Spilliaert op de banken zaten.

Tussen Raversijde en Middelkerke ligt het laatste en mooiste stuk strand van Oostende.

Later werd hij stadsgids in Oostende. Ontelbare groepen heeft hij rondgeleid in de badstad, maar niet in Raversijde. ‘Nochtans is dat een wandeling die onze gidsengroep Lange Nelle aanbiedt, maar daar is amper interesse voor. Terwijl zich hier zo’n ongelofelijk stuk Belgische geschiedenis afgespeeld heeft.’

Johnny haalt een prentkaart uit zijn zak. Er staan kinderen op die spelen op het strand van de jaren stillekes. Op de achterkant staat: Plage Royale de Raversyde sur mur. ‘Raversijde heeft veel te danken aan Leopold II’, vertelt Johnny. ‘In de zomer verbleef hij altijd in Oostende. Op een dag liet hij zijn oog vallen op dit domein. Hij kocht het in 1902 en bouwde er een Noorse chalet. Daar nodigde hij bekend volk uit, zoals de sjah van Perzië. Ook zijn opvolger, Albert I, kwam vaak naar Raversijde.’

Er bestaat zelfs een foto uit 1913 van: Albert I op het strand van Raversijde met aartshertog Frans Ferdinand van Oostenrijk-Este. Een jaar later werd die in Sarajevo vermoord. Dat leidde tot de Groote Oorlog, een van de grootste wereldcatastrofes ooit. Maar op die warme zomerdag in 1913 was er nog niets aan de hand. Twee heren in kostuum en met een bolhoed, die de tijd van hun leven hebben aan de côte belge.

‘De aanwezigheid van de koning was de aanzet om hier een badplaats te bouwen’, vertelt Johnny. ‘Op de dijk van Raversijde verschenen een paar prachtige villa’s en hotels. Art nouveau zoals ze die aan de kust nog niet gezien hadden. Er werden ook prentkaarten gedrukt om de nieuwe badplaats te promoten.’

Maar lang duurde het allemaal niet. Tijdens de Eerste Wereldoorlog staken de Duitsers de houten chalet in brand. Ook voor de andere villa’s op de zeedijk hadden ze geen genade. In het interbellum verschenen er weer villa’s en twee hotels op de zeedijk, maar ook die kwamen niet ongehavend uit de Tweede Wereldoorlog. ‘Er was veel schade’, zegt Johnny. ‘Daarom is Raversijde nooit uitgegroeid tot een grote badplaats. De hotels zijn intussen verdwenen, er is vandaag amper horeca en zelfs geen slager of bakker meer: veel toeristen slaan dit dorp en strand over.’

Enkelingen stoppen er wel en blijven er voor altijd. Niet alleen de imitator van The Voice of Europe, ook een andere vergeten koning: prins Karel, de zoon van Albert I. ‘Op het einde van de Tweede Wereldoorlog werd hij staatshoofd ad interim’, vertelt Johnny. ‘Zes jaar hield hij de troon warm voor koning Boudewijn. Hij had gehoopt dat ze hem zouden bedanken met een job als diplomaat, maar hij kreeg niets.’

Woedend brak hij met zijn familie. In zijn colère nam hij nog meubels en tapijten mee uit Laken. En hij vertrok naar Raversijde, terug naar zijn jeugdnostalgie: de plaats waar hij als kind zo veel heerlijke zomers had beleefd.

De man die ooit het land geleid had, ging wonen in een vissershuis. De tapijten en meubels stockeerde hij in de bunkers van de Duitsers. Soms zat hij op het strand, soms in een hoekje aan het venster van het café De Schulle. ‘J’étais bien pour sauver le brol’, zei hij daar weleens tegen de vaste jongens van die kroeg. Tot zijn dood in 1983 bleef hij schilderen. Zonder schildersezel, maar met zijn vele katten.

Intussen zag hij hoe het massatoerisme Raversijde bereikte. ‘Dat kwam door onze luchthaven’, zegt Johnny. ‘In de jaren vijftig en zestig kwamen hier massa’s chartervliegtuigen aan uit Engeland. Aan de uitgang stonden dan bussen klaar om de mensen naar Amsterdam, Parijs of Berlijn te vervoeren. Toen was Raversijde nog een deelgemeente van Middelkerke. Maar de burgemeester van Oostende, Jan Piers, aasde op die vlieghaven. Ook een heel kleurrijke figuur: een grote man met al even grote ambities. Hij had plannen met Oostende en daar hoorde ook een luchthaven bij. Door gronden te ruilen, pakte hij Raversijde en zijn vliegveld af van Middelkerke.’

Johnny heeft er een prentkaart van: arbeiders die in 1971 de grote neonletters LUCHTHAVEN MIDDELKERKE vervangen door LUCHTHAVEN OOSTENDE. De gloriejaren van de luchthaven waren toen al voorbij. ‘Mensen gingen rechtstreeks naar hun bestemming en Oostende werd meer en meer een vrachtluchthaven.’

Ook het sociale toerisme begon te floreren in Raversijde. Achter de duinen ontstonden overal campings, zoals Le Petit Bruxelles. ‘Allemaal zonevreemd,’ zegt Johnny, ‘maar in de jaren zeventig stak dat allemaal niet zo nauw. Tussen 2000 en 2010 zijn die campings allemaal opgeruimd en werd het opnieuw natuur. Maar vandaag zijn ze daar, aan de andere kant van Raversijde, weer een wijk aan het bouwen. Ze beloven wel dat ze een stuk natuur zullen behouden, maar dat zeiden ze de vorige keer ook. Als je geld hebt, is er veel mogelijk, hè.’

Niemand wil gegidst worden door Raversijde, terwijl hier zo'n ongelofelijk stuk vaderlandse geschiedenis ligt.
Niemand wil gegidst worden door Raversijde, terwijl hier zo’n ongelofelijk stuk vaderlandse geschiedenis ligt.© Saskia Vanderstichele

Sommige dingen veranderen nooit aan de kust. Aan deze kant van Raversijde is er wel een gebouw dat moedig standhoudt tegen de projectontwikkelaars, misschien ook omdat het beschermd is. Een mysterieuze roze villa uit de jaren dertig, die al lang de verbeelding van kunstenaars in de fik zet: de regisseur Jan Bultheel dacht aan dit gebouw toen hij zijn animatiefilm Cafard tekende en Marcel Vanthilt poseerde er met Arbeid Adelt!.

‘Het is een voormalig weeshuis’, vertelt Johnny. ‘Na de Eerste Wereldoorlog waren er veel wezen, kinderen van soldaten die gestorven waren. De Amerikanen lieten in 1930 Home Sainte Suzanne bouwen. Koningin Astrid wijdde het in en vanaf toen zorgden Belgische zusters voor de kinderen.’

Op het einde van de Tweede Wereldoorlog werd het gebouw roze geschilderd, naar verluidt ‘omdat dat de goedkoopste kleur was die er was’. Home Sainte Suzanne had toen al zijn onschuld verloren, want de nazi’s hadden het tijdens de oorlog gebruikt als kantoor.

Later kocht de stad Gent het voor vakantiekolonies. Generaties kinderen uit het stedelijk onderwijs logeerden er tijdens hun zeeklassen. Tot er weer eens bespaard moest worden en het begin jaren negentig verkocht werd voor 225.000 euro. Op één voorwaarde: het mocht niet afgebroken worden.

Vandaag wappert er een Belgische vlag voor de deur. De bel werkt niet. Ik wandel binnen. In de gang hangen allemaal prachtige schilderijen van kunstenares Sonia Helmont. Jaren geleden, toen ze nog als etalagiste werkte, reed ze hier voorbij met haar bestelwagen. Op een dag stopte ze voor de roze villa. Ze wandelde binnen en zag allemaal kruisbeelden hangen. Ze gaf haar naamkaartje af aan een oude man. Een jaar later trok ze erin en intussen woont ze er al tweeëntwintig jaar. Vooral voor het uitzicht, zegt ze.

De zee is haar eeuwige muze. Ze gaat ermee slapen en staat ermee op. ‘Elke dag ziet ze er ook anders uit. Soms schilder ik haar schoonheid en haar golven.’

Dat ze dat uitgerekend doet aan hetzelfde strand als prins Karel, is toeval. Al heeft ze hem ooit ontmoet. Lang geleden, in een kunstenkring in Mariakerke. ‘Daar werd een sessie portrettekenen met een naaktmodel georganiseerd. Ik tekende mee. Ineens kwam prins Karel binnen met zijn lange zwarte jas en plateauschoenen. Een heel bijzondere verschijning. Hij wilde ook naakttekenen – hij hield van vrouwen en was graag tussen de mensen. Toch durfde niemand hem aan te spreken. Tijdens de pauze ging ik een koffie halen. “Ik wil je tekenen”, zei hij. Toen heeft hij een schets van mij gemaakt.’

Die schets heeft ze nooit meer gezien, maar later werd ze verliefd op hetzelfde stuk strand als hij. ‘Vooral in de winter kan het hier hard en eenzaam zijn. Als het in de stad waait, stormt het hier.’ ‘Maar’, zegt ze dan, ‘dan doe ik gewoon de lichten uit en kijk ik naar het licht van de bliksem.’

Ik verlaat dit vergeten strand van wezen, kunstenaars en koningen. Hoe meer ik richting centrum Oostende wandel, hoe meer beton ik zie. Hoe meer volk ook, maar geen rellen zoals een paar weken geleden in Blankenberge en Oostende.

Zoals gewoonlijk had iedereen daarover weer een mening – de ene zei dit, de andere zei dat, maar niemand merkte op dat bonje ook een stuk strandfolklore is. Jonge gasten met te veel testosteron op het strand: dat kennen ze al heel lang aan de kust. Omer Vilain schreef er al over in de jaren zeventig. Hij had het niet over jongens uit Brussel, maar uit Mariakerke. Elke zomer was het prijs. Het ging ten slotte zo ver, noteerde Vilain in 1974, ‘dat de rijkswacht hen in groep moest escorteren’.

Ik slenter verder naar het laatste strand dat Oostende aanprijst op zijn site, dat van de Oosteroever. Dat is het moeilijkste om te bereiken: eerst met een door Roger Raveel beschilderd veer het water over naar de andere oever. Daar laveer ik in de Buskruitstraat en andere straten, tussen oorlogsbunkers en kranen, tussen verleden en toekomst.

Marc Coucke en zijn kompaan-projectontwikkelaar Bart Versluys hebben hier een heel stuk stad gekocht. Na een reis in Dubai bouwen ze nu een kopie aan de Belgische kust. De poëzie van de verweerde visserskaai ontging hen helemaal. Alles krijgen ze in Oostende kapot. Behalve de zee, het licht en het strand. Dat van de Oosteroever is anders ook niet mis: met een uitzicht op de skyline van de oude stad.

Op het strand lees ik verder in de boekjes van Omer Vilain. Ergens schrijft hij: ‘Het strandfeest duurde tot eind augustus. In september deden de eerste gelukszoekers hun intrede. Dat waren mensen die gans de winter door op het strand naar verloren voorwerpen zochten met een klein handschepje, soms met een zeef erbij. Ze vonden dikwijls gouden ringen, armbanden en andere waardevolle voorwerpen in edelmetaal.’

Vandaag lopen er nog altijd gelukszoekers op het strand van Oostende, maar ze zoeken meer dan alleen ringen en edelmetaal. Ook een nieuw leven.

De avond valt over Oostende.

Een vrouw in monokini stapt uit de zee. Zoals in het liedje van de zanger die hier het geluk vond. Of de vrouw met de blote borsten Evangelina heet en lid is van de Open VLD, durf ik niet te vragen.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content