Wat gebeurde er dertig jaar geleden bij het opstarten van dit magazine? Waarom wat u leest ‘Knack’ ging heten en andere verhalen uit de prehistorie.

Toen Rik De Nolf zijn studie op het college afwerkte – we schrijven eind jaren zestig -, stond de revolutie niet op het menu bij de zondagslunches met zijn ouders. Zijn vader en moeder stonden op en gingen slapen met hun huis-aan-huisbladen. Veeleer toevallig raakten zij in contact met een soort denkgroep van Vlaamse notabelen die droomden van één project: een nieuw weekblad voor Vlaanderen. ‘In Nederland had je Elseviers Weekblad, in Engeland The Observer, in Frankrijk L’Express en bij ons het Franstalige Pourquoi Pas?‘, herinnert Rik De Nolf zich. ‘Vlamingen die zich voor politiek of de maatschappij interesseerden, vonden hun gading niet. Ach ja, je had Spectator, een bijlage van De Nieuwe Gids, maar niemand wist dat dat bestond. Eigenlijk was iedereen zelfs vergeten dat De Nieuwe Gids bestond.’

Van het blad op kranten- of tabloidformaat kwam finaal niks. De Nolf vermoedt ruim dertig jaar na datum dat het aan de denkgroep zelf lag. ‘Dat was allemaal wel plezierig, zo’n aantal Vlaamse idealisten en theoretici samen. Zij filosofeerden veel, maar wat ze bedachten, kon je moeilijk een commercieel en leesbaar project noemen.’ Toen Elsevier op magazineformaat overschakelde, raakte de zaak opnieuw in een stroomversnelling. Pourquoi Pas? kreeg tegelijkertijd enige allure en de familie De Nolf – meneer of meester Willy, madam De Nolf en Rik, toen student Rechten – begon er spoed achter te zetten. ‘Er stond kleurreclame in Elsevier en Pourquoi Pas?. Dat verschijnsel was tot dan voor damesbladen voorbehouden. Wij dachten: Verdorie, wij moeten ons haasten, want straks gaat iemand anders met ons idee lopen.

Eigenlijk verdween de denkgroep geleidelijk helemaal naar de achtergrond. Rik De Nolf: ‘Die mensen hadden een concept moeten bedenken, maar uit al die discussies was zo’n verschrikkelijk ingewikkeld verhaal gekomen dat wij er kop noch staart aan kregen. Wij zeiden toen: Geen flauwekul meer, laten we gewoon kiezen voor een echt nieuwsmagazine met goeie journalistiek, vrij, onafhankelijk, niet gecommandeerd door banken, bedrijven of politieke partijen. En laten we er vooral voor zorgen dat wat erin staat juist is.’

In het najaar van 1970 begon de familie naar een redactie uit te kijken. De eerste aanwerving heette Jan Moriaux, pater franciscaan en student Journalistiek in Utrecht. Moriaux: ‘Ik was toen leraar godsdienst en zo’n beetje hoofdredacteur van een blad van de franciscanen. Tegen mijn abt zei ik: Als je goeie bladen wil, moet je met opgeleide mensen werken. En hop, ik vloog naar Utrecht. Op die school zat nog een andere Vlaming die al voor de bladen van Roularta werkte en hij meldde me dat Willy De Nolf me wou zien. Ons eerste contact was op 2 november 1970. Voor ik het wist, was ik redactiesecretaris van een nieuwsmagazine in wording. Een blad dat niet eens een naam had.’

GEHEIM WAPEN

Moriaux merkte snel dat de familie De Nolf intussen goed wist wat er in de wereld te koop was. Directies van bladen als L’Express, Elsevier en Newsweek kregen een delegatie uit Roeselare op bezoek of leerden zelf de weg naar West-Vlaanderen kennen. De rechten voor de overname van artikels werden gekocht en vooral bij de Amerikanen ging voor Rik De Nolf een nieuwe wereld open. Daar leerde hij bijvoorbeeld dat een nieuwsmagazine lezers met vaste rubrieken fideliseert of dat je abonnees met sweepstakes kan werven. ‘Het blad’, zegt Moriaux, ‘bleek vooral een project van Rik. Zijn vader predikte toen voorzichtigheid. De zoon was dolenthousiast, hij zag dat nieuwsmagazine als één groot avontuur en misschien ook als een intellectuele uitdaging. Madam De Nolf stond helemaal achter hem en zorgde voor materiële dingen. Zij zorgde onder andere voor een prestigieus onderkomen op de Brusselse Tervurenlaan en kwam daar regelmatig controleren of er niet te veel rommel op onze bureaus rondslingerde.’

Zogenaamde kenners geloofden op dat ogenblik allesbehalve in de leefbaarheid van een Vlaams nieuwsmagazine. Dat ongeloof had geen enkel effect: de familie zette gewoon door. Roularta hield bovendien een geheim wapen achter de hand: Simone Defloor, een Luikse furie, selfmade reclameverkoopster van het type dat desnoods door vensters en sleutelgaten weer bij klanten binnenkruipt. Defloor, een tijd voordien al bij een reclamebureau weggehaald, hield er voor die tijd ongebruikelijke zeden en gewoonten op na. Grote bedrijven plaatsten hun reclame en advertenties bijna uitsluitend via bureaus en die bedisselden eigenzinnig de contracten met de media. Defloor doorbrak dat stramien en begon rechtstreeks met klanten te onderhandelen. ‘Niemand deed dat toen, maar voor mij keken de bureaus te veel naar hun eigen portemonnee en te weinig naar de belangen van hun klanten.’

Er groeide in die dagen een merkwaardige verstandhouding tussen de familie De Nolf en hun verkoopdirecteur. Op het vlak van achtergrond konden de twee partijen nauwelijks méér van elkaar verschillen, maar toch klikte het. Defloor: ‘Er waren dagelijks wel problemen met de redacties van de bladen, met drukkers, met god weet wie en wat. Maar de familie zei dan altijd Allez ho, zette er de schouders onder en de zaak raakte opgelost. Willy De Nolf was een echte baas, maar ook un vrai homme, holala… Wat ik zo geweldig vond: ik was geen bediende van Roularta, maar een kind van de familie. Ik ging naar hun trouw- en communiefeesten, vreemd, maar het klikte vanaf het eerste moment.’

Wat de familie en Defloor echt bond, was hun geloof in de kracht van huis-aan-huisbladen. Roularta bouwde driftig aan een imperium van E3-publicaties (de latere Streekkranten), maar de reclamewereld geloofde daar amper in. ‘Grote agentschappen haalden daar hun neus voor op’, aldus Defloor. ‘Kranten zoals Het Nieuwsblad, Le Soir, dat was de echte pers. Reclameblaadjes, pffttt…’ Tot Roularta Sobemap een studie over de media liet maken. Daaruit bleek tot ieders verbijstering dat het bereik en de impact van reclame in huis-aan-huisbladen veel groter waren dan in kranten. ‘De krantenbazen waren geschokt’, beweert Simone Defloor. ‘Het was de eerste en meteen de laatste keer dat zo’n studie is uitgevoerd.’

Jan Moriaux zag hoe Rik De Nolf en Simone Defloor elkaar in het project rond het weekblad vonden. ‘Eigenlijk zeurde Simone constant over een degelijk blad, en Rik, die werd alsmaar enthousiaster. Zonder die twee was Knack er nooit gekomen’, zegt hij. Defloor spiegelde zich vooral aan Pourquoi Pas? waarmee toen buitengewoon hartelijke relaties werden onderhouden. ‘Meneer en madam De Nolf stonden zeker achter het idee van een eigen magazine, maar Rik joeg iedereen bijna letterlijk vooruit. En ik? Voor mij was een Vlaamse tegenhanger van de Pourquoi Pas? heel vanzelfsprekend. De duurdere merken hadden gewoon geen medium in Vlaanderen en dat is de ironie van dit verhaal: Knack ontstond veeleer omdat er een gat in de reclamemarkt zat, niet zozeer in de lezersmarkt. Maar even waar is dat Roularta die lezersmarkt heel snel zelf creëerde.’

PENDELSTUDENT

Een van de praktische problemen die om een oplossing schreeuwden, was het bedenken van een titel. Tot Defloor op een dag met een maquette van een ontwerper kwam aandraven. De man had twee vellen vol suggesties opzijgeschoven en een rare naam in allerlei kleuren en lettertypes uitgetekend: KNACK. Hoewel niemand het nog met zekerheid kan zeggen: de ontwerper moet een filmfan zijn geweest, want enkele jaren voordien was de prent The Knack and How to Get it in roulatie gekomen. Rik De Nolf, ook een lay-outfreak, vond het allemaal prachtig, kort, krachtig, twee gestileerde K’s tegen de rand van de bladspiegel. ‘Dat zag er veel beter uit dan wij zelf hadden bedacht. En er was wat afgedacht. Op een bepaald ogenblik zou het zelfs Metro worden.’ De enige die zich niet met de titel kon verzoenen, bleek Wim Criel, een studiegenoot van Rik De Nolf. Dagenlang doorploegde hij stapels boeken om een alternatief voor het Engelse Knack – sommigen hadden het toen al over ‘de nek’ – te vinden. Tot ook hij de handdoek in de ring wierp.

Criel speelde nog een andere merkwaardige rol in het totstandkomen van het magazine. Hij bleek niet alleen Rik De Nolfs vaste kaartpartner in de Gentse studentenkroeg Den Appel, maar ook zijn factotum. De jonge De Nolf leidde in die periode een druk leventje. Omdat Roularta het nieuwe blad zelf niet kon drukken, waren er twee bedrijven in Brussel aangesproken: eentje voor het binnenwerk van het magazine – een ‘specialist in blotemadammenbladen’ (Moriaux) – en een ander voor de covers. In Brussel zat dus ook de redactie in wording, de prepress gebeurde in Gent, het verwerken van de foto’s in Brugge. En tussen die locaties pendelde dus de student Rik De Nolf. Hoe dat te verenigen viel met een laatste jaar Rechten? De Nolf: ‘Alles zat te veel verspreid, dat was een soep. Studeren? In feite studeerde ik niet, tenzij vanaf Pasen. Dan kreeg ik de boeken van Wim, trok me in Averbode terug en joeg er alles gewoon door.’

Nog zo’n praktisch probleem vormde het aanwerven van een redactie. Want tenslotte moest iemand het blad met een volkomen nieuwe aanpak volschrijven. Willy De Nolf vond Jos De Man, zoon van een Roeselaarse patissier, wel een geschikte vent: journalist, advocaat, bekend van televisie. De Man kreeg een mooi bureau op de Brusselse Tervurenlaan en omringde zich prompt met een fanclub. Binnen de kortste keren zat het er bovenarms op met ‘Roeselare’. De Man zou het verschijnen van het eerste nummer van Knack nooit meemaken.

Post factum ontstonden er allerhande wilde verhalen over het verdwijnen van De Man en zijn volgelingen. De redactie had een artikel over abortus op de eerste cover willen zetten, Willy De Nolf gedroeg zich als een censor… Jan Moriaux zat met zijn neus op de gebeurtenissen. ‘Er is een hoop gezever over dat ontslag verteld. Feit is dat De Man voor Knack nooit één letter op papier heeft gezet, dat er een wantrouwen tussen Roeselare en ‘die gekken in Brussel’ groeide en dat De Man niks deed om de toestand te ontmijnen, integendeel.

Eigenlijk ging het constant over trivialiteiten. De Man nodigde op een middag een senator uit voor een interview. Roeselare hoorde daarvan en stuurde prompt sandwiches naar de redactie. De Man maakte daar een ontzettende rel over. Je ontving toch geen mensen met ‘boterhammen’, neen, je nam hen mee op restaurant. Die hoofdredacteur was de man van de wereld. Wij, de rest van de redactie, mochten ook een keertje met hem uit eten gaan en kregen in het een of andere restaurant biefstuk op een houten plank. Nooit gezien, biefstuk op een houten plank… Gewone jongens zoals ik aten uit een bord. De Man groef zelf zijn graf. We hadden in Roeselare een heel belangrijke vergadering om twee uur. Uren gewacht, maar geen De Man te bespeuren. De volgende dag bleek dat hij de hele namiddag was gaan rollebollen, en dat vond niemand in Roeselare leuk. Dat gaf hem de doodsteek.’

EEN REGISTER MEER

Rik De Nolf zucht bij de herinnering. ‘Wij begrepen die gasten in Brussel niet. Wij wisten niet waar ze mee bezig waren. Veel discussiëren? Leute maken? Toen later het eerste nummer verscheen, claimde noch Jos De Man, noch iemand van zijn ploeg een van de artikels. Heel hard zullen ze dus zeker niet gewerkt hebben.’ Moeder De Nolf betreurde het vertrek van De Man evenmin. Naar verluidt sprak zij toen de gevleugelde woorden: ‘Zonder hoofdredacteur zal het ook wel gaan zeker?’

Het bleek te kunnen, want de familie huurde gewoon Raymond Stuyck in. Hij moest één groot interview per week maken. Moriaux: ‘Stuyck was geen hoofdredacteur, hij woonde geen enkele vergadering bij, schreef per week één stuk en kwam dat netjes afleveren. Hij leek wat dat betreft op Mark Eyskens, een van de twee professoren-columnisten die hun reputatie riskeerden en het blad allure moesten geven. Elke week dribbelde Eyskens, een jonge ambitieuze prof, mijn bureau binnen met een sigaartje in de mond, zei dan heel zuinigjes Goedemorgen meneer Moriaux, alstublieft, overhandigde zijn stukje en was weer weg.’

Moriaux fungeerde in de opstartfase duidelijk als Brussels ankerpunt voor Roeselare en als manusje-van-alles. Hij maakte planningen op, las stukken na, zette koffie en woonde zelfs letterlijk boven de kantoren op de Tervurenlaan. Na de uittocht van De Man bestond zijn grootste zorg erin de eerste nummers gewoon vol te krijgen. ‘Gelukkig was er Annelies van de Tol. Zij had mij in Nederland begeleid bij een stage op de krant De Stem. Ik kende niemand in de mediawereld. Vandaar mijn voorstel aan Willy De Nolf om Annelies naar Brussel te halen. Wat gebeurde. In mijn naïviteit dacht ik: Dan is er tenminste iemand die ons Nederlands kan leren schrijven. Wie er ook nog op de redactie zat, was Henri Coenjaarts. Ongelooflijk die man, hij zette zich ’s morgens achter zijn schrijfmachine, begon als een razende te tikken en whoeeem daar vlogen de stukken in het rond. Zo geraakte Knack vol.’

Het initiële gehakketak tussen Roeselare en Brussel ging helemaal aan Simone Defloor voorbij, want zij had andere zorgen aan haar hoofd. ‘Ik moest de baan op, maar had niks in handen. Potentiële klanten vroegen naar ons marktonderzoek. Marktonderzoek? Nooit gedaan. Gelukkig niet, anders was Knack er waarschijnlijk niet gekomen. Of ik een nulnummer bij me had? Zeker niet, dat kostte veel te veel. Ik knipte gewoon advertenties uit andere bladen, werkte die bij, plakte die op een blad en zei dan: Kijk eens hoe mooi uw reclame bij ons zou kunnen staan… Tien grote adverteerders, echte kanonnen, kon ik zo strikken, gewoon omdat die mensen mij geloofden. Misschien ten onrechte, want ik loog, ik loog dat ik zwart zag. Zelfs toen de eerste nummers al verschenen waren. Maar natuurlijk, meneer, heeft Knack meer dan 10.000 verkochte nummers. Ach, je trok alle registers open en weet je, een vrouw in de reclamewereld kon indertijd altijd één register méér opentrekken.’

Naarmate de verschijningsdatum naderde, steeg de koorts. Voor Roularta en de familie De Nolf bleef Knack een sprong in het duister. De groep telde toen een goeie tweehonderd personeelsleden en had kantoren in de grote Vlaamse steden, maar het avontuur betekende toch een serieus financieel risico. Rik De Nolf: ‘Ik weet niet of mijn ouders Knack als een enorm risico beschouwden. Ik was jong, onbekommerd en misschien dacht ik wel: Dat is een zorg van mijn vader. Wat ik wel overal hoorde, was dat het niet goed zou aflopen, dat het niet zou blijven duren.’

DERDE ZINTUIG

Met het allereerste nummer van Knack dreigde het al even goed fout te lopen. De avond vóór het verschijnen stonden Wim Criel, moeder en zoon De Nolf in een Gentse zetterij van de kook te kijken naar wat hun magazine moest worden. Om vijf uur ’s namiddags bleek ongeveer één kwart van het blad klaar om te filmen en naar goede Gentse, syndicale traditie hielden de personeelsleden het toen voor bekeken. Over wat er toen gebeurde om hen terug aan de machines te krijgen, zwijgen de betrokkenen zedig. Maar ’s anderendaags om negen uur kon Knack nummer 1 naar de drukker, weliswaar een dag te laat…

In dat eerste nummer: een lang interview met wijlen Paul-Henri Spaak, columns van Eyskens en zijn collega Roger Blanpain, veel cultuur, nog meer buitenland, sport, economie… Alles bij elkaar 92 bladzijden, waarvan 35 reclame voor de prijs van 20 frank. Zelfs voor frivole dingen des levens – de héél korte minirokken voor de komende zomer of een bijdrage over een Hollandse mevrouw die stripteaselessen organiseerde – bleek plaats. Merkwaardig want in verschillende eindverhandelingen die later verschenen, zou die woelige periode worden omschreven als een soort gewapende strijd tussen de katholieke, oer-Vlaamse familie De Nolf en een liberale redactie.

Rik De Nolf heeft dat nooit begrepen. ‘ Knack kwam uit West-Vlaanderen en dan moest dat wel per definitie zwaar katholiek zijn. Daar was gewoon niks van. Speelde het een rol dat wij een rubriek Religie hadden, dat mijn grootvader CVP-burgemeester was geweest en een neef CVP-minister? Och ja, dan was er de franciscaan Moriaux. Niemand die met hem kennismaakte, zag in Jan een pater. Voor een pater was hij overigens wel met heel frisse ideeën uit Utrecht gekomen. Die verwijten, wij zijn gewoon een katholieke familie.’

Jan Moriaux geeft toe dat Rik De Nolf alles uitvlooide wat zijn redactie op papier zette, maar was er censuur? ‘Neen. Iedereen van de familie zat toen met een klein hartje en ze waren héél voorzichtig. Rik las dus teksten na en had een derde zintuig voor gevoelige passages. Hij vloog door teksten en legde soms plotseling, letterlijk, de vinger op één enkele zin die voor problemen kon zorgen. En dat was nodig. Op die manier zijn wij herhaaldelijk aan rampen ontsnapt.’

Ook Simone Defloor hield haar hart vast voor de strapatsen van de redactie. In de naschokken van mei ’68 wilden journalisten hun eigen belangen wel eens hoger inschatten dan die van hun blad. ‘Nu kan niemand zich dat nog voorstellen, maar alles lag toen vreselijk gevoelig, vooral voor een blad dat zich een weg omhoog moest banen. Hoe dat ging? Niet zo lang na het opstarten van Knack zat ik bij Lada. De directieleden waren toen nog van die dikke Russen. En ik maar argumenteren om mijn Knack te verkopen. Zegt die Russische directeur plots heel zelfgenoegzaam tegen mij: Medamme Defloer, mais qu’est-ce que je lis ici? en hij schuift een Knack over het bureau. In een artikel over auto’s stond een grap. Iets van: Hoe dikwijls kun je met een snelheid van honderd per uur met een Lada een bocht nemen? Antwoord: één keer. Dat was te veel. Medamme Defloer vloog met pak en zak buiten.’

Jos Grobben

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content