Abderrahim Lahlali

‘Crevits gaat het reeds verzuurde onderwijsdebat alleen maar verder polariseren’

Advocaat en CD&V-gemeenteraadslid Abderrahim Lahlali pleit voor een onderwijsdebat dat gestoeld is wetenschap en onderzoek, niet op anekdotes en ongefundeerde meningen. ‘Ik ben ook voor een sterke ouderparticipatie in het onderwijs, maar we mogen niet blind blijven voor de sociale ongelijkheid die ons onderwijs mee in stand houdt.’

Vlaams minister van Onderwijs Hilde Crevits (CD&V) trekt aan de alarmbel over de sociale ongelijkheid in ons onderwijs. Naar eigen zeggen is ze verbaasd over een internationaal onderwijsrapport waaruit een gigantische prestatiekloof blijkt tussen kinderen die thuis Turks of Arabisch spreken en kinderen die thuis in het Nederlands zijn opgevoed. Crevits vindt het nog erger dat de tweede generatie allochtonen in ons land amper vooruitgang boekt in vergelijking met de eerste.

Crevits gaat het reeds verzuurde onderwijsdebat alleen maar verder polariseren.

Ook meent de minister dat het tijd wordt om de problemen te benoemen, te weten de allochtone ouders. Volgens Crevits zet de Vlaamse regering zwaar in op het aanleren van het Nederlands, maar gelet op de zwakke schoolresultaten van de allochtone kinderen moet er wel iets verkeerd zijn met hun thuissituatie. Het zijn dus de allochtone ouders die volgens de minister niet de vereiste integratiebereidheid aan de dag leggen en tekortschieten in de opvoeding van hun kinderen.

In zoverre de minister het zelf niet weet, wil ik haar er attent op maken dat de zogenaamde tweede generatie ‘immigranten’, waartoe ook ik behoor, wel de Nederlandse taal machtig is en in staat is om in het Nederlands te communiceren met hun kinderen.

Haar bezorgdheid om de taalbereidheid bij ‘mijn’ generatie te versterken komt volgens mij dus zonder voorwerp te staan. De derde generatie ‘immigrantenkinderen’ hebben allen minstens één Nederlandssprekende ouder.

‘Immigrantenkinderen hebben het moeilijker’

Het belang van het wegwerken van de sociale ongelijkheid in het onderwijs hoeft geen betoog. Uit verschillende internationale rapporten, onder andere van de OESO, blijkt nu eenmaal dat immigrantenkinderen het in België op veel vlakken moeilijker hebben dan in de meeste andere Europese landen. De problemen doen zich voor op vlak van huisvesting, onderwijs, arbeid, inkomen en discriminatie.

Het onderwijssysteem heeft vaak een negatieve invloed op het zelfbeeld van immigrantenjongeren, en dan vooral vooral bij de jongens. Immigrantenkinderen stellen vast dat hun autochtone klasgenoten later hoger klimmen op de maatschappelijke ladder, en dat zij vrede moeten nemen met relatief minder aantrekkelijke jobs.

Net in deze maatschappelijke frustratie van sociale immobiliteit schuilt het grootste gevaar voor de integratie van minderheden.

Volgens professor Piet Van Avermaet liggen de oorzaken van sociale ongelijkheid in het onderwijs vooral in de mechanismen van sociale ongelijkheid in de samenleving. Zo stelt hij dat het referentiekader van de autochtone middenklasse van doorslaggevende aard is bij de invulling van de normatieve referentiekaders in het onderwijs.

Vicieuze cirkel

Ik ben zelf opgegroeid in de verpauperde volkswijk Brugse Poort in Gent, in een kansarm (en groot) gezin van Marokkaanse gastarbeiders. Mijn vader was kostwinner, mijn moeder deed het huishouden. Ik heb persoonlijk ervaren hoe moeilijk het is om uit de vicieuze cirkel van kansarmoede en minderwaardigheidsgevoelens te treden. Dat er na de lagere school zoiets als ASO, BSO of TSO bestond, wisten wij niet.

Na het basisonderwijs adviseerde het toenmalig PMS (voorloper van het Centrum voor Leerlingenbegeleiding) mij via een opmerking in mijn schoolrapport – zonder bijkomende duiding – een technische opleiding aan te vangen, ondanks het feit dat ik op één medeleerling na de primus van de klas was.

In de maatschappelijke frustratie van sociale immobiliteit schuilt het grootste gevaar voor de integratie van minderheden.

Uit een vergelijkend studie van de Universiteit van Amsterdam is gebleken dat het ouderlijke opleidingsniveau veel belangrijker is voor het succes van de integratie van ‘immigrantenkinderen’ in vergelijking met de veel kleinere effecten van de gemengde afkomst van de ouders, de thuistaal of de nationaliteit (Fenella Fleischmann en Jaap Dronkers, Boom Lemma uitgevers 2008, De sociaaleconomische integratie van immigranten in de EU).

Het al dan niet thuis spreken van de taal van het bestemmingsland blijkt dus niet zo belangrijk te zijn voor de sociaaleconomische integratie als men zou kunnen afleiden uit de verhitte debatten.

Ik ben ook voor een sterke ouderparticipatie in het onderwijs, maar we mogen vooral niet blind blijven voor de sociale ongelijkheid die ons onderwijs mee in stand houdt.

Andere verwachtingen van allochtone kinderen

De verwachtingen die leerkrachten en leerlingenbegeleiders hebben over de schoolprestaties van hun leerlingen, beïnvloeden die schoolprestaties. Dat heet het pygmalioneffect: hoe hoger de verwachtingen, hoe beter de leerlingen gaan presteren, en omgekeerd.

Ikzelf heb het geluk gehad de sociale ongelijkheid van ons onderwijssysteem te kunnen ontlopen omdat een goede vriend me op twee scharniermomenten in mijn schoolloopbaan me heeft aangeraden om verder te studeren. Ook mijn ouders ondersteunden me in die keuze, in tegenstelling tot het PMS. Die organisatie adviseerde me na het secundair om een opleiding van het korte type (hogeschool) te volgen in plaats van een universitaire studie, ondanks mijn mooie cijfers.

Dergelijke verhalen zijn schering en inslag bij veel van mijn kennissen met een migratieachtergrond. Dat sterkt mij in mijn analyse dat het pygmalioneffect in het Belgisch onderwijssysteem ingebakken zit. Het rapport van het onderzoekscentrum Innocenti van de VN-kinderrechtenorganisatie UNICEF (november 2010), waarbij 24 welvarende OESO-landen vergeleken worden, bevestigt dat: België is het land met de grootste ongelijkheid in het onderwijs.

‘Overdreven focus op thuistaal’

De keuze voor een studierichting wordt in de eerste plaats (mee) bepaald door de sociaal-economische achtergrond van de ouders en niet door de thuistaal. De overdreven focus op de thuistaal en de verwachtingen van het onderwijspersoneel beperken heel wat kinderen in hun ontwikkeling.

Kinderen met een migratieachtergrond, die oververtegenwoordigd zijn in de kansarmoedecijfers, zijn niet minder cognitief begaafd dan hun medeleerlingen, maar krijgen door hun sociaaleconomische thuissituatie en schoolomgeving wel minder kansen en stimuli om hun competenties te ontwikkelen.

In België groeit één op de drie kinderen van etnischculturele minderheden op in precaire armoede.

Om die vicieuze cirkel te doorbreken is het van groot belang sterk te investeren in een tweesporenbeleid gericht op enerzijds het aanpakken van (generatie)armoede en anderzijds op het diversifiëren van het leerkrachtenkorps.

Er bestaat nu eenmaal een causaal verband tussen een gebrekkige onderwijsloopbaan en kansarmoede. In België groeit één op de drie kinderen van etnischculturele minderheden op in precaire armoede. Voor autochtone kinderen is dat één op twintig. Het is onze ontwikkelde samenleving onwaardig.

‘Thuis Turks leren geen handicap’

Onderzoek van de KU Leuven en de Universiteit Gent (prof. Van Avermaet, 2012) heeft aangetoond dat kinderen die eerst het Turks leren spreken en schrijven thuis, geen noemenswaardige achterstand ondervinden wanneer ze het Nederlands gaan aanleren.

De conclusies van het onderzoek kan ik ook bevestigen. Als kind volgde ik buiten mijn schooluren gedurende acht jaar drie keer per week Arabische les. En dat heeft het goede verloop van mijn schoolcarrière niet in het gedrang gebracht.

Ik heb die bijlessen als een meerwaarde ervaren, omdat ze hebben bijgedragen tot mijn meerlagige identiteitsvorming. Dat minister Crevits trots is op haar Vlaamse roots is uiteraard respectabel, maar in een inclusieve samenleving veronderstelt de regel van de wederkerigheid dat men het even respectabel moet vinden dat minderheden trots zijn op hun identiteit.

De verhoudingen liggen vandaag anders: uit onderzoek van drie Vlaamse universiteiten (UGent, KU Leuven, UAntwerpen) uit 2012 blijkt dat acht op de tien leerlingen die in Vlaanderen op school Turks of Arabisch spreken risico lopen op een strafstudie. Dat is pedagogisch onverantwoord.

Ook andere factoren versterken de sociale ongelijkheid in het onderwijs. Dat in het hervormingsakkoord van het secundair onderwijs de getrapte studiekeuze met brede eerste graad er niet gekomen is en de leerlingen nog altijd te snel een keuze moeten maken over de richting die ze willen inslaan, is een gemiste kans. Ook de tussenschotten tussen technisch, beroeps- en algemeen secundair onderwijs zijn niet weggenomen. En het zijn net die tussenschotten die volgens onderwijsexperts een versterkende factor vormen voor de sociale ongelijkheid in ons onderwijs.

Anekdote

Het voorbeeld dat Hilde Crevits aanhaalt om haar stelling te staven kwam uit de getuigenis van één leerkracht uit Maasmechelen. Die vertrouwde haar toe dat hij een achttienjarige Nederlandstalige allochtone leerlinge de schoolbanken had zien verlaten om haar jaren later opnieuw te zien met kindjes die geen Nederlands spraken. Dat een viceminister-president haar mening stoelt op een fragmentarische anekdote baart mij grote zorgen.

Om sociale ongelijkheid in het onderwijs te analyseren moet men een genuanceerd verhaal brengen, gesteund op empirisch en wetenschappelijk onderzoek. Met simplistische uitspraken zal de minister er niet komen. Sterker: haar uitspraken dreigen het reeds verzuurde onderwijsdebat verder te polariseren.

Om sociale ongelijkheid in het onderwijs te analyseren moet men een genuanceerd verhaal brengen.

Dergelijke uitspraken die het wij-zij-discours versterken en allerminst constructief zijn, kan ik moeilijk aanvaarden. Zeker niet wanneer die uitspraken komen van een partijgenote die een belangrijke beleidsverantwoordelijkheid draagt. Ik nodig de viceminister-president uit om zich in de toekomst te onthouden van ongefundeerde uitspraken, en haar tijd nuttiger te besteden door haar collega’s van de Vlaams regering te overtuigen van de broodnodige bijsturingen aan de onderwijshervormingsplannen.

Op één punt ben ik het volmondig eens met minister Crevits. Namelijk dat het Vlaams lerarenkorps overwegend blank is. Maar die vaststelling is reeds jaren geleden gedaan door academici en zelfs vorige onderwijsministers. Een blank lerarenkorps is niet zozeer het gevolg van een lage instroom van allochtone studenten in de lerarenopleiding, maar eerder van het volledig uitblijven van een coherent en geïntegreerd diversiteitsbeleid in de volledig gesubsidieerde onderwijssector. Nochtans verplicht het Vlaams decreet evenredige arbeidsparticipatie van 8 mei 2002 de onderwijssector om een diversiteitsbeleid te ontwikkelen voor de instroom van personeel uit de kansengroepen. Voor het Vlaams onderwijs ontbreekt al vijftien jaar het noodzakelijke uitvoeringsbesluit.

Ik roep de onderwijsminister dan ook op om hiervan werk te maken, want het is hoog tijd dat de onderwijssector haar voorbeeldrol waarmaakt. Met dit uitvoeringsbesluit heeft de minister het instrument bij uitstek in handen om werk te maken van een diversiteitsbeleid in de onderwijssector.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content