Hij is taalkundige van zijn vak. Hij ergert zich al jaren aan de politieke beeldvorming en het politieke taalgebruik. De Gentse hoogleraar Jan Blommaert over populisme, moeilijke woorden en ‘wat goed is voor de pensen’.

Info : Jan Blommaert, Eric Corijn, Marc Holthof en Dieter Lesage, ‘Populisme’, EPO, Berchem, 192 blz., 22,50 euro.

Hij heeft een nijdig boek geschreven, geeft hij toe. En het zal wel weer niet verkopen, maar het moest toch maar eens gezegd worden: politiek draait tegenwoordig alleen nog maar om marketing. Dat is de slotsom van het vlijmscherpe pamflet Populisme, waarin Blommaert en zijn coauteurs Eric Corijn, Marc Holthof en Dieter Lesage zowel politici als journalisten over de knie leggen. Vooral SP.A-voorzitter Steve Stevaert is de gebeten hond: ‘Stevaert noemt zichzelf graag socialist. Na 1989 en de val van de Muur was dat not done geworden. Stevaert zegt nu: laat ons maar afstappen van al die halfslachtige begrippen zoals sociaal-democratie, we zijn en blijven socialisten en daar zijn we fier op. En dan verwijst hij nog eens naar Hendrik De Man, naar Achille Van Acker en het Charter van Quaregnon. Wat is hier aan de hand? Een schoolvoorbeeld van branding, om het in marketingtermen te zeggen: Stevaert eist de merknaam socialisme op, zodat anderen die niet meer kunnen gebruiken. Hij gaat ervan uit dat die merknaam nog altijd een mobiliserende kracht heeft ter linkerzijde: de SP.A als Oud Huis van Vertrouwen. Maar intussen is die SP.A wel naar rechts opgeschoven. De SP.A is er nu voor de mensen.’

En ‘de mensen’ bestaan niet?

JAN BLOMMAERT: Ze bestaan niet, zoals Jan-met-de-pet niet bestaat. Het populisme vertrekt van een beeld van ‘de mensen’ als een homogene brij. Maar ‘de mensen’ vallen natuurlijk uiteen in 1001 verschillende categorieën. Een samenleving als de onze heeft als voornaamste kenmerk diversiteit. Het verschil tussen man en vrouw is geen triviaal verschil, om maar iets te noemen. Het verschil tussen hoog- en laagopgeleid bepaalt niet alleen de ambities, maar ook het consumptiepatroon van mensen. De belangen van werklozen en mensen die wél werk hebben, zijn niet altijd gelijklopend.

U gelooft nog in de klassenmaatschappij?

BLOMMAERT: Het verschil in sociale klasse is nog altijd relevant, net zoals religie en in toenemende mate ook etniciteit een belangrijke rol spelen. Populisme is de politieke benadering die ervan uitgaat dat al die verschillen er niet toe doen. Om met Steve Stevaert te spreken: ‘Er zijn geen socialistische thema’s, want alle thema’s belangen alle mensen aan.’ Dat moet zowat de grootste onzin zijn die een politicus ooit heeft geproduceerd.

‘Socialisme is wat goed is voor de mensen.’

BLOMMAERT: Hoe verzin je het? Wat kan er nu goed zijn voor ‘de mensen’? Zelfs het weer is niet gelijk voor alle mensen: als het goed weer is voor de zonnekloppers, kan het slecht weer zijn voor de boeren. Het nieuwe populisme hanteert de idee van een soort pseudo-gelijkheid: het gaat ervan uit dat iedereen al gelijk is, waardoor de reële ongelijkheid tussen mensen wordt ontkend. Het socialisme vindt zijn historische wortels in het bestrijden van de ongelijkheid. Maar nu heeft Stevaert dat uitgangspunt laten varen om het te vervangen door het beginsel dat iedereen gelijk is. Vandaar dat hij in zijn retoriek voortdurend de nadruk legt op containerbegrippen als ‘iedereen’ en ‘alles’ en ‘gratis’.

Wordt met ‘de mensen’ iets anders bedoeld dan met ‘de burger’?

BLOMMAERT: Het komt op hetzelfde neer. Sinds het begin van de jaren negentig hebben álle politieke partijen het over ‘de mensen’, ‘de burger’, ‘het volk’ en ‘de gewone man’. Dat zijn van die begrippen die je, als een harmonica, naar believen kunt uitrekken of inkrimpen. Een van de perverse effecten daarvan is dat je iedereen die het niet met je eens is kunt isoleren van ‘de mensen’.

Intellectuelen bijvoorbeeld horen niet bij ‘de mensen’?

BLOMMAERT: Voor het nieuwe populisme zijn intellectuelen per definitie het tegendeel van de gewone man. Ze kennen de realiteit niet! Door het over ‘de mensen’ te hebben, beschik je over een prachtig strategisch wapen. Je kunt desgewenst iedere belangengroep isoleren: de artsen bijvoorbeeld, of de al-lochtonen, of zelfs de vakbonden. En uiteindelijk ook de politici zelf: Yves Desmet bijvoorbeeld blijft er in zijn hoofdartikelen in De Morgen maar op hameren hoe wereldvreemd het parlement wel is, want daar heeft men het over ‘dingen waar de mensen niet van wakker liggen’. Een mooi voorbeeld is ook het televisieprogramma Villa Politica, waar een soort wedstrijdje wordt georganiseerd tussen twee parlements-leden die aan schoolkinderen iets ingewikkelds als bijvoorbeeld de begrotingscontrole moeten uitleggen. De suggestie is alweer: parlementsleden moeten ophouden met hun gewauwel, ze moeten leren spreken voor het hele volk. En het hele volk, dat zijn kinderen van twaalf jaar.

Moeilijke woorden zijn streng verboden?

BLOMMAERT: Natuurlijk, want wie moeilijke woorden gebruikt, verwijdert zich van ‘de mensen’. Als intellectueel – ik noem mezelf schaamteloos een intellectueel – word ik wel eens gevraagd om iets te komen uitleggen voor de televisie, en dan is het eerste wat ik te horen krijg: ‘Professor, geen moeilijke woorden!’ Het gekke is dat men dat nooit zal eisen van wetenschappers als bijvoorbeeld professor Jean-Jacques Cassiman. Niemand neemt er aanstoot aan als die op de televisie ‘moeilijke’ begrippen als DNA hanteert. Men gaat ervan uit dat genetica een ingewikkelde materie is, die niet ‘eenvoudig’ uit te leggen is. Maar als het over politiek en over maatschappelijke kwesties gaat, redeneert men vanuit de premisse: de maatschappij kán niet ingewikkeld in elkaar zitten, want ‘de gewone man’ heeft daar een standpunt over. De echte deskundige is, niet alleen volgens Steve Stevaert, maar ook volgens Filip Dewinter en wijlen Pim Fortuyn, de man in de straat. En dus zal de intellectueel zijn vertoog daaraan moeten aanpassen.

In uw nieuwe boek gaat u heftig tekeer tegen intellectuelen die het monopolie van ‘volksheid’ opeisen. Dat is toch een rare paradox?

BLOMMAERT: Het fetisjisme van ‘de gewone man’ is gegroeid vanuit een alliantie tussen de politiek en de hedendaagse media. Dat zat er allang aan te komen, en het is ook een internationaal fenomeen. Sinds de opkomst van de commerciële televisie gelden de harde wetten van de concurrentie: de media moeten zo laagdrempelig zijn als maar mogelijk is, om kijkcijfers te halen. De politiek speelt daarop in. Mensen als Stevaert – maar hij niet alleen – zijn omringd door een heleboel hoogopgeleide en vaak ook vetbetaalde figuren, die ervoor zorgen dat hun uitspraken zo dicht mogelijk aansluiten bij wat de mensen denken. Ze mogen vooral niet pretentieus overkomen en daarom hanteren ze ook bijna allemaal een soort tussentaal: zijdegij ook van Limburg?

De focus is verlegd van de Wetstraat naar de Dorpsstraat?

BLOMMAERT: Zo wil men het graag voorstellen, maar dat heeft natuurlijk alles te maken met beeldvorming over het eigen product. Je gaat toch ook nooit zeggen dat Coca-Cola een scheikundig brouwsel is? Nee, het is een plantenextract of een gave Gods, die ons uit de hemel is aangereikt om de mensheid te verblijden. Dezelfde technieken worden toegepast door de populisten. De Stem des Volks is uiteindelijk een uiterst elitair product, dat wordt geprepareerd door specialisten. En dat zijn, of ze het nu graag horen of niet, intellectuelen.

Politici én journalisten?

BLOMMAERT: Het onderscheid tussen die twee beroepsgroepen kan je vandaag de dag bijna niet meer maken. De band tussen politiek en media is zo nauw geworden dat een aantal van de belangrijkste politici in ons land eigenlijk journalisten zijn – figuren als Luc Van der Kelen, Siegfried Bracke en Phara de Aguirre. Journalisten sturen de agenda van het hele politieke bedrijf. Als er ruzie is onder de coalitiepartners is het de pers die bepaalt of er sprake is van een crisis, of van een opendebatcultuur.

Men creëert een schijnwerkelijkheid?

BLOMMAERT: Men geeft ‘de mensen’ de illusie dat zij het eigenlijk voor het zeggen hebben, terwijl in werkelijkheid de greep van niet-verkozen experts op de politiek steeds toeneemt. Bijvoorbeeld: in de jaren tachtig, ten tijde van Wilfried Martens, was de rechterhand van de eerste minister Jef Houthuys, de leider van de christelijke vakbond. De rechterhand van Guy Verhofstadt was tot voor kort de communicatiedeskundige Noël Slangen. De echte macht wordt steeds meer gedelegeerd aan deskundigen die alles prepareren – de mensen op de kabinetten. De kabinetten hebben nog nooit zoveel reële macht gehad als vandaag.

Terwijl Luc Van den Bossche ze net had afgeschaft.

BLOMMAERT: De afslanking van de kabinetten komt natuurlijk neer op een privatisering. Hoeveel wetten worden niet geschreven door advocatenkantoren? Hoeveel studiediensten en consultancybedrijven werken niet voor kabinetten? Ongeveer elke audit in de overheid wordt uitbesteed aan privé-bedrijven. Omdat de echte macht in handen is ge-komen van niet-verkozen deskundigen, wordt het steeds minder belangrijk wie de echte politicus is. Politici zijn pionnen in een marketingoperatie die tot doel heeft een zo groot mogelijk marktaandeel te veroveren. En dus moeten apparatsjiks vervangen worden door BV’s die het hart van ‘de mensen’ raken – dat is al bijna tien jaar bezig. Denk maar aan Margriet Hermans.

Maar hoe verklaart u dan de populariteit van een ongelikte beer als Jean-Luc Dehaene, die alleen maar moeilijke woorden gebruikt? Dat is toch geen marketingproduct?

BLOMMAERT: Er zijn natuurlijk altijd uitzonderingen op de regel. Je hebt in iedere partij figuren – types als Herman Van Rompuy of Frank Vandenbroucke – met het imago van grote deskundigheid. En dat kan ook weer perfect passen in een marketingstrategie. Dehaene geldt niet alleen als deskundig, maar ook als ‘volks’: iedereen weet dat zijn voetbalhart voor Club Brugge klopt, iedereen kent zijnen hof en zijn Celie. Dehaene heeft het grove populisme altijd afgewezen, maar hij heeft, laten we zeggen, zijn eigen stijl.

Populisme werd in het verleden bijna automatisch gelijkgesteld aan rechts. U situeert het nu ook ter linkerzijde.

BLOMMAERT: In zoverre links nog links is, natuurlijk. De laatste jaren hebben we gemerkt hoe alle partijen zijn opgeschoven naar het centrum, waar ze op een kluitje samen zitten. Welk verschil is er nog tussen de partijprogramma’s? Sinds het begin van de jaren negentig zijn alle Vlaamse partijen, op het Vlaams Blok na, veranderd van naam, van logo, van aanpak, maar ook van ideologie en programma. Ze hebben geen politieke strategie meer, maar een verkiezingsstrategie. In dat kader moet je ook het fenomeen van de overlopers en van de kartels zien. Het effect zal zijn dat we na de verkiezingen in juni met vier ongeveer even grote politieke families zullen zitten, die zich alleen in stijl en imago nog echt van elkaar zullen onderscheiden.

Wat bedoelt u? Dat het Vlaams Blok hetzelfde zegt als de andere partijen?

BLOMMAERT: Er zijn natuurlijk accentverschillen. Maar het Blok is altijd een populistische partij geweest. Het zegt: ‘Wij zijn de stem van het volk.’ Het Vlaams Blok stond in vele opzichten model voor de andere partijen om zich te hervormen.

Heeft het cordon sanitaire dan nog zin?

BLOMMAERT: Dat bestaat in de feiten allang niet meer. Eigenlijk krijgt het Blok sinds Zwarte Zondag – 24 november 1991 – voortdurend gelijk. U kent zeker de bekende uitspraak, dat het Blok wel de juiste vragen stelt, maar de verkeerde antwoorden geeft. Dat wil zeggen dat we sindsdien de politieke diagnose volgen die het Blok ons aanreikt. Het cordon was altijd een papieren tijger. Het was een embleem dat werd opgehouden ter wille van het internationale imago van het land: het kon niet dat een gebrandmerkte extreem-rechtse partij aan het bewind kwam. Denk aan wat er met Oostenrijk is gebeurd en aan de gigantische crisis in Nederland met Pim Fortuyn.

Wat moest het antwoord dan zijn?

BLOMMAERT: Het juiste antwoord op extreem-rechts in 1991 was dat het Blok zelfs de juiste vragen niet stelde. Het probleem van het Blok heeft precies met die vragen te maken, want die steunen op uitgangspunten die wij helemaal niet delen. Dat heb ik van niemand gehoord.

Over welke uitgangspunten hebt u het dan?

BLOMMAERT: Bijvoorbeeld, het uitgangspunt dat migranten hoe dan ook voor een probleem zorgen in de samenleving. De liberalen zijn vergeten dat ze in het begin van de jaren negentig, zoals het Vlaams Blok, voor een terugkeerbeleid pleitten. Ze zeggen nu dat ze grondig van mening verschillen met het Blok, maar ze steunen toch een uiterst streng asielbeleid dat maakt dat wij de hoogste afwijzingsgraad van heel Europa hebben. De hele veiligheidscultuur die onder Paars ingang vond. Zo worden agendapunten van het Blok in feiten omgezet.

De conclusie moet dan zijn dat het Blok zijn functie als zweeppartij heeft waargemaakt?

BLOMMAERT: Zo bekeken, werd de partij een gigantisch succes. Net zoals de Volksunie destijds. Dat was wellicht de meest succesvolle partij die er ooit is geweest: ze kon haar hele programma uitvoeren, en meer. Hetzelfde geldt voor het Vlaams Blok. De hele vernieuwingsoperatie van de democratische partijen in de jaren negentig was ingegeven door de zorg om het verkiezingssucces van het Blok. De kloof met de burger. ‘De mensen zien ons niet graag meer.’ Maar als de vernieuwing erop gericht was om het Blok af te remmen, was het wel een fiasco. Precies omdat de vernieuwing zo op het Blok leunde, kon die partij zo groot worden als de liberalen, de socialisten en de christen-democraten zelf.

Bent u niet een tikkeltje… politiek-correct?

BLOMMAERT: Er bestaat niet zoiets als het politiek-correcte dogma. Elke groep in de samenleving heeft zijn eigen vormen van politieke correctheid. Ik veronderstel dat er zoiets als mannelijke politieke correctheid en vrouwelijke politieke correctheid moet bestaan. Er zal ook wel een politieke correctheid zijn die met leeftijd gepaard gaat. Thema’s worden op een andere manier besproken. Wat is er gebeurd? Er is van het begrip ‘politieke correctheid’ een karikatuur gemaakt. Dat is het klassieke verhaal: verteken het standpunt van je tegenstrever, en ga dan die vertekening te lijf. Vandaar de associatie van ‘politieke correctheid’ met datgene wat niet bespreekbaar zou zijn. Het is, bijvoorbeeld, nog altijd mondgemeen dat het racisme van de vreemdeling tegen-over ons taboe is. Toch is daar, voor zover ik weet, altijd veel over gezegd en geschreven. Het echte taboe in Vlaanderen is het racisme van de Vlaming tegenover de vreemdeling – dát is nog altijd moeilijk bespreekbaar.

Dat zegt iets over het succes van de schrijver Hafid Bouazza, die scherp uithaalt naar zijn mede-Marokkanen: kijk, hij zegt het zelf.

BLOMMAERT: Of van de Antwerpse politica Mimount Bousakla, die als allochtoon standpunten inneemt die zogezegd afwijken van wat links normaal denkt en daar natuurlijk mee in beeld komt. Zij zijn de wegbereiders van links. Ze geven een bepaald soort achterban ook dikwijls het gevoel dat dit de echte politiek is: je nek durven uitsteken. Ze worden op dat pad dan gevolgd door intellectuelen zoals Leo De Haes of Yves Desmet, met zijn kutmarokkaantjes. Wat deskundigen erover denken, is een schijnrealiteit. De werkelijkheid is zó en dat moet maar eens gezegd worden. In feite zijn er weinig dingen meer gezegd dan diegene die zogezegd nooit gezegd zijn. Het hele veiligheids- en preventiebeleid werd op dat uitgangspunt gebouwd. Louis Tobback wist het tien jaar geleden al. Waar komen ze dan nu nog mee aan?

Hoe keek u vorig jaar naar de Nationale Stemtest?

BLOMMAERT: Met walging. Dat was zo een moment, waarop duidelijk werd hoe media en politiek samenspelen. Denk ook aan de suggestie onlangs om een wedstrijd Idool 2004 voor politici te organiseren. Of aan discussieprogramma’s zoals Jan Publiek of Recht van Antwoord. Vul een studio met publiek, zet er enkele bekende koppen bij om de rol van opinieleider op zich te nemen en dat moet dan het maatschappelijke debat voorstellen. Bij handopsteking of televoting wordt beslist wie het beste standpunt heeft. De politicus is diegene die moet uitvoeren.

In het boek vergelijkt Eric Corijn het politieke bedrijf zelfs met het televisieprogramma Big Brother.

BLOMMAERT: Ja, als een metafoor. Je brengt mensen bijeen in een ruimte. Elke week zorgt de vox populi ervoor dat er iemand afvalt. Op grond waarvan? Op grond van een gemanipuleerde beeldvorming. Hoe weten we of iemand die week braaf of stout is geweest? Door het programma Big Brother, dat elke avond uitzendt en ervoor kan zorgen dat iemand als een smeerlap wordt afgeschilderd. Diegene die overblijft, is uiteraard iemand die het goed doet in de media. Hij heeft niet alleen de slijtageslag overleefd, hij heeft zich ook het best aan de regels van het spel aangepast. Hij was, met andere woorden, het meest gezagsgetrouw en onderdanig aan diegene die de regie uitstippelt: Big Brother zelf.

En hoe past u dat toe op de politiek?

BLOMMAERT: Dat is toch hetzelfde? De samenstelling van de lijsten verloopt toch langs een soort selectiemechanisme, dat je ook in Big Brother aan het werk ziet? Hoe kom ik over? Wat willen de mensen? Het echte democratische moment is nu: verkozen worden. Niet meer wat er daarna in het parlement gebeurt. Het zwaartepunt is verschoven naar het plebisciet.

Het gaat dus nog alleen over winnen en verliezen – niet meer over het bestuur van het land?

BLOMMAERT: Het is een soort sportwedstrijd geworden. Het komt erop aan om zoveel mogelijk stemmen achter je naam te krijgen. Zoals bij de verkoop van een bepaald product: of mensen er achteraf ziek van worden, speelt geen rol. Dat zullen we dan wel bij de volgende verkiezingen bekijken. De politiek is zo één grote verkiezingsrace geworden.

Daartegenover staat dat veel van de door u gekoesterde intellectuelen daar volop in mee racen. Is het daarom niet een beetje naïef dat u ze vraagt om op tijd uit het politieke mediacircus te stappen?

BLOMMAERT: Het is heel dubbelzinnig. Aan de ene kant worden ze voortdurend als schietschijf gebruikt. Aan de andere kant moeten ze om de haverklap opdraven om de bladzijden van de kranten en de uren zendtijd te vullen. Naïef? Het is eigenlijk een oproep tot meer deontologie. Als je jezelf ernstig neemt, moet je ernaar streven om je standpunt onder bepaalde voorwaarden te kunnen vertolken. Ik bedoel: het is mogelijk dat het nodig is om lang en breed te kunnen spreken. Of om moeilijke woorden te gebruiken. Het is de wet van vraag en aanbod: we moeten inspraak durven vragen in de omstandigheden waarin we optreden. We moeten nee durven zeggen. Ons intellectueel imago wordt per slot van rekening als schaamlapje gebruikt.

Het is toch allemaal menselijk: ze zijn blij omdat ze door de media worden gevraagd?

BLOMMAERT: Menselijk, maar ook gevaarlijk. Neem een programma zoals Nachtwacht, een debat met twee hooggeleerde heren met veel afkortingen voor hun naam, waarvan de ene het witte en de andere het zwarte standpunt verdedigt. Een schijndebat. Het gaat erom wie gelijk heeft. Maar heel vaak gaan intellectuele standpunten niet over wie gelijk heeft, maar over nuances. Intellectuelen moeten beseffen wat ze waard zijn: de media hebben ons nodig, het omgekeerde is niet zo. Ach, stap eens een krantenwinkel binnen: alle kranten zien er tegenwoordig precies hetzelfde uit. Alle magazines hebben lingerie op de voorpagina. Dat is dan zogezegd de weerspiegeling van wat de mensen willen, maar het aanbod is verschrompeld. In de plaats van dertig merken zeeppoeder liggen er nog maar vier in de winkel. De producenten zeggen: ja maar, dat is wat de mensen echt willen. En als er dan één van die vier het best verkoopt, zeggen ze: dat is écht het beste zeeppoeder. De realiteit is: er is geen ander zeeppoeder meer. n

Door Piet Piryns en Hubert van Humbeeck

‘Luc Van der Kelen, Siegfried Bracke en Phara de Aguirre zijn de belangrijkste politici in ons land geworden.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content