Ludo Bekkers

‘Fernand Léger was een schilder van het volk met een artistiek niveau dat nog steeds weet te boeien’

Ludo Bekkers Kunst- en fotografierecensent

De Franse schilder Fernand Léger was als communistisch schilder een buitenbeentje in de kunstscène van zijn tijd, schrijft Ludo Bekkers naar aanleiding van de expo in BOZAR.

‘De volksmassa’s bevrijden, ze de mogelijkheid geven te denken, te zien, zich te ontwikkelen, dat is wat we willen’. Het is de taal die de Franse schilder Fernand Léger (1881-1955) sprak toen hij zijn communistische omkeer maakte in 1945 na zijn verblijf in de Verenigde Staten waar hij de oorlogsjaren had doorgebracht. Hij was dan wel een communistisch schilder geworden maar geen partijschilder alhoewel hij het idee van de kunst voor het volk in die tijd en later praktiseerde in verscheidene vormen.

Léger was een buitenbeentje in de toenmalige kunstscène. Rondom hem cirkelden zijn vrienden Pablo Picasso met zijn uiteen gerukte en weer samengestelde figuren, Juan Gris die trouw bleef aan het kubisme weliswaar met zachtere vormen en de beeldhouwers Constantin Brancusi, Akexander Archipenko en Henri Laurens. Maar hij was en bleef een Einzelgänger die de beeldende taal die hij had ontwikkeld eigenzinnig voortzette. Hij was geen kubist in de strikte zin, geen vormvernietiger zoals Picasso, maar een constructeur, laten we het maar zo noemen. Figuratief beslist, maar zijn personages worden afgebeeld met ledematen die doen denken aan elementen uit de industriële wereld als poppen die geconstrueerde lichaamsdelen aangemeten kregen. Ze kijken in het luchtledige en hun poses zijn, alhoewel natuurlijk toch bijna technisch samengesteld. Wat ook opvalt is zijn kleurenpalet, hard en ongenuanceerd. Daardoor vertonen zijn schilderijen een apart aspect dat alle emoties lijkt te bannen.

De oorlog als kubistisch tafereel

Toen hij, tijdens de Eerste Wereldoorlog, getuige was van de schrikbeelden die zich rond het slagveld van Verdun afspeelden, schreef hij in een brief aan zijn vrouw ‘Er is niets kubistischer dan een oorlog zoals deze. Hij hakt een mens min of meer netjes in stukken en stuurt die dan naar de vier windrichtingen’. Ook het door bommen en granaten omgewoelde landschap leek hem een voorbeeld van een kubistisch tafereel.

Zijn later verblijf in New York confronteerde hem met een totaal andere wereld die hij gretig in zich opnam. Hij ontdekte er de kracht van de publiciteit en zag er voor het eerst muren met graffiti. Die zullen hem zonder twijfel beïnvloed hebben in zijn na-oorlogse werk. Daarin komen inderdaad tekst- en cijferdelen in voor die we vroeger niet terugvonden. En de graffiti inspireerden hem om grotere werken te maken die soms een volledige muur in beslag namen maar ook voor decors die hij schilderde zowel voor het theater als voor de film. Die zevende kunst, zoals ze genoemd werd, intrigeerde hem net zoals het circus en het ballet. Men zou kunnen verwachten dat de schilder die bewegende kunstvormen zou overnemen in zijn oeuvre maar het tegendeel was waar. Zijn figuren bleven statisch en als bevroren in hun actie.

Léger was een touche à tout, hij maakte keramiek, fresco’s, glasramen, boekillustraties, toegepaste kunstobjecten, fotografeerde en had een atelier waar zijn leerlingen, zoals in de middeleeuwse werkplaatsen, meewerkten aan zijn monumentale werken. Maar door al deze activiteiten en disciplines verloor hij nooit zijn eigenheid. Hij wilde een kunstenaar zijn die koos voor een toegankelijke en sociale vorm en inhoud. Daarom ontwikkelde hij een moderne esthetiek die hij wilde verzoenen met volkse onderwerpen. Dus geen estheet maar in zekere zin een sociaal kunstenaar die echter op een artistiek niveau stond dat hem vandaag nog acceptabel houdt en sterk weet te boeien.

Tentoonstelling “Fernand Léger. Schoonheid alom”. Brussel, BOZAR nog tot 3 juni.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content