Leni Franken

’59 jaar Schoolpact: De overheid controleert best ook de inhoud van de levensbeschouwelijke vakken’

Leni Franken Onderwijsbegeleider op het Centrum Pieter Gillis van de Universiteit Antwerpen.

‘De principes van het Schoolpact zijn bijna 60 jaar na datum niet meer zo evident’, schrijft Leni Franken (UAntwerpen). ‘Kan de overheid eindtermen ‘levensbeschouwelijke vorming’ of ‘levensbeschouwelijke geletterdheid’ opleggen of leidt dit tot een schending van de vrijheid van godsdienst en onderwijs?’

Op 20 november is het precies 59 jaar geleden dat het schoolpact werd ondertekend. Dit historische compromis maakte een einde aan een hevige en langdurige schoolstrijd tussen katholieken enerzijds en liberalen, socialisten en vrijzinnigen anderzijds en legde onder meer de subsidiëring van het vrij onderwijs en de organisatie van de levensbeschouwelijke vakken in het officieel onderwijs vast. Voor sommigen is het schoolpact nog steeds een zege(n) en morrelen we, in naam van de schoolvrede en van een aantal verworven privileges, maar best niet aan de principes die erin vervat liggen. Maar niet iedereen is het hier mee eens. Zo is er sinds 2008 het voorstel om in alle netten een algemeen vormend vak over levensbeschouwingen, ethiek, filosofie en burgerschap (LEF) in te richten en ook over het overgewicht van het katholieke net wordt er de laatste tijd wel eens gediscussieerd.

‘De overheid controleert best ook de inhoud van de levensbeschouwelijke vakken’

Dat de principes van het schoolpact bijna 60 jaar na datum niet meer zo evident zijn, bleek recentelijk nog uit het debat rond de eindtermen, waarin onder meer discussie was over de controle van de levensbeschouwelijke vakken. Kan de overheid eindtermen ‘levensbeschouwelijke vorming’ of ‘levensbeschouwelijke geletterdheid’ opleggen of leidt dit tot een schending van de vrijheid van godsdienst en onderwijs, zoals onder meer CD&V en Katholiek Onderwijs Vlaanderen beweren? Is het, met het oog op de vorming van alle leerlingen tot kritische en zelfstandige burgers, voldoende om als overheid na te gaan of de leerplannen en handboeken van de levensbeschouwelijke vakken niet in strijd zijn met de rechten van de mens? Of is hiertoe meer nodig dan dat?

Een blik op de handboeken islamitische godsdienst toont alvast dat het huidige hands-off beleid van de overheid met betrekking tot de inhoud van de levensbeschouwelijke vakken problematisch is. Zo zijn de enige beschikbare handboeken voor het Vlaams onderwijs uitgegeven door Dyianet (het Turkse Ministerie van Godsdienstzaken), waardoor ze vaak niet of onvoldoende aangepast zijn aan de Belgische context. Hoe goed de bedoelingen van de inspecteurs Islamitische godsdienst, die van mening zijn ‘dat deze handboeken duidelijk beantwoorden aan de bestaande behoefte binnen het islamonderwijs in Vlaanderen’ ook moge zijn, de betreffende handboeken zullen menig lezer vaak de wenkbrauwen doen fronsen.

Zo lezen we in een handdoek voor het 6e middelbaar bijvoorbeeld dat ‘mensen met een zwak geloof die niet nadenken over het leven in het hiernamaals of Allah (s.t.w.) minder gedenken, meer geneigd (zijn) om fouten te begaan. Hierdoor nemen ook onze slechte gewoontes en gedragingen, zoals zelfmoordpogingen, criminaliteit, e.d. toe in onze samenleving.’

https://twitter.com/lenifranken/status/923933734470062082leni frankenhttps://twitter.com/lenifranken

De inhoud op deze pagina wordt momenteel geblokkeerd om jouw cookie-keuzes te respecteren. Klik hier om jouw cookie-voorkeuren aan te passen en de inhoud te bekijken.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."

550rich3153600000Twitterhttps://twitter.com1.0

Niet alleen is deze stelling wetenschappelijk gezien volstrekt onwaar, daarenboven vormt ze ook de perfecte voedingsbodem voor polarisering. Ook uitspraken zoals ‘de enige oplossing om de mens te verlossen van de doodsangst is het geloof in het hiernamaals’ zijn bedenkelijk: de moslimleerling wordt immers voorgeschoteld dat er geen andere manieren zouden zijn om met onze existentiële problemen om te gaan, wat natuurlijk pure onzin is.

Wie de handboeken bestudeert, kan alleen maar vaststellen dat ze getuigen van een eenzijdige, dogmatische kijk op de islam, waarbij vooral de nadruk ligt op het geloof in het hiernamaals, de aanbidding van Allah en het leven van de profeet. Problematische aspecten zoals de spanning tussen geloof en wetenschap, de ongelijkheid tussen man en vrouw, het verbod op afvalligheid, de legitimatie van geweld in de Koran en het recentere fenomeen van radicalisering, worden bijna helemaal vermeden.

Zo wordt de profeet Mohammed voorgesteld als ‘zeer rechtvaardig, eerlijk en tolerant jegens de mensen’, terwijl er over zijn veldslagen en expansiedrang wordt gezwegen. In een hoofdstuk rond het huwelijk wordt er dan weer niets gezegd over de vrouwonvriendelijke praktijk van de talaq of verstoting. Verder lezen we dat de wetenschap zeer nuttig is voor de mens ‘wanneer de ontdekkingen van de wetenschap en de waarden die het geloof geeft aan het goede en het kwade overeenkomen’. Maar wat een moslim moet doen wanneer geloof en wetenschap botsen wordt, tot grote ergernis van heel wat biologieleerkrachten, niet vermeld.

Weinig kritisch

Het vak ‘islamitische godsdienst’ is trouwens niet het enige vak dat vaak weinig kritisch is en niet of onvoldoende is aangepast aan de hedendaagse Belgische context. Voor de vakken ‘israëlitische godsdienst’, ‘orthodoxe godsdienst’ en ‘anglicaanse godsdienst’ bestaan er zelfs geen handboeken en de leerplannen zijn hoofdzakelijk gericht op het verdiepen van het eigen geloof, terwijl er nauwelijks of geen aandacht is voor de levensbeschouwelijke diversiteit in de samenleving en voor kritische reflectie op de eigen religie, die zonder meer voor waar wordt aangenomen. Van de ‘interlevensbeschouwelijke competenties’ waarmee de erkende levensbeschouwingen de laatste jaren maar al te graag te koop lopen, valt in de genoemde leerplannen en handboeken maar weinig te bespeuren.

Vanuit mensenrechtelijk oogpunt is er nochtans niets mis met dit soort leerplannen en met de hierboven geciteerde handboeken: gelet op de vrijheid van godsdienst en vrije meningsuiting doet de leerkracht islamitische godsdienst, net zoals zijn of haar collega’s van de andere levensbeschouwelijke vakken, niets verkeerd wanneer hij/zij beweert dat ongelovigen makkelijker tot criminaliteit overgaan of gestraft zullen worden in de hel. Ook wie als godsdienstleerkracht beweert dat vrouwen zich maar best zo veel mogelijk bedekken, dat homoseksualiteit zondig is en dat de evolutietheorie verkeerd is, doet vanuit het perspectief van de mensenrechten niets fout.

Het is dan ook betreurenswaardig dat de Vlaamse meerderheidspartijen in het debat rond de eindtermen geen vooruitgang hebben geboekt op het gebied van de levensbeschouwelijke vakken. Men is (zonder instemming van SPA en Groen) ‘overeengekomen’ dat de overheid moet kunnen controleren of de inhoud van de levensbeschouwelijke vakken niet tegen de mensenrechten ingaat en dat de leerplannen gepubliceerd moeten worden, maar dat is eigenlijk niet veel nieuws onder de zon. Willen we onze leerlingen opvoeden tot kritische burgers in een harmonieuze samenleving, dan is er veel meer nodig dan dat en komen er, zoals Groen en SP.A terecht voorstelden, best volwaardige, gemeenschappelijke en door de overheid opgestelde eindtermen voor levensbeschouwelijke vorming in het reguliere onderwijs.

Reactie Centrum Islamonderwijs

Wat de opmerkingen betreft van mevrouw Franken over onze handboeken wensen wij daar graag als volgt op te antwoorden:

1. Zoals dat ook geldt voor alle andere denkwijzen gelden er ook in de islam een reeks dynamieken die erop gericht zijn om goed gedrag te stimuleren. Het recht geldt ontegensprekelijk als een van de belangrijkste van dergelijke dynamieken, maar ook het geloof in het hiernamaals (na het doorlopen van een ernstige beoordeling door God) vormt een bijzonder belangrijk dynamiek in die zin en geldt tevens als een geldigheidsvoorwaarde voor een correct geloof. Het geloof in de continuïteit van het leven na de dood dat bepaald wordt door de wijze waarop een individu zijn/haar wereldlijke leven beleeft zal een gunstig invloed uitoefenen op degenen bij wie dat geloof ernstig aanwezig is. Een gelovige die in God en het hiernamaals gelooft weet dat hij voortdurend onder toezicht staat van God en hij/zij na zijn/haar overlijden verantwoording zal dienen af te leggen voor al zijn daden en zal om die reden voorzichtiger handelen en zal dat geloof ook een remmend effect uitoefenen op diens neiging om foutieve gedragingen te stellen. Dit betreft een bijzonder belangrijk concept in de isl. godsdienst en wordt om die reden ook herhaaldelijk hernomen in de handboeken Noer waarvan sprake. Bij wijze van voorbeeld maken wij u in bijlage ook een passage over uit het handboek van de 4de jaars dat hierover handelt bij de behandeling van het thema ‘de Alziendheid van God’.

2. Het voormelde ideaalbeeld is geen zaak die de islam voor het eerst in het leven roept, of enkel bij de drie monotheïstische religies aanwezig zou zijn, maar betreft een eeuwenoud concept uit de geschiedenis van de mensheid dat ook herhaaldelijk buiten de religieuze bronnen voorkomt. Omdat het mevrouw Franken is die de opmerking maakt, verwijzen wij graag naar de volgende passage uit de Zevende Brief van Plato: “Wij moeten altijd geloof blijven hechten aan die oude en eerbiedwaardige gedachten waarin ons wordt onthuld dat de ziel onsterfelijk is, dat zij voor een rechter zal verschijnen en op de meest strenge manier beoordeeld zal worden, wanneer zij eenmaal van het lichaam bevrijd zal zijn. Daarom moeten wij zelfs wat betreft de grootste misdaden en het grootste onrecht ervan overtuigd zijn dat het een kleinere ellende is die te ondergaan dan ze te bedrijven.” (Plato Zevende brief, Cornelis Verhoeven en Ben Schomakers, Damon Budel, 2001, 27,28.)

3. De passage waarnaar mevrouw Franken verwijst betreft een stuk uit het eerste hoofdstuk van het handboek van de 6de jaars dat handelt over het (geloof in het) hiernamaals. In dat hoofdstuk wordt het belang van het geloof in de continuïteit van het leven na het overlijden met al haar gevolgen en voordelen behandeld. De alinea waarnaar mevrouw Franken verwijst begint in feit met de volgende zin: “Mensen die in het hiernamaals geloven en zich erop voorbereiden hebben ook veel meer geduld ..” Deze zin komt net niet voor in de scan die mevrouw Franken voorlegt, maar is nochtans van groot belang voor een juist begrip van deze alinea. Deze passage maakt geen vergelijking tussen moslims/gelovigen en andere mensen die niet in God en het hiernamaals geloven, maar heeft enkel en alleen betrekking op moslims zelf. Dit blijkt duidelijk uit de bewoordingen van de tekst. De alinea vangt zoals vermeld aan met “Mensen die in het hiernamaals geloven.. “, terwijl ook uit de bewoordingen van de door mevrouw Franken onderstreepte zin “De mensen met een zwak geloof die niet nadenken over het leven in het hiernamaals of Allah (s.w.t.) minder gedenken..” duidelijk blijkt dat enkel de moslims zelf bedoeld worden. Wat daarop volgt betreft een interne kritiek op de (gelovige) moslim die de eigen constructieve dynamieken onvoldoende ernstig neemt en daardoor de mogelijkheid vergroot om in de fout te belanden. Dus indien de kritiek van mevrouw Franken betrekking heeft op de materiële motivering van goed gedrag binnen de isl. godsdienst dan is haar kritiek volstrekt geoorloofd. Zij heeft immers het volste recht om een interne dynamiek te bekritiseren die in de isl. godsdienst geldt om goed gedrag te motiveren. Maar in de mate haar kritiek betrekking zou hebben op een verkeerd begrip van de aangehaalde tekst waar zij ervan zou uitgaan dat daarin een onderscheid zou worden verwoord tussen gelovigen/moslims en zij die niet in God en het hiernamaals geloven dienen wij op te merken dat haar kritiek in dat geval dan geen grond heeft en zij bijgevolg onjuist bekritiseert.

4. Het einde van de titel waar het betwiste passage in voorkomt eindigt als volgt: “De moslim zal door het geloof in het hiernamaals ook met de nodige voorzichtigheid en respect omgaan met de rechten van Allah (s.w.t.), de rechten van de medemens en ook de rechten van al de andere schepsels van Allah (s.w.t.) Hij zal dan ook alles doen om goede daden te verrichten en ten dienste te staan van de schepping. En hij zal een actieve werker zijn van een vreedzame samenleving.” Het is onze diepste wens om onze leerlingen zo op te voeden en hen dienstbaar te maken voor zichzelf en hun samenleving.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content