Ex-leden Reuzegom getuigen: ‘Ik was niet verwonderd’

© GF
Jan Lippens
Jan Lippens Freelancejournalist

Oud-leden van studentenclub Reuzegom reageren op de verhalen en onthullingen over hun vroegere club. ‘Het was een eer om lid te zijn van Reuzegom’, klinkt het. Anderen zijn gedegouteerd over hun club.

De in december 2018 fataal afgelopen studentendoop van de Leuvense studentenclub Reuzegom blijft scherpe discussie uitlokken. Vrienden van Sanda Dia, de student die daarbij om het leven kwam, zijn vernietigend in hun kritiek op Reuzegom en eisen in soms emotionele interviews ‘gerechtigheid voor Sanda’. Het Limburgse parket wil achttien leden van de inmiddels opgedoekte club voor de correctionele rechtbank vervolgen voor onder andere onopzettelijke doding. Als er een proces komt, riskeren ze tien jaar cel. Advocaat Sven Mary, die de nabestaanden vertegenwoordigt, heeft het onomwonden over ‘folterpraktijken’ en omschrijft de clubleden en hun ouders als ‘de Vlaamse elite die de rangen sluit’. Ook rector Luc Sels van de KU Leuven krijgt stevige kritiek te verduren omdat de universiteit niet harder optrad onmiddellijk na de feiten. Een twintigtal Leuvense professoren schreef daarover een vlammende open brief, en ook oud-rector Rik Torfs haalde in de media uit naar rector Sels.

De club werd ooit mee opgericht door Hugo Schiltz en ontstond vanuit het jezuïetencollege Xaverius in Borgerhout. Knack nam contact op met een zevental oud-leden van Reuzegom. Ze waren clublid, gespreid over een periode van eind jaren zeventig tot begin jaren tweeduizend. Drie van hen wilden reageren. Een van hen wilde dat uitsluitend anoniem doen. De meesten reageerden niet of wilden geen commentaar geven, noch vertellen over hoe het er toeging bij hun eigen studentendoop.

De oud-leden hebben een (soms internationale) carrière uitgebouwd als consultant of manager, of zijn actief in de juridische en de bedrijfswereld. Een aantal heeft een eigen bedrijf. Opvallend is dat verscheidene oud-leden inmiddels hun profiel op sociale media hebben aangepast en elk spoor van hun vroegere lidmaatschap van Reuzegom hebben verwijderd. Onder andere twee oud-presessen van Reuzegom van begin jaren negentig hebben elke verwijzing geschrapt naar de club die ze zelf ooit hebben geleid.

‘Verregaande normvervaging’

Guy Van de Weyer is managementconsultant, gespecialiseerd in de medische sector. Hij studeerde van eind jaren zeventig tot begin jaren tachtig in Leuven geneeskunde en daarna optometrie in Brussel. Eind jaren zeventig was hij lid van Reuzegom en gedurende een jaar ook ‘schachtentemmer’, de man die de dopen organiseert.

‘Het was toen echt een andere wereld. Ons clubleven toen is totaal niet vergelijkbaar met wat nu over Reuzegom bekend is’, zegt Van de Weyer. Hij is gedegouteerd over zijn vroegere club, ‘maar toch niet echt verwonderd’. Waarom niet? ‘Een tiental jaren geleden ben ik nog eens naar een cantus voor oud-leden geweest. Ik herkende mijn Reuzegom niet meer. Het ging er grof en stijlloos toe. De schachten werden heel vulgair behandeld. Men liet die avond bijvoorbeeld een schacht zijn broek uittrekken en goot bier in zijn aars. Een andere schacht moest dan dat bier weer opdrinken. Sorry, maar dan haak ik af. Ik ben sindsdien nooit meer naar een activiteit of bal van Reuzegom geweest.’

De ontsporingen in Reuzegom ziet hij als ‘verregaande normvervaging en het verlies van respect voor de traditie van de club’. Toen hij zelf als schachtentemmer de regels voor een doop opstelde, was het de bedoeling dat het zowel voor de schacht als voor de leden ‘plezant en leuk’ was, zegt hij. ‘Het moest niveau hebben. Voor beestigheden was er geen plaats, en er bestond een bepaalde discipline. Op het einde van elke cantus zongen we bijvoorbeeld altijd Das Polenkind (een lied uit de Studentencodex, bladzijde 456, van oorsprong een Duits soldatenlied dat onder andere ook in het liedboek van de Wehrmacht stond, nvdr). Na een cantus was uiteraard niet iedereen nog bloednuchter, maar geen enkel lid zou het gedurfd hebben om tijdens dat lied te lachen of onnozel te doen. Je werd onmiddellijk tot de orde geroepen. Er waren dus ook ernstige momenten. Bij de regels die ik als schachtenmeester opstelde, was het uitgangspunt dat niemand mocht worden verwond. Geen smerige toestanden of overmatig drinken. Wanneer we zagen dat een schacht zwaar dronken dreigde te worden, verklaarden we hem zogenaamd “bierimpotent”. Die schacht kreeg dan geen druppel alcohol meer, laat staan dat we hem nog een fles gin zouden laten drinken, zoals in de zaak van Sanda Dia blijkbaar is gebeurd. Het is een kwestie van gezond verstand, een sterke preses en ouderwetse tucht. De club had trouwens een tuchtmeester die toezicht hield op het hele verloop. Op die cantus voor oud-leden zag ik niets meer van dat alles. Het was een beestenboel.’

Waarom hij ooit zelf lid is geworden? ‘Ik zat op het Xaveriuscollege in Borgerhout en het was zowat traditie dat je nadien als student naar Leuven trok en bij Reuzegom aansloot. Er waren uiteraard ook veel oud-leerlingen van Xaverius die nadien niet bij een studentenclub aansloten, maar als het clubleven je aantrok, kwam je bij Reuzegom terecht. Trouwens, elke school of college had wel een link met een studentenclub waar oud-leerlingen lid van werden. Ik denk dat die band met het Xaveriuscollege nu niet meer bestaat, al was het maar omdat leerlingen van Xaverius niet meer automatisch in Leuven gaan studeren maar ook voor andere universiteiten kiezen.’

Van de Weyer relativeert sterk dat Reuzegom een elitaire bedoening was en dat het om netwerking draaide. ‘In Reuzegom wist je doorgaans niets van de thuissituatie van je clubgenoten. Als je naar de universiteit gaat, behoor je sowieso al bij een intellectuele elite, en bij de jezuïeten van het Xaveriuscollege werd je ook niet meteen opgeleid met een minderwaardigheidsgevoel. De club was toen geen opstapje naar zogenaamde betere kringen, maar gewoon een groepje studenten met hetzelfde collegeverleden. Net zoals je ook regionale studentenclubs had voor jongens uit bijvoorbeeld dezelfde streek in Zuidoost-Vlaanderen. Er bestond in mijn tijd ook een studentenclub met uitsluitend Franstalige Antwerpse studenten. La jeunesse Anversoise, zeg maar. Je wilt gewoon plezier maken met je club, en het belangrijkste voordeel was dat er ouderejaars in de club zaten die je soms wat raad konden geven over bepaalde vakken of proffen die zij al hadden gehad. In elk geval heeft Reuzegom nul komma nul invloed gehad op mijn professionele carrière. Het clubleven bleef ook beperkt tot Leuven. Zodra je daar weg bent, gaat iedereen zijn eigen weg en verlies je snel het contact. Misschien blijven er soms een paar vrienden van over.’

Over de sanctie die de KU Leuven de betrokken studenten van Reuzegom oplegde (een ‘maatschappelijke taakstraf’ en een paper schrijven, nvdr), wil Van de Weyer zich niet uitspreken. ‘De universiteit moet uiteraard ingrijpen, maar ze mag zelf geen rechter spelen in die complexe zaak. Het is al te gemakkelijk om nu vanaf de zijlijn hoge morele waarden in te roepen als je niet alle details kent. Ik begrijp dus rector Sels als hij de uitkomst van een eventueel strafproces wil afwachten.’

Van de Weyer vindt dat de dodelijk afgelopen doop van Reuzegom een schaduw over álle studentenclubs werpt. ‘Helaas, want er zijn nog altijd clubs die volgens de traditie en met discipline werken. Ik werd ooit door een nichtje dat in Gent studeerde uitgenodigd voor een bompacantus van haar studentenclub. Dat was heel plezierig en vergelijkbaar met wat wij vroeger deden. Ik wil Reuzegom zeker niet verdedigen, want ik heb er totaal geen affiniteit meer mee, maar het zou me sterk verbazen als dat soort ontsporingen en excessen alleen bij Reuzegom zouden gebeuren. In mijn tijd hielden we onze dopen beschaafd, maar we zagen toen ook al beestachtige toestanden, bijvoorbeeld bij sommige West-Vlaamse clubs. Schachten werden zowat bewusteloos dronken gevoerd met Rodenbach en kregen ingewanden van kadavers voorgeschoteld. Die clubs waren toen al berucht. Reken maar dat er toen ook studenten in het ziekenhuis zijn beland en ja, er hadden toen ook doden kunnen vallen.’

Reuzegom is eind 2018 opgedoekt. ‘Als ik met wat nostalgie terugkijk op mijn studententijd, vind ik dat wel jammer dat die traditie teloorgaat. Ik heb er me altijd goed geamuseerd. Ook al was er intern soms een moeilijker periode zoals in elke vereniging, het was een positieve ervaring. Maar met wat ik nu allemaal lees over de excessen van de voorbije jaren, dan vind ik het einde van Reuzegom geen groot verlies voor de mensheid.’

‘Bepaalde beroepscategorieën’

Een tweede getuige, die we Meneer X zullen noemen, heeft twee universitaire diploma’s van de KU Leuven. Hij was enkele jaren zaakvoerder van een eigen vennootschap en is vandaag in de Antwerpse regio actief in een semipublieke functie die nogal wat discretie vergt en aan strikte deontologische regels is gebonden. Hij klinkt verrast en zeer achterdochtig aan de telefoon. In eerste instantie geeft hij ook niet echt toe dat hij lid is geweest van Reuzegom: ‘Was ik lid? Dat kan. Hoe weet u zo zeker dat ik ooit lid was van Reuzegom?’

X is een van de oud-leden die een paar dagen geleden op sociale media elke vermelding van Reuzegom uit zijn cv heeft geschrapt, erkent hij dan wel. Blijkbaar gebeurde dat nadat de krant Het Nieuwsblad een gedetailleerde reconstructie van de fatale doop van Reuzegom had gepubliceerd.

Getuige X: ‘Dat lidmaatschap is al heel lang geleden en ik heb daar niets meer mee te maken. Ik zat ook in een heel andere periode bij Reuzegom. Wat er nu allemaal is gebeurd, vind ik ronduit walgelijk. Is dat duidelijk? Veel meer kan ik daar niet over zeggen.’ Hij beklemtoont dat hij absoluut niet met naam en toenaam wil worden genoemd. Zijn korte anonieme commentaar is dubbel: ‘Je mag voor mijn part alle studentenclubs van Leuven eens opbellen. In elke studentenclub gebeuren er soms onnozelheden. Maar de excessen die blijkbaar bij Reuzegom zijn gebeurd, heb ik in mijn periode nooit gezien of meegemaakt. Wat je daarover leest is er heel zwaar over.’

Waarom hij ooit zelf bij de club is gegaan, wil X niet meteen zeggen: ‘Ik ga er niet op in. Ik was nogal sociaal, zeker? Ik heb er zeker goede herinneringen aan, want het was indertijd een geweldige club. Maar nogmaals, wat nu is gebeurd vind ik walgelijk. Trouwens, u belt me op kantoor en ik vind het absurd dat in de media nu allerlei linken worden gelegd naar bepaalde beroepscategorieën. Er worden daarover nogal wat leugens gepubliceerd.’ Wat die leugens precies zijn, wil hij niet vertellen en dat mag hij ook niet volgens zijn beroepsdeontologie, zegt hij. Dan maakt hij een eind aan het gesprek. Nauwelijks een kwartier later belt X terug om nogmaals aan te dringen op zijn anonimiteit: ‘Als bekend wordt dat ik in Reuzegom zat, riskeer ik misschien wel mijn job kwijt te spelen.’

‘Geen schande’

Bert Maes is productmanager in een bedrijf dat consultancy en technische knowhow levert voor spoeddiensten en operatiekwartieren in ziekenhuizen. Hij was voordien elf jaar gedelegeerd bestuurder van een computerbedrijf. Begin jaren tachtig studeerde hij in Leuven voor ingenieur informatica, en in die periode was hij lid van Reuzegom. Dat lidmaatschap vermeldt hij ook op LinkedIn: ‘Ik vind het geen schande dat ik ooit bij Reuzegom was. De club blijft voor mij een deel van mijn aangename studentenleven.’

Hij heeft recent wel veel nagedacht over Reuzegom, vertelt hij. ‘Of ik me daar nog in herken, vind ik een moeilijke vraag. Wat ik vandaag over de club lees, is een horrorverhaal. Maar ik ga niet akkoord met de manier waarop de club nu gefileerd wordt.’ Maes verwijst onder andere naar de indruk die wordt gewekt dat iedereen bij de club kon aansluiten. ‘Dat klopt niet. Je moest uitgenodigd worden door iemand die jou kende. Als die eer je te beurt viel en je werd ook aanvaard, dan was je een tijdje schacht en werd je gedoopt. Overigens hadden alle clubs bepaalde criteria voor lidmaatschap. Soms was dat heel banaal. Bij Moeder Geelse kon je alleen lid worden als je van Geel was. Als je bijvoorbeeld van Kasterlee was, kwam je er niet in. De verhalen die nu verschijnen dat je zomaar zelf bij Reuzegom kon aansluiten om je netwerk uit te breiden, vind ik zeer vergezocht.’

Toch vertelden vrienden van Sanda Dia in De Morgen dat ‘Sanda besefte dat je mensen moet kennen om vooruit te komen in het leven. Reuzegom zag hij als een jumpstart voor zijn carrière.’

Bert Maes: ‘Kijk, ik heb zeven jaar op school gezeten in het jezuïetencollege in Turnhout. Als ik vandaag een oud-klasgenoot tegenkom en ik heb een dienst nodig, dan zal ik die wellicht sneller krijgen dan wanneer we geen klasgenoten waren. Dus als ik morgen een oud-Reuzegommer tegenkom, zal ik die gunst wellicht ook sneller krijgen. Is dat dan een elitair netwerk? Nee, het is een gevolg van ergens toe behoren. Misschien is dat bij Reuzegom met de jaren veranderd, dat weet ik niet. Ik heb er op geen enkele manier voordeel uit gehaald voor mijn carrière. Ik ben ook uit Leuven verdwenen. Ik kan me zelfs niet herinneren dat ik het beroep kende van de ouders van de andere leden. Waren dat allemaal notarissen, advocaten, artsen, professoren en magistraten, zoals nu wordt gesuggereerd? Ik zou het niet weten. Uiteraard vinden mensen van soortgelijke afkomst elkaar, en bij Reuzegom zul je wellicht niet veel kinderen van schrijnwerkers, bakkers of metaalarbeiders tegenkomen, zoals ik die tijdens mijn legerdienst wél heb ontmoet. Overigens met alle respect voor mensen met dat soort beroep.’

Elke vereniging met een bepaalde exclusiviteit is in zekere mate elitair voor wie er niet bij hoort of wordt toegelaten, vindt Maes. ‘In mijn periode waren we met een twintigtal. Indien Reuzegom een pure netwerkclub was, dan telde die geen 30 maar wellicht 300 leden. Het was een eer om als clublid van Reuzegom aanvaard te worden, in tegenstelling tot faculteitsclubs waar echt iedereen bij mocht. Ik lees nu ook suggesties dat de huidskleur van het slachtoffer een rol zou hebben gespeeld. Dat kán toch niet bij een vereniging waar je alleen op uitnodiging bij komt?’

Hij twijfelt ook aan uitspraken van de vrienden dat Sanda Dia dat hij eigenlijk niet echt thuishoorde in de club. ‘Ik kende vroeger Reuzegommers die thuis een heel andere persoon waren. In Leuven waren het zware feestbeesten, en thuis waren het brave paters. Ik zeg niet dat die jongen ook zo was, maar in de periode dat ik lid was, stond Reuzegom al bekend als een zware club van mannen die stevig feestten en ook een zware doop hadden. Dat je een avond moest zuipen tot je nauwelijks rechtop kon staan, gebeurde wel meer, en niet alleen bij een doop. En dat gebeurde zeker ook in andere clubs. Maar de doop die ik heb meegemaakt, was een prul in vergelijking met wat ik nu lees over die bewuste doop. Dat was echte horror.’

‘Onterende behandeling’

Het parket wil de achttien leden van Reuzegom voor onopzettelijke doding vervolgen, maar ook voor bijvoorbeeld ‘onterende behandeling’. Maes begrijpt dat. ‘Mensen in een put stoppen en ze liters visolie laten drinken, is er echt over. Maar veel hangt ook van de context af. Een voorbeeld. Als je zogenaamd “de koekoek” was, dan mocht je mee op café en moest je de hele tijd in het donker in een gesloten kartonnen doos zitten. Om het uur klopte een clublid op de doos en moest je “koekoek” roepen en een pint ad fundum drinken. Na zo’n avondje ben je gewoon lazarus. En soms werd de koekoek niet om het uur maar elk kwartier geroepen. Vaak werden jongens met de grootste mond als koekoek aangeduid. Dat was een soort lesje voor hen, om hen wat te temperen. Is dat een mensonterende behandeling? Wellicht, maar vooral als je de context van een doop niet mee in rekening brengt.’

Ook zijn eigen doop was pittig, vertelt hij. ‘Er waren toen werken bezig op de Oude Markt in Leuven. Wel, ik heb daar als schacht bij min vijf graden en in mijn blootje zandkastelen moeten bouwen. Is dat mensonterend? Ik heb er nog foto’s van, maar ik vond dat nog wel plezierig. Een andere opdracht voor schachten was bijvoorbeeld om tien keer op de trappen van het politiekantoor te staan plassen. Was dat ongevaarlijk? Je kon ook een ferme tik van een matrak op je hoofd krijgen. Ik ben als schacht ook drie maanden “voetbank” geweest van mijn peter. Ik mocht mee met hem op café en pintjes drinken, maar hij mocht me gebruiken als voetbankje. Is dat een onterende behandeling? Ja, als je die context niet ziet. Als dat soort dingen en in die context niet meer kunnen, dan moet je alle dopen en clubs afschaffen. En dan mag je meteen ook de scouts opdoeken, want doen ze daar geen merkwaardige spelletjes, zoals pingpongballetjes van mond tot mond doorgeven? Als student kun je dus erg domme dingen doen, zeker als je dronken bent. Maar die bewuste doop van Reuzegom is door heel domme jongens georganiseerd die heel zware inschattingsfouten hebben gemaakt. Dat valt niet goed te praten. Het is terecht dat ze zich moeten verantwoorden voor hun daden. Dit gaat niet over onnozelheden. Ik vind de vordering van het parket dan ook logisch.’

Maes begrijpt niet echt dat het zo uit de hand is kunnen lopen, als hij vergelijkt met de dopen toen hij lid was. ‘Als ik de reconstructies nu in de krant lees, dan waren er toch indicaties dat het echt niet goed ging met die jongen? Waarom heeft niemand van de aanwezigen dan ingegrepen? Als schacht kun je bij een doop zelf ook “stop” zeggen. Dat is uiteraard lastig en er speelt onderling ook sociale druk, maar in mijn tijd gebeurde het wel. Er werd tijdens de doop ook onderling gediscussieerd of bepaalde dingen nog wel konden of meteen moesten ophouden. Je leverde je als schacht niet blindelings over aan iedereen. Er waren zeker grenzen, en er zei altijd wel iemand iets als die grenzen stilaan bereikt waren. Misschien zijn ook die tijden veranderd?’

Dat de club eind 2018 is opgedoekt, begrijpt Maes, máár, zegt hij: ‘Volgend jaar of zo komt ze misschien onder een andere naam terug?’ Onder oud-leden wordt wel degelijk gepraat over de zaak. ‘Ik heb een paar vrienden die ook lid waren. We kijken echt verbaasd naar elkaar en vragen ons hardop af wat voor stommeriken die doop hebben georganiseerd.’

De reacties die de zaak al dagenlang in media uitlokt – van studentenverenigingen en vrienden van het slachtoffer tot professoren van de KU Leuven en advocaat Sven Mary – heeft Bert Maes duidelijk gevolgd. Hij vindt vooral dat rector Luc Sels wijs heeft gereageerd. ‘Die eerste tuchtsancties tegen de studenten waren misschien wat te zwak, maar het is achteraf makkelijk praten als er een pak nieuwe informatie opduikt over wat er precies gebeurd is. Als het gerecht bijvoorbeeld zou beslissen dat er een paar hoofdverantwoordelijken zijn en een paar in tweede orde medeverantwoordelijk, en de rest bijvoorbeeld vrijspreekt, dan heeft dat impact op wat rector Sels nog kan doen. De houding van de rector om nu het gerechtelijk onderzoek en een proces af te wachten vind ik correct.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content