Vlaamse schrijvers tijdens de Tweede Wereldoorlog : alle literatuur is politiek.
Hoeveel er ook wordt gepubliceerd over de Tweede Wereldoorlog, er gaat maar weinig aandacht naar de Vlaamse literatuur in die beroerde tijd. Mede daardoor is die geschiedenis altijd het voorwerp van controverse gebleven, van zwart-wit-visies, van vergoelijken of veroordelen. Die historiografische lacune geldt voor het geheel van het culturele veld en is al evenmin uniek voor Vlaanderen.
De blijvende gevoeligheid van het onderwerp werd vorige maand nog maar eens geïllustreerd door een controverse in de lezersrubriek van de krant De Standaard. Inzet was de dichter Anton van Wilderode en diens medewerking aan het collaborerende tijdschrift Volk en Kultuur. De aanleiding daarvoor was het boek ?Collaboratie of cultuur ?? van Dirk de Geest, Eveline Vangraussen, Marnix Beyen en Ilse Mestdagh.
Nochtans doen deze auteurs hard hun best om uit het steriele geruzie en de heilloze moraal weg te blijven : hun boek is niet minder (maar ook niet meer) dan een doorgedreven analyse van het tijdens de Duitse bezetting toonaangevende Vlaamse culturele tijdschrift Volk en Kultuur. Het boek concentreert zich uitsluitend op de tekst en wil alleen lezen wat er staat. Het doet dat op een haast abstracte manier, en dat is zowel de sterkte als de zwakte van het boek. Van situering of duiding is amper sprake en de naam van het blad wordt niet eens vermeld in de titel van het boek. De tekst wemelt ook van de citaten, wat de argumentatie versterkt maar het lezen wat taai maakt. Wellicht is het ook geen toeval dat het boek geen namenregister bevat (wat op zichzelf natuurlijk jammer is) : nee, hier geen index van ?zwarte? schrijvers.
AANPASSING AAN DE NIEUWE TIJD
Zopas verscheen ook ?Leurs occupations?, een nummer van het Franstalige tijdschrift Textyles, met de acta van een colloquium, georganiseerd door het Navorsings- en Studiecentrum voor de Geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog. Het bevat een goed dozijn deelstudies over de oorlogsgeschiedenis van de literatuur in België. Beide boeken (die trouwens deels dezelfde auteurs hebben) benadrukken het problematische karakter van de notie ?collaboratie?. Ze gewagen liever van accomodatie, aanpassing aan de nieuwe omstandigheden, die van de Duitse bezetting. Dat levert een veel rijker, maar ook complexer beeld op dan het gebruikelijke zwart-wit-gemoraliseer.
Was een blad als Volk en Kultuur geen simpel propaganda-orgaan van het nazisme (niet in zijn geheel, niet altijd), het tijdschrift past niettemin duidelijk en gewild in het autoritaire en anti-modernistische Nieuwe-Ordedenken. Dit betekent concreet dat het uitdrukkelijk een ideologische lectuur opdringt ; het blad wijst wel de politiek af, maar bedoelt daar alleen de klassieke partijpolitiek mee.
Het blad en zijn medewerkers stellen net als soortgelijke, in Textyles behandelde publicaties dat het intellectuele leven, bijvoorbeeld via het anti-individualistische voorschrift van de gemeenschapskunst, in dienst moet staan van een hogere zaak, die van het Vlaamse volk. Deze Vlaamsgezinde schrijvers en intellectuelen beijverden zich, aldus De Geest en de zijnen, voor ?het Vlaamse volk, dat zich gaandeweg bewust wordt (moet worden, zal worden) van zijn eigen collectieve identiteit en zijn waarde?.
Dat is een doelstelling die nauw aansloot bij wat diezelfde intelligentsia al vóór de bezetting voor ogen stond. Hierin blijkt een uitgesproken continuïteit, die haar wortels heeft in de romantiek van de vroegste Vlaamse beweging. Het klinkt gewaagd, maar van dat denken zijn de uitlopers tot de dag van vandaag aanwijsbaar, niet alleen binnen het hedendaagse flamingantisme, maar ook in het identitaire vertoog van de Vlaamse regering.
BLOED EN BODEM
Overigens pleitte niet alleen het flamingantisme voor bijvoorbeeld de gemeenschapskunst. Tijdens het interbellum was dat ook een artistiek ideaal van (extreem-)links, zoals in de toen populaire spreekkoren en massaspektakels. Een vlijtige student moet maar eens nagaan welke structurele (esthetische, ideologische, historische) factoren deze en andere gelijkenissen in de hand hebben gewerkt.
Dat Vlaams-nationaal of Groot-Nederlands ideologisch kader viel moeilijk te rijmen met het Germaanse perspectief van het nazisme, zodat de vraag rijst waarom de totalitaire bezetter deze ideologisch-culturele praktijk dan gedoogde. Omdat dit kader niet fundamenteel strijdig was met de basis van de nazi-ideologie, tenslotte ook een kind van het interbellum ? Een onmiskenbare flou artistique hielp daarbij. Wat bladen als Volk en Kultuur aan ideeën propageerden, valt nooit eenduidig te noemen. Ze zaten verweven in dubbelzinnigheden en tegenspraken en bedienden zich van weinig heldere termen, niet-geëxpliciteerde premissen en goed klinkende maar vage concepten (die het de vertalers van Textyles bepaald lastig hebben gemaakt).
Want tenslotte berustte de ?volkse? ideologie op een bloed-en-bodem-denken : het volk werd voorgesteld als een organisch, natuurlijk en eeuwig concept met onwrikbare eigenschappen, een gegeven volksaard, een te respecteren identiteit. Idealistische verblinding leidde dan tot een ethisch onbegrip voor de logische consequenties daarvan. Want, zoals deze boeken ook aangeven, de op taal, cultuur en geschiedenis geënte kijk op het Vlaamse volk kon al gauw verglijden naar een biologische en soms racistische interpretatie. Zo kon, bijvoorbeeld, enig occasioneel antisemitisme ook al niet uit de toon vallen.
Marc Reynebeau
Dirk de Geest, Eveline Vanfraussen, Marnix Beyen, Ilse Mestdagh, ?Collaboratie of cultuur ? Een Vlaams tijdschrift in bezettingstijd (1941-1944)?, Meulenhoff-Kritak/Soma, Amsterdam-Antwerpen/Brussel, 359 blz., 998 fr.?Leurs occupations. L’impact de la Seconde Guerre mondiale sur la littérature en Belgique?, Textyles-CREHSGM, Brussel, 297 blz., 645 fr.
Cyriel Verschaeve : een vertoog van geschiedenis, taal, cultuur en eeuwige identiteit.