Ewald Pironet

‘Er is een tijd geweest dat het niet paste om hardop te zeggen dat je premier wilde worden’

Er wordt druk gediscussieerd over wie de eventuele paars-groene-CD&V-regering mag leiden. Ook al wordt de macht van de eerste minister ingeperkt door de partijvoorzitters, het blijft een functie waarvoor velen zich geroepen voelen.

Wat doet een premier? ‘Wat doet hij niet?’ luidde het antwoord van oud-premier Gaston Eyskens op die vraag. Eigenlijk kennen we de functie van eerste minister nog maar een goede honderd jaar. Onze koningen zaten lange tijd de ministerraden voor. Leopold I deed dat elke zondag in zijn paleis, al haakte hij af naarmate zijn regeerperiode vorderde. Leopold II nam het voorzitterschap aanvankelijk ook frequent op, maar na een poos nog slechts één keer per jaar. Albert I vervulde de rol nog minder, maar tijdens de Eerste Wereldoorlog zat hij altijd de ministerraad voor. Leopold III deed dat drie keer, Boudewijn nog twee keer in de jaren vijftig.

Omdat de koning steeds vaker afwezig bleef van de ministerraden moest iemand anders de rol van voorzitter op zich nemen. Die eer viel dan te beurt aan de formateur, die door de koning was aangewezen om de regering te vormen. Zo werd de formateur steeds meer de leider van de regering. Als er vandaag discussie is over wie straks formateur mag worden, vindt dat daar zijn oorsprong: de formateur is de toekomstige premier.

Er is een tijd geweest dat het niet paste om hardop te zeggen dat je premier wilde worden.

Vóór 1918 bestond de functie van eerste minister niet. Tot in 1916 werden de regeringen gevormd door één partij en werd de noodzaak voor een premier minder aangevoeld. Daarna kwamen de coalitieregeringen en moest iemand de samenwerking tussen de verschillende ministers en partijen in goede banen leiden. Toen in november 1918 de eerste naoorlogse regering werd gevormd na ‘de staatsgreep van Loppem’ was dat er een van nationale eenheid met zes katholieke, drie socialistische en drie liberale ministers. De katholiek Léon Delacroix, die ook minister van Financiën was, werd via een Koninklijk Besluit tot premier benoemd. Hij was meteen de eerste officieel erkende premier in ons land.

Toch zou het nog tot in 1970 duren eer er een juridische basis en wettelijke taakomschrijving voor de premier zou komen, die in de praktijk steeds uitgebreider werd. Voor zijn scriptie aan de KU Leuven bestudeerde Jef Artois in 2014 de functie van de premier en kwam tot een hele lijst taken, gaande van de vorming van de regering en het afsluiten van een regeerakkoord met de partijvoorzitters, over het schrijven van de regeringsverklaring, de algemene leiding en coördinatie van de regering tot – belangrijk – het opstellen van de agenda. Bovendien is de premier normaal het boegbeeld van een partij in verkiezingstijd. Tenzij die, zoals Charles Michel, het premierschap gebruikt als springplank voor een droomjob.

Of dit alles resulteert in meer macht voor de eerste minister hangt echter af van één cruciale factor, aldus Artois: ‘de verhouding van de premier met de partijvoorzitters’. Als de relatie tussen de voorzitters en de premier niet goed is, wordt het moeilijk om met hen een goed regeerakkoord af te sluiten en de regering te leiden. Artois besluit: ‘We zien dat presidentialisering hand in hand gaat met particratisering. De eerste minister is een machtiger figuur geworden, maar bij de gratie van de partijvoorzitters.’

Als de relatie tussen de voorzitters en de premier niet goed is, wordt het moeilijk om met hen een goed regeerakkoord af te sluiten en de regering te leiden.

Dat geldt nog steeds. Terwijl er alleen nog maar contouren waren voor een akkoord van een paars-groene-CD&V-regering, discussieerden de partijvoorzitters uren over wie er formateur en dus premier mag worden. Vanuit de grootste politieke familie vindt PS-voorzitter Paul Magnette dat die eer een socialist te beurt moet vallen en daarbij denkt hij aan zichzelf. Maar misschien ligt een vierde Franstalige premier op rij, bovendien van een regering zonder Vlaamse meerderheid, wat moeilijk. Daarom circuleert ook weer de naam van Johan Vande Lanotte.

Sommigen vinden dat de CD&V het premierschap moet eisen, zodat de regering een zichtbare christendemocratische stempel krijgt en de partij niet zo makkelijk uit een coalitie kan worden geduwd waarin ze numeriek overbodig is. Dan valt steeds de naam van Koen Geens, maar ook Hilde Crevits maakt opgang. Open VLD-voorzitter Egbert Lachaert zou dan weer het liefst zien dat Alexander de Croo de Wetsraat 16 intrekt, terwijl MR-voorzitter Georges-Louis Bouchez vindt dat Sophie Wilmès daar mag blijven zitten.

Er is een tijd geweest dat het niet paste om hardop te zeggen dat je premier wilde worden. Wie erover piepte, werd het zeker niet. Die tijd is voorbij, het wordt tegenwoordig van de daken geschreeuwd, meestal door de partijvoorzitter. Over de inhoud hoor je dan weer weinig of niets, ook al verklaren alle partijvoorzitters unisono: ‘Voor mij primeert het project, niet de postjes.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content